Oorlogsrecht - de Haagse Conventie

Inleiding

Het moderne oorlogsrecht wordt onterecht door vele niet-ingevoerde lezers slechts teruggevoerd op de vooroorlogse Conventies van Geneve [of Geneefse Conventies] van 1864, 1906 en 1929. De 4e Haagse Conventie – die specifiek de regels voor de landoorlog sanctioneerde – wordt zelden genoemd. Op die Conventie wordt in dit artikel nader ingegaan.

In het kader van het dossier oorlogsmisdaden dat n.a.v. de strijd bij de Grebbeberg werd aangelegd, schreef auteur eerder een kort beschouwend artikel over toegepast oorlogsrecht. Bovendien werd aan het dossier een artikel gewijd dat de in het Nederlandse leger gedoceerde oorlogsrecht besprak. Deze zaken worden niet herhaald in dit artikel.

Hieronder wordt de 4e Haagse Conventie weergegeven. Samen met de Conventies van Geneve vormde het de kaders voor het algemeen geratificeerde oorlogsrecht dat voor de strijd tussen Duitsland en de belligerenten aan Geallieerde kant van toepassing was.

De Geneefse conventies

Er zijn in relatie tot de bekende Conventies van Geneve heden ten dage vier conventies en drie aanvullende protocollen bekend alsmede een addendum inzake vluchtelingenstatus. Slechts de eerste drie Conventies zijn van belang voor WOII; we beperken ons dus daartoe.

Het eerste verdrag dateert van 1864 en was een gevolg van de initiatieven van de alom bekende Henri Dunant [1828 – 1910, oprichter van het Rode Kruis] die tijdens de 2e Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog met weerzin de chaos en ellende ten aanzien van gewonden op het slagveld gade sloeg. In het bijzonder het wegens ontbrekende geneeskundige verzorging (en actieve moord!) massale sterven van gewonde militairen tijdens de grote Slag bij Solferino [in 1859, Lombardije in Noord-Italië] was aanleiding tot de oprichting van het Rode Kruis en de aanzet tot de eerste Geneefse Conventie.

Zwitserland vormde de spil in dit alles. Niet alleen woonde Dunant in Geneve, maar de Rode Kruis vlag was een diapositief van de Zwitserse vlag. Daarmee wilde Dunant de neutrale status – die Zwitserland inmiddels al langere tijd had – van de nieuwe organisatie benadrukken. In hetzelfde jaar dat het Rode Kruis werd opgericht [1863] werden veertien landen uitgenodigd om in Geneve te komen praten met elkaar over de verbetering van de gewondenstatus tijdens oorlog. Het Zwitserse parlement nodigde dezelfde landen een jaar later uit de resultaten uitgewerkt te doen erkennen en ondertekenen in Geneve. Twaalf landen deden dit waarmee de eerste Conventie van Geneve een feit was.

In 1906 werden de rechten van gewonden en geneeskundige militaire formaties nog beter geregeld en werd het verdrag uitgebreid met passages over de strijd ter zee. In 1929, na de verschrikkingen van WOI, werd de behandeling van krijgsgevangenen toegevoegd.

De Haagse conventies

Er zijn veel meer Haagse conventies geweest dan Geneefse, hoewel het merendeel na de Tweede Wereldoorlog plaatsvond en bovendien veelal breder gesteld [internationaal privaatrecht] waren. Desondanks zijn de Conventies van Geneve (inter)nationaal veel bekender geworden. Dat is merkwaardig, omdat de Haagse verdragen in feite veel voorwaarden bepaalden ten aanzien van het internationale oorlogsrecht.

De eerste Haagse (vredes)conferentie [1899] leidde tot fractionele afspraken over oorlogsvoering, in het bijzonder (beperking) van middelen, te land en ter zee met enkele bepalingen over oorlogsvoering vanuit de lucht [luchtballonnen]. Er werd vooral regulerend bepaald. Tot werkelijk sterke en veelomvattende afspraken kwam het niet. Veel verder dan wenselijkheid tot verbod van gebruik van chemische wapens en verwoestende munitie kwam men eigenlijk niet.

De tweede Haagse (vredes)conferentie [1907] leidde wel tot een allesomvattend verdrag rond internationale gedragingen tijdens oorlog. Hierbij werden o.a. de volgende onderwerpen gestipuleerd [in totaal werden er twaalf geratificeerd], elk ondergebracht in een Conventie:

- Het openen van vijandelijkheden [III]
- De wetten en gewoontes bij oorlogsvoering te land [IV]
- Rechten en plichten van neutrale mogendheden en personen bij oorlogsvoering te land [V]

De IVe Conventie – de wetten en gewoontes bij oorlogsvoering te land – was zeer belangrijk voor de oorlogsrechtsregels die in 1939-1945 van kracht waren.

