Het noordelijke Franse leger

Inleiding

Een bondige bespreking van de staat en status van het Franse leger alsmede enkele andere relevante zaken zoals bevelketen en strategie zijn van belang voor het algemeen begrip. Tevens wordt kort in gegaan op de twee acties die het Franse leger voor 10 mei 1940 zag, namelijk het Saaroffensief en de bijdrage aan de expeditionaire macht in Noorwegen.

In het tweede deel een specifieke bespreking van het in Nederland actieve 7e Leger waarin ook aandacht voor de samenstelling van ingezette eenheden.

Het Franse leger aan de vooravond van Fall Gelb

Voor de lezer met extra veel interesse in de onderstaande materie wordt gaarne verwezen naar de voorgaande hoofdstukken, waarin extra informatie over de hieronder geboden materie wordt gegeven. Hieronder volgt slechts een gecomprimeerd overzicht.

Van de 75 divisies die de Fransen in het noorden hadden gelegerd, waren er 33 van het 'actieve' type, 19 van type A en 16 van type B. Onder deze divisies waren er maar liefst 9 van koloniale of buitenlandse oorsprong: 7 Noord-Afrikaanse, n Marokkaanse en n Poolse divisie. Overigens stond een deel van de Franse koloniale troepen te boek als bijzonder goede strijders.

Frankrijk bezat bij het uitbreken van de oorlog niet minder dan 5,750 tanks. Hiervan waren er echter 1,600 van het WOI type Renault FT-17, een 'rijdend licht gepantserd mitrailleurnest'. De belangrijkste tanks waren evenwel de Renault R-35 [1,600 stuks], de Hotchkiss H-35/H-39 [1,100 stuks], Somua S-35 [430 stuks] en de Char B-1 [405].

Char B-1 Bis

In totaal waren er 3,000 tanks bij de noordelijke eenheden ingedeeld. Hiervan was iets meer dan 10% [380 stuks] van het type zware tank [B1 en B-1 bis, 35 ton met een bewapening van een 75 en 47 mm kanon], ruim 400 van het middelzware slagtank type [Somua S-35, 20 ton met een 47 mm kanon], een kleine 1,000 van het middelzware infanterietank type [Hotchkiss H-35 en H-39 type,7 ton met een 37 mm kanon] en ruim 1,000 van oudere of lichte types als de AMC-35, AMR-35 en R-40 alsmede de WOI tank FT-17.

De Fransen hadden 480 pantserwagens van het type Panhard AMD 178 [AMD= Automitrailleuse Decouvert], een zware pantserwagen [8,2 ton] op een vierwielbasis met een 25 mm AT kanon als hoofdbewapening. Deze pantserwagen werd in alle gemotoriseerde verkenningseenheden gebruikt. Daarnaast waren er nog zo ??n 100 oude Schneider S-16 half-trucks als zodanig in gebruik. De verkenningseenheden 1e, 3e, 4e, 6e en 7e GRDI hadden elk twaalf van deze wagens in de bewapening [geen van deze eenheden behoorde tot het 7e Leger]. De overige waren in de koloni n gestationeerd. Een handvol andersoortige bewapende pantserwagens was over het gehele leger verspreid.

De Franse artillerie was globaal genomen gedateerd, echter zeer talrijk. Hoewel men op papier over vele types geschut beschikte was de ruggengraat van de Franse divisie slechts met enkele types 75 mm en 105 veldgeschut uitgerust. Alleen de legerkorpsen, actieve divisies [hoogste graad] en sommige A-type divisies hadden bovendien 155 mm afdelingen. Men had een grote verscheidenheid aan middelzware en zware houwitsers, maar het merendeel hiervan was oud en log. De artillerie/manschappen ratio van een Franse divisie was lager dan die van een Nederlandse divisie. De Fransen hadden echter veel speciale artillerie eenheden en belegeringsartillerie achter de hand. Hiervan was een aanzienlijk deel van zeer zwaar kaliber. Voor de dynamische gevechten waren deze echter ongeschikt.

De tankbestrijdingsmiddelen van het noordelijke leger vielen zwaar tegen. Er waren weliswaar circa 7,000 AT-kanonnen beschikbaar, maar het overgrote deel daarvan was van kaliber 25 mm en vrijwel zonder uitwerking op de Duitse Pz-III en Pz-IV. Ze waren vooral gevaarlijk voor de Duitse pantserwagens en de licht gepantserde Pz-I en Pz-II, maar zelfs dan nog slechts op kortere afstand. De AT kanonnen waren bij de B-type divisies en vestingeenheden vrijwel afwezig. De krachtige moderne 4,7 cm AT kanonnen waren bij de actieve divisies en A-type divisies voorhanden, maar slechts acht stuks op een gehele divisie.

