Michael Calmeijer

Inleiding

[70] Michael Rudolph Hendrik Calmeijer was in mei 1940 de chef-staf van de Groep Kil onder de kolonel van Andel en daarmee prominent spin in het web aan het zuidfront van de Vesting Holland. Na de oorlog was het Calmeijer zelf die het stafwerk over het Zuidfront schreef en met dat werkstuk aantoonde dat o.m. zijn passie voor (krijgs)geschiedenis zich kon vertalen in het meest lezenswaardige stafwerkdeel van de gehele Groene Serie.

Een deel van onderstaand verhaal is opgemaakt uit de door J. Hoffenaar eind jaren negentig geredigeerde memoires van M.R.H. Calmeijer die in 1974 waren afgerond door de laatste. Een zeer lijvig en boeiend werkstuk dat in 1997 het levenslicht zag. In feite veel te laat, daar de hoofdpersoon in 1990 reeds bij het Grote Leger werd ingedeeld. Ondanks de opvallende lijst gekwalificeerde en prominente meelezers, bevat het werk opvallend veel feitelijke fouten die eenvoudig te voorkomen waren geweest. Aangezien deze vooral in voetnoten voorkomen een storende factor van formaat. Desalniettemin mag dat geen afbreuk doen aan de bijzonder interessante curriculum van voormalig kapitein en chef-staf Groep Kil Michael Calmeijer.

Levensloop tot mei 1940

kapitein Calmeijer

Michael Calmeijer werd op 11 juni 1895 geboren te Hellevoetsluis en was een zoon van Johan Hendrik Calmeijer en Jane Ann de Veer. Vader Calmeijer [1854-1924] was op zijn beurt een zoon van Christian Rudolph Calmeijer en Catharina Sofia Staudenmaier, waarmee de Germaanse wortels van Michael Calmeijer onmiddellijk duidelijk worden. Vader Johan Calmeijer was een marineofficier [luitenant ter zee] en strikt koningsgezind. Vaderlandsliefde en geloof waren zeer belangrijk binnen de familie Calmeijer.

In 1914 werd Michael Calmeijer aangenomen op de KMA, nadat hem voor de marine fysieke bezwaren in de weg hadden gelegen. Als Grenadier adspirant-officier verliet hij de Academie in 1917. In datzelfde jaar volgde benoeming tot 2e luitenant.

Calmeijer verzocht zijn superieuren of hij een KNIL detachering kon krijgen om ervaring te kunnen opdoen waarmee hij zich binnen het carrieretechnisch onaantrekkelijke Nederlandse leger kon onderscheiden van ranggelijken. Zijn verzoek werd ingewilligd en in de periode 1921 tot en met 1925 zat hij in het voormalig Nederlands Indi . Voordat hij naar de Oost vertrok trouwde hij met zijn verloofde Cato Ottoline Jeekel.

Als eerste luitenant werd hij in 1926 aangenomen voor een opleiding aan de Hoogere Krijgsschool in Den Haag, de opmaat naar de opleiding tot officier van de Generale Staf en het geijkte carri repad voor een vooroorlogse officier. Na afronding van de opleiding in 1929 kwam hij bij de Afdeling B [GS] op het departement van Oorlog.

Na zijn bevordering tot kapitein in 1935 werd Calmeijer vervolgens aangesteld als leraar tactiek en stafdienst aan de Hoogere Krijgsschool.

Op suggestie van Minister van Defensie van Dijk volgde in 1938/1939 een detachering bij de Kriegsakademie des Heeres aan de Kruppstrasse in Berlijn. Hij volgde daar een opleiding voor Generalstabsoffizier. Een zeer hoog aangeschreven opleiding, die alle Duitse officierstalenten voortbracht die in de Tweede Wereldoorlog zouden excelleren op de slagvelden. Hij kon de opleiding echter niet geheel afronden, omdat de mobilisatie in augustus 1939 zijn terugkeer naar Nederland betekende. Calmeyer maakte echter in de bijna twee jaar in Duitsland kennis met de professionaliteit van het Duitse leger en herkende vooral de geheel afwijkende Duitse tactiek (t.o.v. de - ook in Nederland gehuldigde - Franse tactiek).