De 4e Conventie

De 4e Conventie van de Haagse Vredesconferentie van 1907 werd van kracht in 1910. Het bevatte meerdere hoofdstukken. Deze worden met alle artikelen weergegeven.

Onderscheidenlijkheid belligerenten

(art.1) Er wordt bepaald dat de wetten en regels niet alleen voor legers gelden, maar eveneens voor milities en burgerwachten. Men dient identificeerbaar te zijn als strijder c.q. strijdende eenheid doordat men geleid wordt, geüniformeerd of anderszins uniform herkenbaar is, het openlijk dragen van wapenen en gedragingen volgens de geldende wetten en regels te bezigen.

(art.2) In gebieden die niet bezet zijn geworden mag een leger worden georganiseerd dat nog niet geheel volgens artikel 1 is georganiseerd en wat desondanks tot een erkend leger wordt gerekend indien met de wapenen open draagt en de wetten en regels van het oorlogsrecht eerbiedigt.

(art.3) Legers mogen bestaan uit combattanten en non-combattanten. Beiden worden volgens dezelfde regels voor krijgsgevangenschap behandeld indien zij in handen van de tegenstander vallen.

Krijgsgevangenen

(art.4) Krijgsgevangenen zijn de verantwoordelijkheid van de regering van een natie, niet van individuen of eenheden. Ze dienen menswaardig te worden behandeld. Persoonlijke bezittingen m.u.v. wapens, paarden of militaire documenten blijven hun eigendom.

(art.5) Internering van krijgsgevangenen is toegestaan in een woongemeenschap, fort, kamp of andere locatie en vrijheid van beweging mag worden beperkt tot een zekere sector. Ze mogen echter niet in afgesloten ruimten worden gevangen gehouden, tenzij een dergelijke ruimte tijdelijk bedoeld is voor veiligheid.

(art.6) Het is toegestaan krijgsgevangenen onder de rang van officier voor werkzaamheden in te schakelen, echter de arbeid dient in alle zin redelijk van aard, intensiteit en duur te zijn. Ze mogen ook – al dan niet vrijwillig – voor publieke diensten worden ingezet of voor private personen werken.

Te werk gestelde krijgsgevangenen hebben recht op een redelijke vergoeding. Daarbij mogen kosten voor hun kost-en-inwoning worden ingehouden op verdiensten.

(art.7) De regering in wiens handen de krijgsgevangenen zijn gevallen is verantwoordelijk voor hun onderhoud. Tenzij speciale afspraken tussen de belligerenten zijn gemaakt, zullen krijgsgevangenen ten aanzien van kost, inwoning en kleding hetzelfde worden behandeld als de militairen van de regering in wiens handen zij zijn.

(art.8) Krijgsgevangenen zijn onderworpen aan de wetten en regels die gelden in het land door wie zij gevangen genomen zijn en worden gehouden. Ongehoorzaamheid aan die regels wordt bestraft met sancties die passend zijn voor het geval.

Ontsnapte gevangenen die opnieuw worden gevangen voordat zij hun eigen leger hebben bereikt, mogen disciplinair gestraft worden. Indien zij opnieuw gevangen worden genomen nadat zij eerder erin geslaagd waren hun eigen leger te bereiken, mag de vorige ontsnapping hen niet (langer) worden nagedragen.

(art.9) Iedere krijgsgevangenen is gehouden zijn naam en rang te noemen indien gevraagd. Indien dit wordt geweigerd mag de gevangene beknot worden in zijn rechten die hem normaliter zouden toekomen binnen zijn klasse.

(art.10) Krijgsgevangenen mogen worden vrijgelaten op erewoord indien hun oorspronkelijke vaderland voor wie zij in de krijg uitkwamen een dergelijke vrijlating toestaat. Een vrijlating op erewoord geschied op basis van volledige persoonlijke verantwoordelijkheid jegens vaderland en het land van gevangenneming. Het vaderland mag in geen geval gebruik maken van deze gevangenen voor diensten die in strijd zijn met het gegeven erewoord.

(art.11) Een krijgsgevangene kan niet gedwongen worden zijn vrijheid op erewoord te accepteren, noch is een land gehouden een krijgsgevangene vrij te laten op diens verzoek op erewoord te worden vrijgelaten.

(art.12) Een krijgsgevangene die ondanks het gegeven erewoord dit erewoord breekt en wederom in krijgsgevangenschap raakt, verliest zijn rechten op behandeling als krijgsgevangene en kan gehouden worden voor de rechter verantwoording af te leggen/

(art.13) Individuen die een leger volgen, zoals oorlogscorrespondenten, handelaren en aannemers, en die in handen van de tegenstander vallen waarop de tegenstander besluit hen gevangen te houden, hebben het recht als krijgsgevangene te worden behandeld indien zij een verklaring kunnen tonen dat zij rechtsgeldig tot volgelingen van het leger behoorden.