Qua luchtafweer was het Franse leger zeer matig uitgerust, zij het van de Geallieerden numeriek het beste. Men voerde vrijwel alle luchtafweer mobiel mee. In het noorden waren vooral veel stukken [1.200 stuks] van 25 mm en de volkomen verouderde 75 mm luchtafweer uit 1917/1918. Enkele moderne batterijen van 90 mm completteerden het geheel. De luchtafweer was alleen ingedeeld bij de actieve en A-type divisies. Ze was echter meestal slechts in n of twee eenheden met zes stukken 25 mm beschikbaar. Hoewel 1.200 stuks een groot aantal lijkt, werd het verdeeld over een immens gebied, waardoor de waarde ervan zeer betrekkelijk werd. Ter vergelijking, in Nederland werden 2 cm stukken alleen in het westen ingezet en bleken de ca. 160 vuurmonden van 2 cm stukken al veel te weinig voor een gebied ter grootte van de provincie Zuid-Holland. Voorts was het lichte afweergeschut slechts effectief tegen vliegtuigen op zeer lage hoogte. Tegen de vliegtuigen in de middelhoge luchtlagen was het Franse veldleger zodoende zo goed als weerloos.

De Franse eenheden waren matig gemotoriseerd, de lagere eenheden zelfs in het geheel niet. De actieve divisies waren zelfs vaak niet eens op organieke sterkte qua motorvoertuigen en de pluriformiteit van het wagenpark was enorm. Dat werd veroorzaakt door het gegeven dat zelfs voor actieve divisies het gros van het wagenpark door vordering werd verworven. De A-type divisies hadden ronduit ondermaatse wagenparken, bij de B-types ontbraken ze geheel. Ook ontbrak het de divisies vaak aan voldoende paarden, ondanks het feit dat het Franse leger beschikte over 580,000 paarden. Een veel gemaakte opmerking over de Franse paarden was dat zij in zeer slechte conditie waren. De infanteristen van de A- en B-type divisies waren zodoende volledig op de eigen benen aangewezen voor verplaatsing.

De verbindingen werden op het hogere niveau vooral telegrafisch en telefonisch verzorgd, op divisieniveau was er bij de hoogste drie gradaties divisies ook een radio-eenheid. Daarnaast waren postduiven nog steeds een geijkt middel voor lange afstand verbindingen. Vergeleken met het Duitse leger waren de verbindingen van het Franse leger ronduit slecht. Dat was mede te wijten geweest aan bezuinigingen, waarbij men aan de waarde van radioverbindingsmateriaal een lagere waarde had toegekend dan aan tanks en geschut.

Alle hogere eenheden - legers en legerkorpsen - hadden eigen bescheiden verkenningsafdelingen voor de luchtverkenning. Bovendien had een leger een kleine eigen jagergroep ter beschikking. Enkele gemechaniseerde divisies hadden ook een kleine eigen luchtverkenningseenheid. In de praktijk echter werden deze vliegtuigen nauwelijks gebruikt omdat de hogere legerleiding veel opdrachten tegenhield of de eenheden zelfs van hun vliegtuigafdelingen ontdeed.

Samenstelling van het noordelijke leger

Het grote leger in Frankrijk zelf ?? dus met uitzondering van de eenheden in de vele Franse koloni n ?? kon op 10 mei 1940 circa 3,000,000 man op de been brengen, waarvan enige honderdduizenden overigens nog in opleiding of depot waren. Tweederde van de sterkte viel onder het Noordelijke leger of daartoe gereserverde GQG reserves.

Franse hoofdrolspelers

Het Noordelijke Franse leger [Th atre d ??Op ration Nord-Est] - dat alle troepen boven de Somme, die langs de grens met Luxemburg, Duitsland n Zwitserland lagen - omvatte drie Legergroepen en in totaal acht Legers. Dat geheel viel onder g n ral Georges. Bovendien viel de British Expeditionary Force [BEF, onder general Lord Gort] ook onder het bevel van Georges.

De eerste Legergroep [1er Groupe d ??Arm es] ?? die geleid werd door g n ral Billotte ?? bestond uit 1e, 2e, 7e en 9e Leger alsmede het BEF. Deze Legergroep zou als geheel de diagonaal tussen Leuven (B) en Montmedy (F) bezetten. Het 7e Leger zou hetzij als strategische reserve [Plan Dyle], hetzij als meeste links gepositioneerde Leger naar het noorden optrekken en de zone Antwerpen ?? Breda bezetten [Plan Dyle-Breda].

De tweede Legergroep ?? die geleid werd door g n ral Pr telat ?? bestond uit het 3e, 4e en 5e Leger. Deze Legergroep leunde ter linkerzijde aan tegen de eerste Legergroep en lag in respectievelijke volgorde der Legers in de Maginotlinie [alsmede erachter]. Ter rechterzijde en (ten dele) achter zich vond het de derde Legergroep.