Kapitein der GS Calmeijer werd aangesteld als chef-staf van de Brigade C, maar verhuisde met de Brigade mee naar het Zuidfront Vesting-Holland in april 1940, om als chef-staf van de uit de Brigade gevormde Groep Kil te functioneren.

Militaire Spectator

Michael Calmeijer was naast een getalenteerd officier een man men veel interesse voor historie en algemene kennis. Hij verdiepte zich zeer in de militaire geschiedenis, maar evenzo had hij oog voor de moderniteiten van het legervak en gaf als zodanig zijn ogen te kost als het aankwam op ontwikkelingen buiten Nederland. Tactiek was zijn passie en dat etaleerde Calmeijer door een van de meest frequente auteurs te worden in de jaren dertig in het militaire vakblad Militaire Spectator, waarvan hij in 1932 redacteur werd.

Een bekende publicatie van Calmeijer in 1939 was ??Het vertragende gevecht ??, waarbij hij een vergelijking maakte tussen de Nederlandse en Duitse strijdwijze. De meest moderne Duitse opvatting [ ??Hinhaltenden Widerstand ?? van Generaloberst von Brauchitisch] werd door de kapitein vergeleken met het Nederlandse Infanterie Reglement. Een buitengewoon boeiende beschouwing van Calmeijer, waarbij hij duidelijk etaleerde dat zijn ervaring in Berlijn hem had verrijkt.

In 1937 schreef Calmeijer ?? nog als leraar aan de Hoogere Krijgsschool ?? een essay over de 'Inleidende Gevechten'. Hierin had hij vooral oog voor de interactie tussen infanterie en artillerie op het slagveld met duidelijk in het achterhoofd de specifieke Nederlandse situatie van niet-verdragende en schaarste van artillerie. Het tactisch dispositief speelde een hoofdrol in zijn kundige en militairwetenschappelijke beschouwing, waarbij zijn bespreking zich toespitste op de voorbereidingen van een grotere legereenheid in het breken van de vijandelijke weerstand op een methodische wijze. In 1938 kreeg het een vervolg in een verslag van een tactische kaartoefening.

Een artikel dat Calmeijer typeerde als een progressief en modern militair denker verscheen in 1937 onder de titel ??Tactiek ?? de Verbonden wapenen ??. Het artikel gaf een onweerlegbaar kritisch beeld van de Nederlandse krijgsmacht anno 1936, waarbij een appel aan de politiek tot verbetering en verbreding van de strijdmacht niet ontbrak. Kritiek op de algemene militaire geest en het bewustzijn van het moderne slagveld viel met name de gewone soldaten en het subalterne kader ten deel. Calmeijer toont zich een docent HKS waardig door zijn ge taleerde kennis van de ontwikkelingen op tactisch vlak in Duitsland en Frankrijk. Drie beschouwingen volgen: de samenwerking tussen artillerie en infanterie, de aanval m.b.v. gepantserde krachten en de afweer van tegenaanvallen door gepantserde krachten. Het voert te ver deze zaken hier uitgebreid te bespreken, maar een korte beschouwing is op zijn plaats.

Calmeijer bespreekt de zaken met behulp van de meest moderne internationale denkbeelden en projectie op de Nederlandse status quo. Daarbij schroomt hij niet tot op fijn tactisch niveau de meest moderne mores der bevelvoering, cross-unit bevelvoering alsmede algemeen ??battlefield management ?? te bespreken. Opvallend is de grote aandacht voor de samenwerking tussen infanterie en artillerie die de auteur typeert en die hem in de meidagen noopte veel aandacht te schenken aan artilleristische inzet.