(art.14) In de strijdende staten – alsmede neutrale staten waar strijders terecht zijn gekomen – worden registratiekantoren geopend waar krijgsgevangenen worden geregistreerd. Deze kantoren beantwoorden alle aanvragen voor informatie. Deze kantoren worden door de belligerenten volledig ondersteund met informatie over locaties, overplaatsingen, erewoordvrijlatingen, uitwisselingen, ontsnappingen, ziekenhuisopnamen, overlijden of enige andere relevante informatie. Deze kantoren dienen voorts te registreren het onderdeel, de volledige naam van de gevangene, leeftijd, woonplaats, rang, eenheid, eventuele verwondingen, datum en locatie gevangenneming en internering, geneeskundige status en eventueel overlijden en bovendien enige andere opvallende gegevens. Deze verzamelde gegevens worden naar het kantoor van de andere partij gezonden nadat de vrede is ingetreden.

Het is bovendien de taak van het kantoor te ontvangen of uit te geven alle objecten van persoonlijk gebruik, zaken van waarde, brieven, etc die op het slagveld werden gevonden of die zijn achtergelaten door de gevangene die werd vrijgelaten, ontsnapt is, uitgewisseld is of overleden is. Al deze gegevens dienen naar het land van herkomst van de gevangene te worden gestuurd.

(art.15) Hulporganisaties t.b.v. krijgsgevangenen dienen door de belligerenten alle ondersteuning en faciliteiten te krijgen die men binnen de richtlijnen van militaire en administratieve kaders redelijk mag achten. Hulppersonen van deze organisaties zullen het recht hebben ter plaatse van de interneringslocaties hulpgoederen te distribueren op voorwaarde dat zij zich kunnen legitimeren als hulppersoon en voorzien zijn van de juiste militaire vrijgeleiden van militaire autoriteiten ter plaatse, aan wiens aanwijzingen zij onvoorwaardelijk gevolg zullen geven.

(art.16) Registratiekantoren hebben het recht op portvrije verzending en ontvangst. Alle zendingen, inclusief die van postwissels, zijn vrijgesteld van portokosten, ook in de landen waar deze zendingen passeren die niet tot de belligerenten behoren. Cadeaus en hulpgoederen zullen niet worden aangeslagen voor enige belasting of accijnzen en kostenloos worden vervoerd door spoorwegmaatschappijen.

(art.17) Krijgsgevangen officieren zullen dezelfde soldij ontvangen als hun gelijken in het leger van de staat die hen gevangen houdt. De som van betaalde soldij zal uiteindelijk door de eigen staat worden terugbetaald.

(art.18) Krijgsgevangenen hebben volledige vrijheid in het belijden van hun geloof en het bijwonen van religieuze diensten in welke kerk dan ook op de enige voorwaarde dat zij zich aan de algemene discipline en aanwijzingen van de militaire autoriteiten zullen houden.

(art.19) Testamenten van krijgsgevangenen worden op dezelfde manier opgenomen als voor militairen van het eigen leger. Hetzelfde geldt voor overlijdensverklaringen en begrafenissen.

(art.20) Nadien vrede is gesloten zullen krijgsgevangenen zo spoedig mogelijk worden gerepatrieerd.

Zieken en gewonden

(art.21) Met betrekking tot de rechten van zieken en gewonden geldt de Conventie van Geneve onverminderd.

Bepaling terzake verwonding, beleggen en bombardementen   

(art.22) Het recht van belligerenten tot het aanwenden van middelen tot verwonding van de tegenstander zijn niet ongelimiteerd.

(art.23) In aanvulling op de verboden opgelegd middels speciale conventies, is het nadrukkelijk verboden Om:

- vergiftigde of (ver)gif verspreidende wapens en munities toe te passen
- op verraderlijke wijze de tegenstanders te verwonden of te doden
- een tegenstander te verwonden of te doden die zich heeft ontwapend c.q. die is ontwapend c.q. die zich heeft overgegeven.
- verklaren dat geen genade wordt gegeven
- wapens, projectielen of materieel te gebruiken dat speciaal is bedoeld onnodig lijden te bevorderen dan wel te bewerkstelligen
- het misbruik maken van de witte vlag, de nationale vlag, de onderscheidingstekens of uniformen van de tegenstander of de tekens van de Geneefse Conventie [w.o. Rode Kruis]
- het bezit van de tegenstander opzettelijk vernielen of innemen tenzij zulks onvermijdelijk is door de noodzaak van oorlog.
- Het ontnemen, opschorten of invalideren van de rechten van de burgers van de tegenstander. Evenzo is het verboden de burgers van de tegenstander te dwingen de wapens op te nemen dan wel anderszins te ageren tegen hun oorspronkelijke staat, zelfs als zij al voor het uitbreken van de oorlog in dienst waren bij de vreemde staat.