De derde Legergroep ?? die gecommandeerd werd door g n ral Besson ?? bestond uit het 6e en 8e Leger. Het 6e lag bij Dijon in reserve, terwijl het 8e de zuidzijde van de Maginotlinie tot aan Basel bezette.

Plan Dyle

De Franse strategie was gebaseerd op twee varianten: Dyle en Dyle-Breda. Beiden zullen kort worden besproken, want ze spelen een prominente rol in de meidagen. In het voorgande proloog hoofdstuk Franse strategie werd dit onderwerp al uitgebreid besproken, en zodoende hieronder slechts kort herhaald.

De beroemde ??Dr le de Guerre ?? [= nepoorlog; vertaling van het Engelse Phony War] was de periode tussen oktober 1939 en april 1940 toen er in feite op de fronten vrijwel niets gebeurde. Polen had gecapituleerd en pas bij de aanval op de Scandinavische landen begon de ??werkelijke ?? oorlog weer. Deze periode noemde men in Nederland de schemeroorlog [Winston Churchill lanceerde de term Twilight War, wat in Nederland tot schemeroorlog als begrip leidde]. In deze periode werden tussen de Fransen en de Britten de plannen gesmeed voor de te volgen strategie. Nu klinkt dat alsof de Engelsen wat in de melk te brokkelen hadden, maar in feite was het stikken of slikken, hoewel de Britten zich realiseerden dat ze met hun zwakke leger ook geen andere keuze hadden dan de Fransen te volgen. Bovendien, de Franse strategie was immers al met de verwezenlijking van de financiering voor de Maginotlinie bepaald: een Duitse offensief zou in Belgi of aan de Franse noordgrens worden opgevangen. De Britten waren welkom daaraan mee te doen ?

Het Dyle plan ontstond zuiver uit de overwegingen dat a) de Duitsers vrijwel zeker weer door Belgi het hoofdoffensief zouden plaatsen, b) dat een verdediging in Belgi de oorlog ver weghield van het moederland en c) dat de linie tussen Sedan en Antwerpen de ca. 20 Belgische divisies als extra versterking van de Entente zou meebrengen. Het is duidelijk dat het alternatief was dat Frankrijk tussen Sedan en Duinkerken een linie op eigen grondgebied zou moeten vormen. Die linie zou niet kunnen steunen op belangrijke permanente versterkingen noch op geografische voordelen van bergen, rivieren of te inunderen gebieden. Bovendien zou dan de macht van 630,000 Belgische militairen niet kunnen worden gebundeld met de 3,500,000 man die de Entente zelf kon mobiliseren.

Bij het Dyle plan zouden twee Legers [1e en 9e Arm e] van het noordelijke Franse leger Belgi binnen trekken en aldaar tussen de linie bij Sedan en Waver de voorverdediging langs de rivier de Dijle voeren. Links aanleunend zou het BEF worden opgesteld, waarbij de Belgische strijdkrachten voor de dekking tussen Leuven en Antwerpen zouden zorg dragen. Het 7e Leger was strategische reserve in de omgeving Reims, ter beschikking van g n ral Georges. Zij was daartoe uitverkoren vanwege het feit dat enkele van haar onderdelen grotendeels gemotoriseerd waren.

De Belgen moesten zorg dragen voor de dimensie tijd. Er werd berekend dat het dispositief aan de rivier de Dijle pas zou kunnen worden gevormd na verloop van tenminste vijf volle dagen. Door hardnekkige verdediging van de stelling langs het Albertkanaal en de Maas zouden de Belgen de tijd cre ren die de Entente nodig had om vanuit Frankrijk een positie te vormen in de Dyle linie. Als de weerstand voor de Belgen aan deze voorverdediging te zwaar zou worden, zou het gehele Belgische veldleger zich in de op de Dyle linie aangesloten KW-stelling terugtrekken. De Geallieerden zouden aldaar een werkelijk verbonden hoofdweerstand vormen tegen de offensieve Duitse eenheden.

De Ardennen waren de zwakke plek in het plan. De Belgen waren van mening dat zij daar voor de voorverdediging met twee mobiele divisies konden volstaan die westelijk van Luxemburg in een dynamische rol konden worden opgesteld. De Fransen vonden die bezetting te zwak en daarom werden enkele lichte cavalerieverbanden vrij gemaakt uit het 2e, 3e en het 9e Leger om de beide Belgische divisies te assisteren bij de voorverdediging. Twee eenheden plus een brigade Spahi aan de noordwestelijke grens met Luxemburg, en twee aan de zuidwestelijke grens. Achter de Maas zou de hardnekkige weerstand worden gebouwd. Die Franse lichte eenheden konden echter pas naar het gebied optrekken n dat een Duitse inval in Belgi een feit was geworden. Dat was direct de voorname zwakte van het plan, maar gezien de Belgische neutraliteitspolitiek had Gamelin geen keuze dan daarvoor te kiezen.