Zijn beschrijving van de introductie van de moderne ??vechtwagen ?? op het slagveld toont hem ook in deze materie ingelezen. Alle bekende internationale publicisten passeren de revue, waarbij een prachtige illustratie [tijdsgeest] wordt geschetst van de soms tegengestelde meningen van diverse eigentijdse autoriteiten op het gebied van tankoorlogsvoering. De uiteenlopende tactische denkbeelden van geconcentreerde homogene tankeenheden die optreden zonder directe steun van de infanterie [von Eimannsberger] versus de gecombineerde strijdmacht van tanks en infanterie [Franse doctrine] worden besproken, alsmede de bezwaren die aan beide opvattingen kleefden. De ontwikkelingen in Frankrijk, Duitsland en Engeland op het gebied van de tank en zijn tactische inzet wordt uitmuntend beschreven, waarbij heel duidelijk wordt weergegeven hoe men internationaal zoekt naar het optimum van tactische aanwending van dit relatief nieuwe strijdmiddel. Het artikel gaat dan voort in de bespreking van de complexe samenwerking tussen infanterie, tanks en artillerie, waarbij duidelijk wordt gedifferentieerd in zwaartepunten van samenwerking per ??status van het slagveld ??. Daarbij schenkt de auteur veel aandacht aan de importantie van antitank geschut als middel tegen tanks en met de (vooral Franse) conclusie dat deze antitankwapens een voornaam middel vormen om de macht en kracht van de tank sterk in toom te houden. Calmeijer eindigt dan zijn bespreking in de helaas zeer onjuist gebleken concluderende teneur dat de massale introductie van het taakgerichte antitankgeschut de macht van de tank reeds [anno 1937] sterk verkleinde. Een mening die ook zijn collega docent aan de HKS, majoor Dijxhoorn, deelde en deze laatste enige maanden later [als officier bij de Generale Staf] noopte ten aanzien van de aanschaf van tanks voor ons leger negatief aan de Minister te adviseren. Calmeijer echter zag wel de noodzaak voor de aanschaf van tanks voor het leger, zij het als verdedigend wapen.

In het hoofdstuk over de bestrijding van vijandelijke tanks toont Calmeijer zich een realist in de zin van de staat en status, alsmede de daaraan gekoppelde mogelijkheden, van het Nederlandse leger. Hij beschrijft de overwegend defensieve toepassing van de strijdmacht, waarbij het essentieel is naar zijn mening dat Nederland beschikt over enkele kleine doch sterke contingenten tanks om doelgerichte tegenaanvallen op verzwakte doorgebroken tegenstanders uit te kunnen voeren. Anderzijds blijkt uit de uiteenzetting dat Calmeijer vooral de Franse tactiek voor ogen heeft en bepaald niet de Duitse die anno 1940 werd ge taleerd. En dat is volkomen logisch, omdat de moderne Duitse kijk op tankoorlogvoering pas vlak voor het uitbreken van WOII tot wasdom kwam. Een gegeven dat weinigen anno nu bekend is.

Ook tijdens de oorlog bleef Calmeijer redacteur van de Militaire Spectator, hoewel hij in 1942 samen met de andere Nederlandse officieren weer in krijgsgevangenschap werd afgevoerd. In 1947 werd hij van redacteur van de MS tot hoofdredacteur wat hij tot 1952 zou blijven.

Zijn interesse in militaire historie zette zich overigens ook nadien nog voort. Hij werd voorzitter van de Stichting van het Leger- en Wapenmuseum Generaal Hoefer, dat indertijd in het oude Pesthuis in Leiden [thans Naturalis] was gevestigd. In 1959 nam hij daar afscheid van.

Politieke statuur

In 1933 werd Calmeijer actief lid van een der vele rechtse splinterpartijen, het Verbond voor Nationaal Herstel. Dit was een zeer autoritaire partij met fascisto de denkbeelden, zoals een krachtig gezag en warsheid van partijpolitiek. Het Verbond kende in die periode vele officieren als lid of als sympathisant. Dat was niet vreemd, want men streefde naar bestrijding van het antimilitarisme en het bolsjewisme alsmede naar een sterkere nationale eenheid.