(art.24) Krijgslisten en maatregelen tot verkrijging van informatie over de tegenstander zijn toegestaan.

(art.25) Een aanval of bombardement – op wat voor manier dan ook uitgevoerd – tegen steden, dorpen, huizen, opstallen of gebouwen die niet worden verdedigd zijn verboden.

(art.26) De bevelhebber van een aanvallend verband is verplicht voor aanvang van een bombardement, tenzij in geval van een offensief, alles te doen binnen zijn macht om de lokale autoriteiten tijdig te waarschuwen.

(art.27) Tijdens beleggen en bombardementen moeten alle mogelijke maatregelen worden genomen om gebouwen die zijn ingericht of bedoeld voor religie, kunst, wetenschap, charitatieve zaken, historische monumenten, ziekenhuizen en plaatsen waar zieken en gewonden worden verzameld, te sparen tenzij deze faciliteiten nadrukkelijk voor militaire doeleinden worden gebruikt. Het is de verplichting van de belegerde dergelijke gebouwen of locaties duidelijk te markeren en hiervan de tegenstander te verwittigen.

(art.28) Plundering van een stad of locatie – ook als deze in een offensief wordt genomen – is verboden.

Spionnen

(art.29) Iemand kan slechts als spion worden aangemerkt als deze zich clandestien of onder valse pretenties van informatie meester probeert te maken c.q. meester maakt in de zone die als operationeel gebied van de tegenstander geldt en deze informatie daadwerkelijk aan de eigen partij tracht over te brengen c.q. heeft overgebracht.

Militairen die zonder vermomming vijandelijk gebied hebben weten binnen te dringen met als doel het verwerven van informatie over de tegenstander, worden dus niet als spionnen aangemerkt. Identiek worden militairen of burgers die openlijk een missie uitvoeren ook niet als spionnen gezien.

(art.30) Een spion die op heterdaad wordt betrapt zal niet worden gestraft zonder gerechtelijk vonnis.

(art.31) Een spion die na het heraansluiten bij zijn reguliere leger later in krijgsgevangenschap geraakt wordt niet verantwoordelijk gehouden c.q. gesteld voor zijn eerdere spionage activiteiten.

Witte vlaggen

(art 32) Een persoon wordt geacht onderhandelaar te zijn en als zodanig in contact met de andere partij te treden als hij daartoe door een der belligerenten is gemachtigd en als hij naar voren treedt onder de witte vlag. Deze persoon heeft recht op onschendbaarheid net als de trompetspeler, hoornblazer, tamboer, vlagdrager en tolk die hem eventueel begeleiden.

(art.33) De bevelhebber naar wie de onderhandelaar toetreedt of naar wie de onderhandelaar vraagt is niet verplicht deze te ontvangen. De bevelhebber mag alle noodzakelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de onderhandelaar informatie vergaart. In geval van misbruik door de onderhandelaar van de situatie, mag deze tijdelijk worden vastgehouden.

(art.34) De onderhandelaar verliest zijn privileges onder de witte vlag indien het aantoonbaar kan worden gemaakt dat hij misbruikt maakte van zijn voorrechten.

Capitulaties

(art.35) Capitulaties die tussen belligerenten overeen zijn gekomen moeten zijn gebaseerd op alle regels van militaire eer. Nadat capitulaties zijn overeengekomen dienen ze onvoorwaardelijk te worden gerespecteerd.

Wapenstilstanden

(art.36) Een wapenstilstand schorst alle militaire operaties van de partijen die het overeen kwamen. Als er geen duur is overeengekomen mogen partijen te allen tijde de strijd hervatten, doch nooit eerder dan nadat de andere partij tijdige en adequaat daarvoor is gewaarschuwd, en in overeenstemming met de wapenstilstand voorwaarden is gehandeld.

(art.37) Een wapenstilstand kan algemeen of lokaal gelden. De eerste schort alle militaire operaties tussen partijen op, de laatste slechts die van lokale onderdelen of verbanden binnen een zeker gebied.

(art.38) Een wapenstilstand moet officieel overeengekomen worden en bekend worden gemaakt aan alle partijen, autoriteiten en eenheden. Vijandelijkheden worden direct opgeschort na bekendmaking of op de tijd en datum die specifiek overeengekomen is.