Het Dyle plan ging uit van een strategie waarbij Nederland buiten de oorlog bleef of waarbij Nederland direct capituleerde.

Plan Dyle-Breda

Al in november 1939 ontstond een voor de ontwikkelingen op het zuidfront voorname variant op het Dyle plan. De Franse strategen waren ervan overtuigd dat de Duitsers vrijwel niet om een invasie van Nederland heen konden omdat ze voldoende ruimte voor hun manoeuvres zouden moeten cre ren. Daarom ontwikkelde men een plan dat heel nadrukkelijk leunde op de eerder genoemde factor c) in het Dyle plan: door het dispositief ten noorden van Antwerpen enigszins op te rekken zou men verbinding maken met het Nederlandse leger en daarmee tien veldleger divisies voor de Geallieerde [lees: Franse] zaak winnen.

Het Dyle-Breda plan was, zoals ook uiteengezet onder de Belgische defensie en de Franse strategie, vooral een politiek-strategische keuze van generalissimus Gamelin. De inzet van het 7e Leger om de noordelijke verbinding met de Nederlandse strijdmacht te maken zou namelijk niet alleen de Nederlanders alli ren ten bate van de Franse zaak, maar vooral ook betekenen dat de Fransen op de linker en de rechtervleugel van de Belgen zouden opereren. Zodoende zouden de Fransen in een dergelijk dispositief een zeer nadrukkelijke voet tussen de deur hebben bij de Belgische strategische autoriteiten. De Belgen zouden dan minder snel genegen zijn voor ??eigen lijfsbehoud ?? te handelen, zoals zij wel tijdens de periode 1936-1939 hadden gedaan.

De Breda variant had ook als voordeel ?? zo dacht men althans op het GQG [=Franse hoofdkwartier] ?? dat vanuit het noorden van Belgi en zuiden van Nederland uiteindelijk een tegenoffensief recht in het hart van Duitsland zou kunnen worden geplaatst. Het vlakke overzichtelijke landschap leende zich daar uitstekend voor, volgens het GQG, en de Duitsers zouden beslist hun sterkere krachten in het centrum gebundeld willen houden. De Franse veldcommandanten waren het met die overweging van het GQG overigens absoluut oneens. Zij beschouwden deze theorie, die met name uit Gamelin zijn zinnen ontsproten was, een vorm van 'r verie', ofwel 'dromerigheid'.

De Dyle-Breda variant hield in dat het 7e Leger niet langer als parate strategische reserve van de legers van g n ral Georges zou worden gereserveerd, maar zou worden ingezet op de uiterst linker vleugel van het dispositief. Nodeloos op te merken dat voornoemde bevelhebber uiterst onplezierig verrast werd met de door Parijs gewenste Breda variant. Het ontnam hem de enige kwalitatief sterke parate strategische reserve van enig formaat. Een optie voor een andere eenheid was er praktisch gezien niet, want juist de kwaliteit en mobiliteit van een deel van het 7e Leger was een vereiste voor snelheid, omdat het leger zich 250 km moest verplaatsen in weerwil van Duitse vorderingen in het noordoosten. Ieder ander leger zou er zeker een week of meer over doen om een gunstig dispositief te bereiken. Bovendien zou diezelfde mobiliteit kunnen bijdragen tot een (relatief) snelle verplaatsing terug zuidwaarts, mocht dit door ontwikkelingen opportuun worden. Die argumenten om het 7e Leger aldus in het uiterste noorden in te zetten, waren direct ook de argumenten van Georges dit juist niet te doen. De twee tot drie gemotoriseerde divisies van het leger zouden namelijk beter als snelle interventiemacht kunnen worden gebruikt achter de sectoren van het 1e en 9e Leger. Want hoewel de GQG en de 1e Legergroep over nogal wat reserves beschikten, waren die kwalitatief vaak matig, of werden zij nog gevormd en bestond bovendien geen bestaand grootverband om krachten juist te bundelen en te leiden. Dat zou in de praktijk wrang genoeg ook blijken, toen de Fransen de Duitse doorbraak tussen Dinant en Sedan vanaf 14 mei moesten gaan pareren. De samenhang tussen de ingezette Franse eenheden ontbrak toen geheel.

Belangrijk aan de Breda variant ?? ook voor g n raal Georges ?? was de mogelijkheid onderweg de strategie terug te brengen tot de kale Dyle basis. Immers, slechts de dislocatie van het 7e Leger was anders ten opzichte van die Dyle basis. Dat leger zou, zeker in de eerste fase van de strijd, gemakkelijk met tegenorders terug te roepen zijn in de boezem van de Franse vrije ruimte.

