Nederlandse dapperheidsonderscheidingen

Inleiding

De Nederlandse legercultuur kent geen sterke onderscheidingentraditie, zoals vele andere legers die wel kennen. Het ontbreken van een dergelijke traditie van erkenning van militaire moed en dapperheid is vermoedelijk onder meer te wijten aan een algemene absentie van patriottistische gevoelens bij het fenomeen oorlog. In feite kende Nederland in haar geschiedenis vanaf de late middeleeuwen geen enkele verheerlijking van oorlog ?? zeker niet als die op het land werd gevoerd ?? en ook beslist geen ??draufg ngerische geist ??. Oorlog werd verafschuwd en vermeden ?? overigens mede op basis van de overweging van de kosten en offers ?? en als er al wat werd uitgevochten had Nederland de neiging vooral vreemdelingen in te huren om de oorlog te voeren. Oorlogen in de kolonie, met name in Nederlands-Indi , werden nauwelijks van het predikaat oorlog voorzien. Het hoorde 'gewoon' bij het beheer van de kolonie dat er zo nu en dan moest worden ingegrepen.

In de laatste twee eeuwen ?? de periode vanaf de Franse Tijd ?? veranderde dat in die zin dat de door Nederland te velde gebrachte legers grotendeels wel uit volksgenoten gingen bestaan, hoewel dat bij de koloniale oorlogen nog steeds niet opging. Desondanks werd in de gehele periode tussen 1813 en 1940 geen werkelijke oorlog gevochten, althans niet n die meer dan sporadisch in beeld kwam bij het vaderland. Het beperkte zich tot de veldtocht in Belgi en enige voorafgaande schermutselingen en vooral zo ??n dertig koloniale oorlogen, die echter vooral met koloniale troepen in het Nederlands-Indische leger werden uitgevochten. Daarvan was alleen de 30-jarige oorlog op Atjeh periodiek in beeld bij het grote publiek, met name bij nieuwe grootschalige expedities.

Het vak van beroepsmilitair was daarbij in de moderne geschiedenis nooit van hoog aanzien. Daar waar in andere landen de hoofd- of opperofficier tot de top van de maatschappelijke ladder werd gerekend, werd in Nederland nooit dat cachet aan het metier gegeven. Gedurende het interbellum was er zelfs sprake van een duidelijk minderwaardige kijk op de maatschappelijke waarde van een beroepsmilitair.

Naast een weinig gedragen metier speelde er de haast typisch Nederlandse moraal van nuchterheid als het aankwam op het memoreren of belonen van betoonde (krijgs)moed. Dat belonen van (krijgs)daden meer is dan een formaliteit of een overdreven erkenning van een door een militair verrichte prestaties is in feite vrijwel tot de dag van vandaag nauwelijks binnen het Nederlandse denken geland. Met een vorm van lacherigheid werd lange tijd gekeken naar de blikken borst van bijvoorbeeld de Amerikaanse militair. Een ervaren en seniore Nederlandse officier in het nette tenue stak tot zo ??n tien jaar geleden schril af bij zijn Amerikaanse evenknie, die weliswaar mogelijk een missie in Vi tnam of de Philipijnen achter de rug had, maar evengoed t.o.v. zijn Nederlandse rangsgelijke een onevenredige overdaad aan erkenningstekens op de borst droeg.

Inmiddels is met de intreding van het beroepsleger in korte tijd een aanzienlijke inhaalslag gemaakt. E n van de grootste winstpunten daarbij is de invoering van de gevechtserkenning (Insigne voor Optreden onder Gevechtsomstandigheden) op het uniform, dat in feite afstamt van de oude Duitse erkenning ??Nahkampfspange ??, maar vooral overgenomen is van de Amerikaanse ??Combat Infantryman Badge ??, de bekende door lauweren omzoomde buks. Deze erkenning van de werkelijk gevechtservaren militair is van groot belang voor de vorming van een basale cultuur van erkenning en respect voor de vuurgedoopte militair. Voorts wordt tegenwoordig ?? in het kader van campagne ervaring ?? veel meer aandacht gegeven voor het uitdragen van veldervaring door campagnemedailles toe te kennen. Tenslotte zien we gelukkig dat tegenwoordig onderscheidingen voor betoonde moed in gevechtsomstandigheden schijnbaar ruimhartiger worden uitgereikt, ook vooral aan minderen. Daarmee is een trend ingezet die het Nederlandse beroepsleger een completer aanzien geeft in de internationale militaire orde. Want hoe men ook tegen fenomenen als leger, oorlog en onderscheidende moed aankijkt, een volwassen cultuur van erkenning van militaire veldprestaties in oorlogsomstandigheden is een onlosmakelijk onderdeel daarvan. Dat gegeven ontbrak nadrukkelijk in mei 1940 en de gehele periode tot midden jaren negentig van de vorige eeuw.

In deze beknopte bespreking van onderscheidingen en herinneringsmedailles worden de naar aanleiding van mei 1940 toegekende onderscheidingen en medailles uitgelicht. Eerst wordt echter nog eens dieper ingegaan op de toekenning van dapperheidsonderscheidingen in de besproken periode.

Weloverwogen toekenning?

Wie de krijgsgeschiedenis in de diepte bestudeert, zoals de leden van de Stichting Kennispunt Mei 1940 doen, stuit spoedig op protesten van zijn gemoed als hij de grote mate van willekeur ontwaart, die ten aanzien van de onderscheiding toekenning in relatie tot de meidagen van 1940 lijkt te hebben gegolden.