(art.39) Het is aan de partijen overeen te komen welke informatie wordt uitgegeven en uitgewisseld tussen de bewoners van het strijdtoneel en de belligerenten.

(art.40) Elke serieuze inbreuk op de voorwaarden van een wapenstilstand door een der betrokken partijen geeft de ander het recht tot afwijzen dan wel opzeggen van de wapenstilstand, en in geval van dwingende omstandigheden, van het direct hervatten van de vijandelijkheden.

(art.41) Een inbreuk op de voorwaarden van een wapenstilstand door een of meerdere individuele personen, handelend op eigen initiatief, schenkt de gedupeerde partij slechts het recht op het verlangen van recht doen jegens die persoon of personen of, indien gewenst, compensatie voor geleden verlies.

Militaire autoriteit in bezet gebied

(art.42) Territoir wordt verondersteld bezet gebied te zijn als het daadwerkelijk onder de autoriteit van de vijandelijke legers wordt gebracht en gehouden. Een bezetting geldt slechts in die gebieden waarvoor deze voorwaarde geldt en blijft gelden.

(art.43) Nadat de macht in een gebied is overgegaan naar de bezetter, zal de laatste alles in zijn macht doen om de orde en rust te herstellen en – voor zover mogelijk – de orde en veiligheid herstellen c.q. handhaven conform de in het land oorspronkelijk geldende wetgeving.

(art.44) De bezetter is het verboden de burgers van bezet gebied te dwingen informatie te geven over de andere partij of over diens defensie.

(art.45) Het is verboden de burgers van bezet gebied te dwingen om gehoorzaamheid te laten zweren aan de bezetter.

(art.46) Familie eer en rechten, de levenssfeer van personen, private eigendommen en religieuze overtuiging en belijdenis dienen te worden gerespecteerd. Privaat bezit kan niet worden geconfisqueerd.

(art.47) Plundering is formeel verboden.

(art.48) Indien in bezet gebied de bezetter het op zich neemt belastingen, accijnzen, heffingen (etc.) te heffen in plaats van de oorspronkelijke staat, dan zal de bezetter dit zoveel mogelijk doen volgens de oorspronkelijke rechtsgeldige regels en daarbij zal de bezetter de lasten dragen voor het bestuur van het bezet gebied tot dezelfde maatstaven die het oorspronkelijke bestuur hanteerde.

(art.49) Indien de bezetter aanvullend op belastingen (etc) in het vorige artikel heffingen oplegt aan de bewoners van het bezet gebied, dan zullen die heffingen slechts dienen voor de kosten van het bezettingsleger of het bestuur in hetzelfde gebied.

(art.50) Er zullen geen collectieve straffen of sancties worden opgelegd aan de bevolking van bezet gebied voor de daden van enkelen of een enkeling, tenzij voor die daden het geheel werkelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

(art.51) Er zullen geen heffingen van de bevolking worden gevraagd tenzij op basis van een geschreven verordening welke voor verantwoording van de opperbevelhebber valt. Een dergelijke heffing zal worden geheven – voor zover mogelijk – met inachtname van de bestaande oorspronkelijke belastingregels. Een heffing wordt middels een kwitantie aan de betaler verantwoord.  

(art.52) Vorderingen in natura of diensten zullen niet worden verlangd van gemeenschappen of personen tenzij zij zijn bedoeld voor de noodzakelijke behoefte van het bezettingsleger. Vorderingen zullen in proporties staan tot de vruchten die een gebied voortbrengt, en in zulk een hoedanigheid dat bij het leveren van een vordering door de leverancier ervan geen directe bijdrage wordt geleverd in de strijd tegen zijn eigen oorspronkelijke land of leger.

Vorderingen zullen slechts worden verlangd op basis van de autoriteit van de lokale militaire bevelhebber.

Vorderingen in natura zullen zoveel mogelijk direct met liquide middelen worden vergoed. Indien dit niet (direct) mogelijk is wordt een kwitantie geleverd waarna betaling zo spoedig mogelijk volgt.

(art.53) Een bezettingsleger kan alleen bezit nemen van liquide middelen, fondsen, staatsgaranties, wapenarsenalen, transportmiddelen, opslag en voorraden alsmede alle roerend goederen die eigendom zijn van de State en die als militaire middelen kunnen worden aangewend.

(art.54) Onderwater kabels die een bezet en neutraal gebied met elkaar verbinden zullen niet in beslag worden genomen dan wel vernietigd, tenzij daartoe absolute noodzaak bestaat. Zij dienen te worden hersteld dan wel vergoed indien de vrede is bereikt.