Het Dyle-Breda plan bevatte nadrukkelijk g n component waarbij de Franse troepen hun dispositief noordelijker dan het Hollands Diep en oostelijker dan Breda zouden plaatsen. Wel zou gezorgd worden voor een Franse GQG afvaardiging in Den Haag en het vormen van een beveiligende voorverdediging bij Tilburg. Inzet van de Legercommandant zou zijn om de Nederlanders in Brabant vervolgens te laten opgaan in die voorverdediging rondom respectievelijk Tilburg en Breda. In de hoofdverdediging wilden de Fransen de Nederlandse troepen - die zij als veredelde militie inschatten - niet opnemen.

Heel nadrukkelijk was men zich bewust van het feit dat een Duitse doorbraak bij het Albertkanaal de Franse bezetting van de sector Breda direct zou bedreigen. De sector tussen het Albertkanaal westelijk van Maastricht en ten zuiden van de Nederlandse Peel-Raamstelling zou immers een uitnodigende en onverdedigde lacune worden indien ten noorden van Maastricht de Duitsers zouden doorbreken. De Legercommandant Giraud diende zich van dit risico bewust te zijn en mocht onder geen beding het voortbestaan van het 7e Leger riskeren. Dat dit gegeven een enorme hypotheek legde op de houdbaarheid van de Breda variant behoeft geen nader betoog.

De bevelketen

De bevelketen van het Geallieerde kamp was uiterst complex en had operationeel allerlei haken en ogen. Politieke en militaire zaken liepen door elkaar. Van een effici nte communicatie en bevelsketen in het hoogste echelon was dan ook totaal geen sprake. Van een doorwrocht 'joint operations' communicatieplan al helemaal niet.

De Franse militaire bevelketen was op zich al uiterst complex en curieus onwerkbaar opgesteld. De opperbevelhebber Gamelin zat samen met zijn GQG in een kasteel bij een fort nabij Parijs (Vincennes), waar hij ?? conservatief als hij was ?? zich actief had afgezet tegen moderne technologische verbindingen. Het isolement van het GQG van het slagveld was meer dan overdrachtelijk aan de orde. Gamelin vond direct contact met de politek van groot belang, groter dan met zijn ondercommandanten. De door Gamelin geselecteerde chef-staf Doumenc van de landmacht zat ruim dertig kilometer verderop, en had als een van weinigen een directe verbinding met de GQG. De commandant van het noordelijke Franse leger, Georges, zat nog eens veertig kilometer van de chef-staf landmacht vandaan. Zij hadden geen rechtstreeks verbinding met elkaar! Bovendien was de verhouding van Georges met de beide andere generaals bijzonder koel en zakelijk. Men kon elkaar in feite niet zien of luchten.

De positie van de chef-staf landmachtstaf, Doumenc, was sowieso curieus. In feite was hij een nodeloze hobbel in de bevelketen, slechts geschapen door Gamelin om zich zijn kritische plaatsvervanger en commandant van het grootste deel van het leger, Georges, van het lijf te houden. In de praktijk zou Doumenc daardoor buiten de bevelketen worden gehouden, maar de communicatie tussen de hoogste generaals uiterst omslachtig verlopen.

De Britten hadden daarnaast evenzo een zeer curieuze positie. Hoewel de commandant van het BEF ?? Lord Gort ?? operationeel onder bevel stond van Georges, was zijn Supreme Commander in Engeland geautoriseerd om het BEF naar eigen goeddunken te sturen. Engeland had naar de Fransen als voorwaarde gesteld om de eindbeschikking over het BEF te behouden. Aangezien de Britten in het centrum van het dispositief der Geallieerden zaten, was dat een onwerkelijke Britse eis. Men was er echter (nog) niet aan toe een substanti le legermacht ??uit te leveren ?? aan een bondgenoot. Bovendien was Engeland zich er maar wat van bewust dat hun uitgeputte legerbronnen door een opportuniteit elders zomaar aanvulling vanuit het BEF nodig zouden kunnen hebben. Het betekende echter niet alleen dat Georges in feite niets te vertellen had over het BEF, maar evenzo dat een 'joint operation battelfield management' nauwelijks aan de orde was. Daar kwam nog bij dat de gekunstelde staf van internationale verbindingsofficieren geen mandaat had en slechts als mandaatloze afgezanten van hun (opper)bevelhebbers functioneerde. In de praktijk zou blijken dat daardoor tijdens de strijd meermaals bijzonder complexe kunstgrepen moesten worden toegepast om de diverse partijen tot constructief overleg te krijgen.

Voor de Belgen en Nederlanders gold dat zij in wezen autonoom waren. Voor de Nederlanders was dit volkomen logisch, en dat was ook altijd de grondhouding geweest. Nederland zou steun vragen aan de (toekomstige) Geallieerden, maar geen seconde eerder dan wanneer een ??casus belli ?? aan de orde was. De Belgen daarentegen hadden een licht afwijkende opstelling. Zij hadden niet alleen vooroorlogs afstemming met de Entente over de strategie gezocht, maar zij speelden daarin evident geen bijrol zoals de Nederlanders. Desondanks eiste en behield de Belgische Koning autonomie over zijn leger. Hij zou daarom zelf besluiten wanneer de Belgische strijdkrachten op het nationaal defensiesysteem [Reduit National] zouden terugtrekken. Vanzelfsprekend zou de Belgische Koning een dergelijk besluit niet lichtvaardig nemen, maar het feit lag daar dat de Belgen ?? hoe uit de aard der zaak ook betrokken bij de verbonden zaak ?? autonoom waren en zouden blijven. Ook zij leverden dus slechts reactief bijdragen aan de 'joint' afstemming.