De oud opperbevelhebber van het Nederlandse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog, de generaal Snijders, werd voorzitter van de VNH in 1932. In 1933 volgde de oprichting van het Verbond zodat men aan de verkiezingen kon meedoen. Men benadrukte echter het uitgangspunt ?? hoe post-modern ?? dat men een beweging wilde zijn en geen partij. Tijdens de verkiezingen in april 1933, met generaal Snijders als lijsttrekker, behaalde de partij precies n zetel, die door William Marten Westerman werd ingenomen. Die laatste ambieerde echter nadrukkelijk een fusie met de NSB, waarbij hij steun van generaal Snijders kreeg. Daar zou het niet van komen, en na de verkiezingen in 1937 waarbij men geen succes behaalde, was de VNH ten dode opgeschreven. De oprichter [van Gybland Oosterhoff] overleed even daarvoor en na de verkiezingen gaf generaal Snijders [zelf overleden in 1939] er de brui aan. De restanten van de VNH zouden later nog flirten met de Nederlandse Unie, maar werden door de NU niet voor vol aangezien.

Calmeijer was in 1933 lid geworden van de VNH maar was hetzelfde jaar lid af. Nederlandse beroepsofficieren was het inmiddels verboden geworden zich politiek te engageren. Daarbij was de voortrekkersrol van generaal Snijders beslist van groot belang geweest. Want vele officieren in het leger toonden zich vooral rechts geori nteerd en de politiek zag dit als een groot gevaar.

De politiek bleef Calmeijer echter bezighouden en daarbij toonde hij zich na ef conservatief. Hij werd lid van de Nederlandse Unie, dat door het bekende Driemanschap [de Quay, Einthoven en Linthorst] in juli 1940 was opgericht. Deze conformistisch idealistische Unie streefde naar maximaal behoud van de Nederlandse kracht en waarden binnen een door Duitsland overheerst Nederland. De Nederlandse Unie balanceerde echter zeer op een hellend vlak richting politieke collaboratie en had een uitgesproken fascisto de inslag zonder dat dit overigens doorsloeg naar werkelijk fascisme. Met circa 1 miljoen sympathisanten was de Unie echter een vertegenwoordiger van het volk waar men niet zomaar omheen kon. Veel Nederlanders waren in 1940 en 1941 overtuigd van de duurzaamheid van de Duitse overheersing.

Calmeijer werd echter al na enige tijd beducht voor de steeds maar toenemende samenwerking tussen de Unie en de bezetter, waarbij in het bijzonder de etnische discussie rond de Joodse Nederlanders op de voorgrond trad. Calmeijer distantieerde zich later van de Unie, omdat naar zijn mening het conformisme doorsloeg.

De betrokkenheid die Calmeijer toonde bij de VNH en de Unie sieren hem weliswaar niet als democraat en politiek verstandig mens, maar men dient zich te bedenken dat in de tijdsgeest van toen de klassen nog sterk gescheiden waren en de hogere klassen sterk neigden naar een sterke centrale macht. Die fascisto de houding is sterk besmet geraakt door de oorlog, maar was vooroorlogs lang niet van de statuur zoals men hem heden ten dage zou bejegenen.

De militaire carri re vanaf 1940

Kapitein Calmeijer stond als chef-staf Groep Kil in de meidagen in het centrum van de gebeurtenissen rond het Zuidfront. Zijn energieke en actieve leiding sierde hem bijzonder en zijn daadkracht was groot. Over zijn prestaties in mei 1940 zal elders worden beschreven in de analyses en conclusies die uiteindelijk zullen volgen op de beschrijving van de gebeurtenissen in de periode 10 tot en met 14 mei 1940.

Calmeijer was na de capitulatie betrokken bij de werkgroep rondom overste Nierstrasz en zat als zodanig twee jaar lang in Den Haag op de sectie Krijgsgeschiedenis van het Hoofdregelingsbureau (de opvolger van het Algemeen Hoofdkwartier na de capitulatie).

Toen de Nederlandse officieren zich weer in krijgsgevangenschap moesten begeven in 1942, kwam Calmeijer terecht in Stanislau en later in Neubrandenburg.