(art.55) De bezetter wordt geacht slechts houder en vruchtgebruiker te zijn van publieke gebouwen, onroerend goed, bossen en landbouw gronden die eigendom zijn van de oorspronkelijke staat and zich bevinden in bezet gebied. De bezetter is gehouden deze zaken goed en kundig te houden en te gebruiken, e.e.a. geheel volgens de regels van vruchtgebruik.

(art.56) De eigendom van gemeenschappen, gemeenten, kerkelijke instituten, charitatieve instellingen, scholen, kunst en wetenschap instellingen – zelfs wanneer deze staatsbezit zijn – dient te worden behandeld als ware zij privaat eigendom. In beslagname, vernietiging of vernieling van deze objecten is verboden en is onderworpen aan gerechtelijke toetsing.

De bekendheid met het oorlogsrecht

Het oorlogsrecht was in algemene zin vrij bekend bij de Nederlanders, ondanks het feit dat men niet bij WOI betrokken was geraakt. In algemene zin, want veel zaken kregen stiekem een veel bredere context dan bedoeld in het oorlogsrecht.Men kan voorts vaststellen dat de Nederlandse voorschriften een nadere uitwerking bevatten van de Haagse en Geneefse Conventies. Zij waren op een aantal onderwerpen uitdrukkelijker gemaakt dan sec de teksten der Conventies.

De sectie C en F in de Nederlandse militaire voorschriften geven duidelijk aan daar waar de witte vlag dient te worden gebruikt, met welk doel en onder welke voorwaarden. Het is opvallend hoeveel misbruik met name Nederlandse militairen van de witte vlag maakten in geheel Nederland tijdens de meidagen. In heel veel theaters misbruikte men de witte vlag om simpelweg terug te trekken of zich anderszins te onttrekken aan de strijd. Dat is een zaak die de suggestie verleidelijk maakt dat de Nederlandse militairen of slecht, of middels een veel ruimere interpretatie, waren onderricht. De witte vlag was in feite immers louter een teken van onderhandeling of een (indirect) teken van capitulatie. Anders niet.

De sectie G over spionnen staat op gespannen voet met een aantal handelingen die Nederlandse officieren – zelfs hoofd- en opperofficieren – in mei 1940 toepasten c.q. wilden toepassen op betrapte spionnen. Er werden op diverse plaatsen instructies aan het militaire personeel gegeven voor standrechterlijk executeren van betrapte spionnen. Het oorlogsrecht verbiedt dergelijk handelen echter. Er wordt verlangd dat er een gerechtelijk vonnis vooraf gaat aan de straf.

Het in artikel C [lid 13] beschrevene over Open Steden werd in Nederland - ook naoorlogs - regelmatig onjuist geïnterpreteerd. Zo werd Dordrecht onterecht als een Open Stad gekenmerkt. Een dergelijke status kan men immer niet ontlenen aan het oorlogsrecht als een stad niet duidelijk identificeerbaar kenbaar maakt onverdedigd te zijn [denk aan Parijs, juni 1940] of een stad zich in werkelijkheid wel degelijk verdedigt [zoals Dordrecht deed]. Dordrecht was dus volgens het oorlogsrecht in het geheel geen onverdedigde en dus geen open stad.

Op een hellend vlak begaven zich vele politiebeambten in de meidagen. In Rotterdam waren er diverse die zich openlijk verzetten met vuurwapens tegen de Duitsers. Men zou dit met enige vindingrijkheid kunnen scharen onder de bepalingen binnen artikel 2 [IVe Haagse Conventie], maar in feite is dat een te ruime interpretatie. Kennelijk waren onze politiefunctionarissen zich onbewust van het oorlogsrecht.

De Duitsers op hun beurt gingen creatief om met de bepalingen die uit de Geneefse Conventies volgden ten aanzien van het Rode Kruis. Daarmee begaven ook zij zich op een hellend vlak. Hun artsen en medisch personeel droegen in de regel hun rode kruis tekens slechts in gepacificeerde zones of rond werkelijke grote verbandplaatsen. Zij waren vooreerst militair, waren (bij de parachutisten) volledig bewapend, en als zodanig het ene moment werkelijk soldaat (zonder rood kruis) en het volgende moment medisch personeel (met het rode kruis) dat zich onder de bescherming van de Conventie hulde. Dat daarmee verwarring kon ontstaan behoeft geen nader betoog. Strikt gezien was het echter niet flagrant in strijd met de Geneefse Conventie, maar het kon de Duitsers wel degelijk voordelen bieden c.q. hun tegenstanders verwarren. Daarbij misbruikten de Duitsers hun artsen zeer actief als verkenners en spionnen, en handelden daarmee tegen de geest [niet de letter] van het oorlogsrecht. Aan Nederlandse zijde werden overigens ook enkele opvallende misbruiken van het Rode Kruis bekend en daarbij waren de overtreders zich dit zeer welbewust.