Daarbij was het zo dat de Franse en Britse politiek heel nadrukkelijk over hun respectievelijke zaak en leger ??in charge ?? bleven. In beide landen was de politieke top leidend boven het militaire gezag. Een zaak die in Nederland [tijdens de strijd] veel meer op de achtergrond zou spelen, en waar de politiek zich totaal niet met de militaire gang van zaken bemoeide n tegenstelling tot de periode v r de oorlog. Echter de Franse [Reynaud] en Britse premiers [Churchill] speelden hoofdrollen in de gebeurtenissen, hoewel dat militair gezien tijdens de cruciale eerste week van de strijd niet van invloed was.

Door de onverwachte dynamiek op het slagveld zou deze bevelketen ?? of wellicht is het beter te spreken van deze bevelkluwe ?? een grote rol spelen in de operationele (non)kwaliteit van de verbonden legers.

Het Saaroffensief

Frankrijk had zich samen met Engeland verbonden met Polen en garanties gegeven dat zij zich tot vijand van Duitsland zouden verklaren indien de soevereiniteit van Polen in gevaar zou komen. Het Duits-Russische verbond [Molotov-Von Ribbentrop pact] - dat een week aan de inval van Polen vooraf ging - was een lelijke streep door de rekening, daar het in feite betekende dat vanuit het oosten Polen in elk geval geen steun zou hoeven verwachten - au contraire! Het was de Entente - overigens ook Nederland en Belgi - direct duidelijk welke (beoogde) effecten dat pact had. Het zou voorkomen dat gelijk aan 1914 de Duitsers een oorlog op twee fronten zouden moeten voeren. Het pact leidde tot de algemene mobilisaties in voornoemde landen. Toen de Duitse inval in Polen een feit was op 1 september 1939, wist de Entente dat hen bitter weinig opties voorhanden waren om hun belofte aan Polen gestand te doen. Hitler had dat vooraf al beseft en zijn westgrenzen verdacht zwak bezet gelaten. Men gaat er vanuit dat Hitler niet verwachtte dat de Entente hem de oorlog zou verklaren en hem opnieuw weg zou laten komen met een verbroken belofte. De Engelsen ?? in de wetenschap dat hun leger nog verre van gereed was voor oorlog met een sterke en goed voorbereide tegenstander ?? bleven inderdaad volmaakt passief. De Fransen niet, hoewel men daar ook besefte dat men niet klaar voor de oorlog was, overigens bij die inschatting vooral ook overschattende dat Duitsland er w l voor klaar voor zou zijn. Ook dat was verre van accuraat. Het enige significante verschil was dat Duitsland volledig gemobiliseerd was en de Fransen net begonnen waren.

De Fransen meenden dat een gebaar gemaakt moest worden. Niet in de laatste plaats om voor Belgi en andere potenti le bondgenoten de schijn op te houden van geloofwaardigheid. Vooraf had men de gedachten ontwikkeld om bij een Duits offensief tegen Polen met zo'n 30 infanteriedivisies ?? gesteund door enkele tankbrigades ?? het Saargebied aan te vallen. Die ambitie werd echter op dergelijke schaal spoedig losgelaten op basis van grote bezwaren vanuit de organisatie. Men was er totaal niet klaar voor, zo meldden de generaals aan Parijs.

Op 8 september 1939 stortten de Fransen zich echter toch in het tamelijk ondoordachte en nauwelijks voorbereide offensief tegen de Duitse troepen in Saarland [l ??offensive de la Sarre]. De 2e Franse Legergroep initieerde dit offensief. In totaal werden elf infanteriedivisies [inclusief enkele tankbrigades], van het 3e, 4e en 5e Leger in de strijd gegooid. Het geheel stond onder bevel van de (naoorlogs) vermaarde Franse generaal Andr Gaston Pr telat [1874-1969], die de 2e Legergroep aanvoerde. Pr telat was commandant van de Franse troepen in deze sector geworden nadat hij in 1938 en 1939, toen nog legercommandant binnen de 1e Legergroep en verantwoordelijk voor de defensie achter de Ardennen, ernstige kritiek had geuit op de zwakke defensie in de sector achter de Ardennen. Hij had gemeend dat deze zwakke defensie ervoor zou zorgen, dat Duitse gemechaniseerde eenheden in enkele dagen voor de Maas zouden kunnen staan. Zijn beoordelingen werden met veel scepsis ontvangen op het GQG. Als dank voor zijn analyses en (juiste) beoordeling was hij weggepromoveerd naar de 2e Legergroep die de verbinding vormde tussen de grote 1e Legergroep in het Noorden en de 3e Legergroep in de sector in het luwe oosten.