Als kapitein de oorlog be indigend, maakte Calmeijer een stoomcarri re in het nieuwe leger. De rangen majoor, luitenant-kolonel en kolonel doorliep hij in recordtijd [4 dagen!], was korte tijd generaal-majoor [zeven maanden] en in 1949 was hij reeds luitenant-generaal! Een bizar militair curriculum als men bedenkt dat hij 18 jaar luitenant was geweest.

In 1946 werd hij chef van het Kabinet van de minister van Oorlog en in 1949 plaatsvervangend chef van de Generale Staf. Zijn superieur was de chef-staf van de Generale Staf, de roemruchte generaal H.J. Kruls [1902-1975], in 1940 nog kapitein-adjudant van Minister Dijxhoorn. Kruls was tijdens de oorlog in London chef van het Militair Gezag, dat na de bevrijding naar Nederland werd overgeplaatst. Generaal Kruls was echter een politiek onhandige militair en botste hard met de politiek in de jaren na de oorlog. Kruls ambieerde een veel grotere defensie-inspanning dan het Nederlandse Kabinet wilde plegen. Die houding brak hem in 1951 op, waarop men hem dwong ?? net als generaal Reynders in 1940 ?? om op te stappen. Als rechterhand van Kruls, en minstens zo weerbarstig, werd Calmeijer door zichzelf moreel gedwongen ook afscheid te nemen van zijn functie.

Daarmee was hij echter niet uit beeld. Enkele jaren later werd hij permanent vertegenwoordiger in de Noord-Atlantische Raad, het bestuursorgaan van de NAVO waarvan de secretaris-generaal de voorzitter is. Toentertijd was die nog in Parijs gevestigd, maar na uittreding uit de NAVO van Frankrijk [1966] kwam deze in Brussel terecht. Dat maakte Calmeijer echter niet mee, want in 1955 werd hij vervangen. Op 1 mei 1955 verliet hij als luitenant-generaal de dienst.

Het betekende echter een begin van nog een nieuwe uitdaging.

Politieke vervolg

Voor en tijdens de oorlog had Calmeijer zich al een conservatief getoond met een grote hang naar sterk gezag. Zijn christelijke inborst gecombineerd met dat sterke gezag leidde hem in 1945 in de armen van de CHU. In 1956 trad hij op voorspraak toe tot de Tweede Kamerfractie van de conservatiefchristelijke CHU [Christelijk Historische Unie]. Drie jaar later trad hij aan als staatssecretaris van Defensie in het Kabinet-de Quay. Dezelfde de Quay die van Calmeijer tijdens de oorlog enige steun ontving als n van de drie voormannen van de Nederlandse Unie.

Het Kabinet de Quay was een kabinet zonder socialisten dat een vrij strakke lijn hield. Een kabinet ook dat veel thans nog bekende zaken initieerde zoals de Mammoetwet [1968 ingevoerd], kinderbijslag, de bijstandswet en de vrije zaterdag. Voor Calmeijer ?? die ook in de wandelgangen bekend werd als een ??hardliner ?? ?? was de aanschaf van de F-104 Starfighter, waar hij zich zeer hard voor had gemaakt, een markante prestatie. Nadat het kabinet in 1963 na de verkiezingen werd vervangen, vertrok ook Calmeijer uit Den Haag. In 1972 zegde hij zijn lidmaatschap op, omdat de CHU zich ori nteerde op de fusie met christelijke partijen die linkser gedachtegoed hadden dan Calmeijer. Hieruit zou in 1980 het CDA tenslotte ontstaan.

Overlijden

In maart 1990 overleed met Michael Rudolph Hendrik Calmeijer op bijna 95-jarige leeftijd een markante man. Calmeijer paste in een selecte groep van zeer eigenzinnige, van eigen kennis en kunde overtuigde, vooroorlogse militairen die uit het conservatieve hout gesneden waren. Hij was beslist een van de verstandige denkers in ons leger van voor de oorlog en een officier die zich erudiet en militairwetenschappelijk aangelegd toonde. Een officier ook bij wie zijn opvallend autoritaire houding hem niet deed vervreemden van de militaire werkelijkheid, zoals dit bij tijd- en carri regenoot Dyxhoorn wel nadrukkelijk het geval was gebleken.