Algemeen kan gezegd worden dan men zich van veel zaken, die het oorlogsrecht bepaalde, min of meer automatisch in grote mate bewust was. Anderzijds was dat bewustzijn ingegeven door een zekere gedachte van ridderlijkheid, respect en hoffelijkheid. Men ging in grote mate uit van de ridderlijkheid die zeker officieren tentoon zouden spreiden jegens hun troepen en overwonnenen. In algemene zin werd men daar in Nederland niet in teleurgesteld.

Flagrante schendingen

Flagrante schendingen van het oorlogsrecht zou men echter ook zien en deze werden vooral door de Duitsers begaan, zij het dat het met uitzondering van drie duidelijk identificeerbare structurele en vooropgezette casussen, om incidenten zou gaan.

Het eerste geval was het meest triviale. De inval zonder voorafgaande oorlogsverklaring. Op zich was de oorlogsverklaring wellicht het laatste staaltje werkelijk Middeleeuws (oorlogs)recht dat nog prominent bestond, en dat in de IIIe Conventie van Den Haag was vastgelegd. Men had in artikel 1 van de IIIe Conventie vastgelegd dat vijandelijkheden niet zouden uitbreken tussen belligerenten zonder dat er vooraf een uitdrukkelijke aankondiging in de vorm van oorlogsverklaring of ultimatum was gewisseld tussen partijen. In feite gebeurde dat tijdens de Eerste Wereldoorlog nog wel, maar in de Tweede Wereldoorlog werd het verrassingseffect veel te kostbaar geacht.

Het tweede geval waren de vooropgezette misbruiken van de uniformen van de aangevallen naties door de Duitsers. De commando acties die in Nederland en België werden ingezet voor of tijdens de eerste uren van de inval waren een vooropgezette grove schending van het oorlogsrecht. De Geneefse en Haagse Conventies waren volmaakt helder in de wijze van uitdossing en (mogelijkheid tot) identificatie van de belligerenten. De Duitsers waren zich dit vol- en welbewust. Ze maakten er desondanks op grote schaal gebruik van.

Het derde geval – wat het Nederlandse theater betreft – was de wijze waarop er - op grote schaal - tijdens de strijd om de Grebbeberg inbreuk werd gemaakt op het oorlogsrecht door het regiment der Waffen SS ‘Der Führer’. Zij hebben op zoveel locaties, zo vaak en zo intensief – en in ernstige mate – het oorlogsrecht geschonden tijdens die slag, dat van structureel en vooropgezet handelen zou kunnen worden gesproken. Krijgsgevangenen werden - zeker op 11 mei - massaal misbruikt voor oorlogsinspanning tegen hun eigen leger c.q. land, actief gebruikt als dekking, Nederlandse uniformen werden misbruikt en er zijn vele aanwijzingen dat er op meerdere locaties krijgsgevangenen zijn vermoord. In datzelfde theater vond trouwens structureel misbruik plaats van de witte vlag door Nederlandse troepen. Eveneens een flagrante schending van het oorlogsrecht, echter vooral ten faveure van de eigen veiligheid en niet ter gevaarzetting van de tegenstander. Met andere woorden, schendingen vanuit een ander perspectief, maar daarom niet automatisch te vergoelijken.

Incidenten waren er te over. Als we ons beperken tot het Zuidfront dan valt onmiddellijk op dat de commandant van III./FJR1 Hauptmann Karl-Lothar Schulz het oorlogsrecht op 10 en 11 mei een aantal maal, op identieke wijze, opzichtig en bewust schond. Hij misbruikte onder dwang officieren om Nederlandse troepen aan te zetten zich ook over te geven, terwijl het oorlogsrecht dwang daartoe verbied. Bovendien misbruikte hij te Dordrecht opzichtig krijgsgevangenen als dekking, al zou Schulz zelf ongetwijfeld van een oirbare krijgslist hebben gesproken. Desalniettemin waren het incidenten, die dus één Duitse officier betroffen. In Moerdijk en Willemsdorp werden ook enkele overtredingen gerapporteerd, maar ze zijn onzeker.

Aan Nederlandse kant was er de hospitaalmilitair die te Dordrecht onder de rode kruisvlag ongekwetste militairen uit een lastig parket redde en er was de standrechterlijke executie van twee vermeende verraders door een Nederlandse overste [Mijsberg van de LD]. In Rotterdam werd vermoedelijk een drietal Duitse gevangenen na de capitulatie standrechterlijk geëxecuteerd; eentje overleefde de verwondingen. Het betrof duidelijk incidenten. Aan Duitse kant werden te Dordrecht burgers als levend schild gebruikt in het station, maar ook dat betrof een incident.