De eenheden die het Saaroffensief dienden in te zetten werden onderverdeeld in taakgerichte samengestelde verbanden, waarbij infanterieregimenten met tankbrigades werden gemengd. In en nabij het aangevallen gebied van 35 kilometer breed - dat aan weerszijden van de stad Saarbr cken lag - lagen elf Duitse divisies, die behoudens enige voorposten in hoofdzaak in en achter de sterke Siegfriedlinie (Westwall) lagen. Dit deel van die Duitse stelling was van recente aard, zeer sterk en bovendien zeer diep. De Duitse troepen die erin en achter lagen waren merendeels van de minste kwaliteit, omdat het gros van het Duitse leger in Polen aan de strijd deelnam. De zwakke troepen hadden echter een zeer sterke linie, waar het toenmalige Franse veldleger alles behalve op was voorbereid. Het zwakke offensief liep dan ook volkomen vast op de Duitse defensie die achter de grens al spoedig uitdagend genoeg was. Mijnenvelden en versperringen vertraagden de Franse troepen zodanig dat zij met artillerie al op afstand effectief bestreden konden worden. Op diverse locaties kwam het tot betrekkelijk onbeduidende gevechten met Duitse eenheden. Er werden zeer kleine stroken land bezet, zoals het Warndt Waltgebiet ten westen van Saarbr cken en een grenssector ten oosten van Saarbr cken tot aan het dorpje Hornbach.

Hoewel de aanval al vrijwel in de kiem werd gesmoord, gaf het op het OKW enorme commotie. De Duitse Generalstab had Hitler gewaarschuwd voor een tegenoffensief van de oude Entente, waarvoor Duitsland geen adequate tegenconcentratie had opgebouwd omdat alle kaarten op het oosten waren gezet. Hitler had het onnodig geacht veel troepen langs de grens met Frankrijk te posteren omdat hij er vanuit ging dat de Fransen de wil niet hadden Polen werkelijk te komen assisteren. De spanning hield enige dagen aan. Toen kreeg de F hrer gelijk, want de 12e september werd het offensief vanuit het GQG be indigd. De Franse legertop was zich maar al te bewust van de kwetsbaarheid van de eenheden en aangezien de Poolse campagne veelbelovend verliep voor Duitsland, was Frankrijk bang voor een groot Duits tegenoffensief, waar men nog lang niet klaar voor was.

Het stopbevel werd negen dagen later gevolgd door de pertinente instructie op Franse grond terug te trekken indien de Duitsers aanstalten zouden maken tot een tegenoffensief. Twee dagen later, op de 23ste, werden de tankbrigades uit voorzorg al teruggetrokken. Een week hierna kwam het bevel alle overige eenheden terug te trekken. Slechts een ijle lijn met troepen bleef achter in de smalle strook veroverd gebied. Dat besloeg een zone van slechts enkele kilometers diepte.

Toen half oktober 1939 de Duitsers op enkele locaties optrokken [1.AK] om de 'oude' grens te herstellen, vertrokken ook de laatste Franse eenheden en op 18 oktober was iedere Fransman die niet was gesneuveld of gevangen genomen terug op eigen bodem. De Duitsers drongen lokaal nog na en bezetten enkele grensgebieden op Franse bodem, maar bleven daar liggen tot aan mei 1940. Enkele honderden manschappen sneuvelden aan Franse zijde. Offici le Duitse cijfers meldden 196 doden en 114 vermisten naast ca, 400 gewonden. De Fransen verloren ca. 2.000 man aan doden, gewonden en vermisten. Verhoudingen die maatgevend zouden blijken voor de dingen die op til stonden ...

Noorwegen

De Britten waren uiterst bezorgd voor een Duitse aanval op de Scandinavische landen. Niet alleen vreesden zij voor de Duitse hegemonie over de ijzerertsroute vanuit Narvik, maar vooral ook de beheersing van de wateren rondom Noorwegen, wat Duitsland niet alleen open zeehavens bood, maar ook aanzienlijke macht over een groot deel van de noordelijke oceaan zou bieden. Duitsland zou op deze wijze de massieve Britse blokkades van hun havens - die tijdens WOI zo voortreffelijk hadden gewerkt - kunnen ontlopen. Dat zou de Britse marinestrategie dus ernstig in gevaar brengen.

Winston Churchill - oerconservatief uit overtuiging - was militair gezien een progressief denkend individu in het Britse Oorlogskabinet en inmiddels ook al weer invloedrijk, zelfs voor hij op 10 mei door het aftreden van Chamberlain premier werd. Churchill was voor een vroegtijdige offensieve interventie in Scandinavi en suggereerde al in het vroege najaar van 1939 tevergeefs om landmacht eenheden in Noorwegen en Denemarken te laten landen en een maritieme operatie in de Baltische Zee [Operation Catherine] te starten, waarbij het doel was de Duitse handel met het directe achterland volkomen plat te leggen. Hij was een roepende in de woestijn, wat op zich begrijpelijk was, omdat dergelijk Brits handelen zonder uitdrukkelijke uitnodiging van de betreffende landen ook als een daad van oorlog zou kunnen worden beschouwd. Het enige wat Churchill wel bereikte was de vorming van een aanzienlijke interventiemacht om Noorwegen bij te staan zou het worden aangevallen door Duitsland. Gedurende de intensieve overleggen met Frankrijk in het najaar van 1939 werd de Fransen gevraagd ook bij te dragen. De Entente vond elkaar in de motivatie dat het beter was de oorlog op vreemde bodem te houden, dan die op eigen bodem uit te moeten vechten.

De Fransen hadden uiteindelijk ook een symbolische interventiemacht samengesteld voor het geval dat Noorwegen zou worden aangevallen. Heel veel stelde het allemaal niet voor. Het werd een samenraapsel van eenheden samengevat onder vijf verbanden die Echelons 1 tot en met 5 werden genoemd. Vier ervan zouden naar Narvik gaan, n naar Namsos. Het geheel stond onder bevel van g n ral Sylvestre G rard Audet.

De eenheden die naar Noorwegen zouden worden gestuurd, vormden een allegaartje. De grootste formaties die zouden worden gestuurd waren de 1e Division L g re de Chasseurs [1.DLCh] en 2.DLCh, beide bestaande uit zes bataljons Alpenjagers met enige ondersteuning. Een brigade Polen [BACP], een halve (gelegenheids) brigade van het vreemdelingenlegioen [demi-brigade 13.DBLE] en een brigade die werd vertegenwoordigd door de incomplete divisie 1e Division L g re d'Infanterie [1.DLI] waarin twee regimenten Alpenjagers, koloniale troepen en enige zwakke ondersteuning was samengebracht. Een uiterst zwakke eenheid met 30 lichte tanks H-39 [342.CACC] was nog toegevoegd en zou nog met andere lichte tanks en pantserwagens worden aangevuld. Al deze eenheden waren gelegenheidseenheden, haastig gevormd ten bate van het opzetten van een reactiemacht voor Scandinavi . Ze zouden bij lange na niet allemaal aankomen. Alleen de eerste drie verschepingen [Echelon 1, 2 en 3] werden werkelijk naar Noorwegen gestuurd, zodat bij elkaar slechts ongeveer een divisiesterkte aan de strijd aldaar een bijdrage leverde.

Toen op 9 april 1940 de Duitse operatie Weser bung begon, werden de eerste Franse eenheden ingescheept en landden zij in de vroege ochtend van 20 april in Namsos in het noorden van Noorwegen. Uiteindelijk kwamen circa 4,000 man (voornamelijk een regiment Alpenjagers en twee batterijen artillerie met enige stafeenheden) aldaar aan land, maar leverde de aankomst van de uitrusting enorm veel problemen op waardoor hun gevechtskracht lange tijd minimaal was. Na felle gevechten, die met name door de Noorse en enkele Britse eenheden werden gevoerd, werden de troepen vanaf 28 april ge vacueerd. Bij de terugtrekkende gevechten op Namsos onderscheidden diverse Franse eenheden zich echter desondanks. Pas in de nacht van 3 mei werd de evacuatie van de Franse troepen, met Franse schepen ge scorteerd door de Britse marine, afgerond. Twee dagen later gaven de Noren de strijd in het noorden op.

De Fransen gingen gedeeltelijk in Mosjoen opnieuw aan land. De alpenjagers werden daar weer ingezet. Enkele dagen later werden ze naar Narvik overgebracht en versterkt met nieuwe alpenjager eenheden, Polen en enkele compagnie n van het Vreemdelingenlegioen. Zware gevechten werden hun deel, en aanzienlijke verliezen werden geleden. Eind mei smaakten de Fransen het genoegen Narvik op de Duitsers te heroveren, maar dat stond in schril contrast met de toestand in het moederland. Spoedig volgde de order voor terugtrekking van de Britse en Franse troepen uit Noorwegen. Op 8 juni 1940 was de evacuatie een feit.

Het Frans/Poolse expeditionaire korps [Corps Exp ditionaire Francais en Scandinavie], exclusief marineverliezen, had 530 doden te betreuren. Een Franse torpedojager - de FS Bison - ging op 3 mei bij Noorwegen tijdens de aanvoer van troepen verloren door een Luftwaffe aanval. Het aantal slachtoffers dat daarbij viel is auteur dezes onbekend.