Door velen wordt – tot de dag van vandaag – het bombardement van Rotterdam als de vierde grove schending van het oorlogsrecht ervaren. In de laatste decennia zijn geleerden het erover eens dat weliswaar enige details niet comme-il-faut waren, maar van grove schending van het oorlogsrecht was geen sprake. Rotterdam was een verdedigde stad en de Nederlandse legerleiding had voor 14 mei ook niet gekozen voor evacuatie van de stad [in tegenstelling bijvoorbeeld tot de burgemeester van Middelburg, die daar wél voor had gekozen]. Gelukkig hadden vele burgers daar zelfstandig toe besloten en viel het aantal slachtoffers daarom – naar rato van het verwoeste oppervlak – uiteindelijk mee. 

Geen oorlog zonder schendingen van het oorlogsrecht. Nederland voelde de vernedering van de snelle capitulatie, voelde zich ‘overclassed’ en vergrootte het aangedane leed te velde door menige overdrijving in publicaties en verhalen die naoorlogs verschenen. Naast de twee incidenten tijdens de eerste uren van de inval alsmede het opereren van de Waffen SS bij de Grebbeberg, kreeg Nederland niet te maken met een tegenstander die het oorlogsrecht aan de laars lapte. En de Nederlandse militairen gedroegen zich in de regel ook naar de letter en geest van de wet.

Eén opvallende zaak nog. In de Conventies werd veel waarde gehecht aan het erewoord. Wellicht ook een Middeleeuws erfstuk, hoewel het privaatrecht vandaag de dag het gegeven woord nog steeds bindend acht. Er zijn relatief veel krijgsgevangen officieren geweest die hun erewoord aan de Duitsers gaven en zich er vervolgens niet aan hielden. Dat waren dus telkens inbreuken op het oorlogsrecht. Inbreuken die men plachte goed te praten door te stellen dat de Duitsers (ook) misdadig waren. Dat argument hield uiteraard geen stand. Naoorlogs werd menig officier deze verbreking van het erewoord euvel geduid door de commissie die de prestaties van officieren tegen het licht hield. En vermoedelijk terecht.

Slotwoord

Oorlogsrecht is een merkwaardig fenomeen, net als wellicht de passages in Conventies die menig bekend oorlogswapen verbieden. Napalm en gifgas mogen niet, fragmentatiebommen en atoombommen wel. Merkwaardige structuren en condities die mensen willen aanbrengen in het ultieme theater der verschrikkingen. Een soort van menselijke mate binnen het onmenselijke.

Oorlogsrecht is een hekel onderwerp. Het wordt gesproken door overwinnaars en verliest daarmee bij voorbaat haar objectiviteit. Het werd in het verleden zeer eenzijdig gesproken, want een land als Japan dat tijdens WOII geen oorlogsrecht had geratificeerd werd er wel op afgerekend naoorlogs in Tokio. Evenzo werd na WOII het vergrootglas gelegd op Duitse militaire oorlogsmisdaden, hoewel de Westerse Geallieerden (vooral de Amerikanen) en de Sovjets beslist niet minder het oorlogsrecht schonden. Voor de Sovjets geldt zelfs dat men op schandalige structurele wijze het oorlogsrecht aan de laars lapte, hoewel de Sovjet Unie het recht nooit ratificeerde. Desondanks deden de Sovjets bepaald niet onder voor de Duitsers als het aankwam op het structureel overtreden van het oorlogsrecht. Uiteraard wordt hier gesproken van oorlogsrecht in relatie tot legers, niet in relatie tot bezettingsmacht en terreurorganisaties.

Voor wat betreft het Zuidfront was het oorlogsrecht gelukkig een ondergeschikte kwestie als het aankomt op overtredingen. Tegenover de overtredingen stonden daarbij ook sprekende voorbeelden van de oude ridderlijkheid en het respect tussen belligerenten. De handelingen waarin de Duitse Oberleutnant Moll en de Nederlandse vaandrig Marijs een hoofdrol speelden, tonen aan dat er ridderlijkheid en hoffelijkheid bestond. Menig Nederlandse (onder)officier mocht zijn sabel bewaren als eerbetoon. De behandeling van gewonden alsmede de logistieke organisatie rondom gewondenafvoer gebeurde op een wijze waarbij de belligerenten over en weer respect toonden en elkaar’s slachtoffers respecteerden en naar gelijkheid behandelden.

Men heeft de neiging de incidentele overtreding van het oorlogsrecht uit te vergroten. Het mag duidelijk zijn dat dit voor het Nederlandse theater – met de besproken uitzonderingen in het achterhoofd – niet aan de orde zou moeten zijn.