Het dient voorop te staan dat een zekere mate van subjectiviteit ten aanzien van onderscheidingen te allen tijde zal bestaan. Het is niet anders dan dat er voordracht moet worden gedaan door een derde en dat diegene die de voordracht doet eerst zelf op zijn geloofwaardigheid wordt getoetst voordat zijn voordracht op het bureau landt van welk kapittel dan ook. Geen voordracht betekent geen onderscheiding. Een voordracht door een (zelf) falend of weinig overtuigend veldcommandant, betekent vrijwel altijd ook geen onderscheiding voor de door hem voorgedragen kandidaat-decorandus. Die twee argumenten gaan eigenlijk te allen tijde op. Maar evengoed geldt dat de eigen maatstaf van degene die voordraagt telt, waar dit bij beoordelingen door meerderen - ook buiten het militaire metier om - altijd al opgeld doet. Zoals er leraren zijn die uit (arbitraire) principes geen tien geven, zo zijn of waren er veldcommandanten die vonden dat moedige militairen gewoon hun plicht deden. Dat hun collega veldcommandant twee loopgraven verderop daar eenvoudiger over dacht, betekende dat aldaar wel voordrachten werden geproduceerd. Als die werden erkend, was er een ongelijkheid tussen beide loopgraven geschapen die onwerkelijk en onjuist was, en evenzo valselijk beeldvormend. De geschiedenislezer is immers vaak onbewust sneller onder de indruk van de prestaties van een gedecoreerde militair dan eentje die kennelijk ??slechts ?? zijn plicht had gedaan.

Daarnaast speelt er nog een moraal, die ten aanzien van mei 1940 een grote rol, zo niet een hoofdrol, speelde. Dat was de politieke moraal. Een eenheid die participeerde in een slag die nadien ?? terecht of onterecht ?? veel aandacht genoot of waar staaltjes van grote moed ook nog eens resulteerden in meetbare of opvallende (positieve) effecten op de slag of op het gevecht, had veel meer kans op een aanzienlijke medailleoogst dan de eenheid die in veel grotere anonimiteit elders minstens zo weerbarstig of toegewijd haar taken verrichte. Of, een onderscheiding werd toegekend als teken van rehabilitatie van een eenheid, zoals vrijwel zeker in een aantal gevallen aan de orde is geweest. In de volgende bespreking wordt hier nader op in gegaan.

Opvallend is voorts het onderscheid tussen officieren en minderen. Dat onderscheid is vooral bij het luchtwapen buitengewoon opvallend geweest, maar was ook aan de orde bij de reguliere landmacht. Bij de Militaire Luchtvaart is ten aanzien van de onderscheidingen sprake geweest van regelrechte discriminatie van onderofficieren en minderen. Sprekend is bijvoorbeeld dat aan boord van T-V ??s die werden neergeschoten de officieren aan boord werden onderscheiden, en de twee of drie minderen aan boord onerkend bleven. Het is toch nauwelijks voor te stellen dat de officieren zich tijdens een missie sterker onderscheiden hadden in moed, beleid en/of trouw? Laat staan dat er iemand overbleef om daarvan te getuigen als de gehele bemanning sneuvelde, zoals meermaals het geval was. Waarom dan desondanks dat opvallende discriminatoire onderscheid? Alsof men in de dood verenigd nog steeds in rangen en standen in het Grote Leger marcheert!

De marine was politiek overwogen scheutig in het toekennen van medailles en slaagde erin ?? zoals zo vaak ?? een sterke lobby te genereren. Ook daar echter was de willekeur groot. De beide boten die op de Nieuwe Waterweg nabij de Willemsbrug een actie uitvoerden werden geheel ?? dat wil zeggen van stoker 3e klas tot en met kapitein ?? van individuele onderscheidingen voorzien. Zeer overdreven, daar men a priori deed waarvoor men actief was. Andere boten deelden niet in die eer, terwijl ze veel actiever zouden zijn gedurende de meidagen. Een handvol militairen op land, die veel groter levensgevaar liepen langs de oevers van de Nieuwe Maas, kreeg ook een dapperheidsonderscheiding, maar hun aantal was zeer bescheiden. Een wanverhouding waar de politieke bijsmaak vanaf spatte. De marine, naoorlogs toch al zeer actief om de ??eer van Rotterdam ?? te kapen, zou dat ook met een lintjesregen doen. Bijzonder genoeg was de ene boot die op onverantwoorde wijze de Nieuwe Waterweg op werd gecommandeerd door de marineleiding en daardoor onwerkelijk risico liep niet in de lintjesregen opgenomen, ondanks dat juist de Van Galen de hoogste prijs betaalde! Over willekeur gesproken! Anderzijds, de marine zorgde weer opvallend goed voor zijn geallieerde vrienden. De Franse marine, bijzonder verdienstelijk in de Westerschelde in mei 1940, werd rijkelijk met Bronzen Kruizen getooid. Daar waar de Nederlandse landmacht faalde om hetzelfde met de Franse landmacht te ondernemen. De uiterst dappere, in Vlissingen gesneuvelde, Franse generaal Deslaurens kon bijvoorbeeld niet op een Nederlandse dapperheidsonderscheiding rekenen.

Een andere bijzonder opvallende zaak is dat het Kruis van Verdienste in opvallend lage aantallen werd uitgereikt, zeker naar verhouding van de ??lage ?? gradatie. Het Kruis was immers de laagste graad van onderscheidelijke erkenning. Bijzonder genoeg werd haar equivalent voor de luchtmacht (het Vliegerkruis), naar verhouding juist opvallend veel uitgereikt. Het bijzondere geval wil dat van deze laagste onderscheiding [het Kruis van Verdienste] er tot op heden slechts zo ??n 2,000 werden uitgereikt, terwijl van het n trede hogere Bronzen Kruis, qua werking evenzo vanaf de meidagen in gebruik, al 3,500 keer uitreiking plaatsvond. De twee treden hogere Bronzen Leeuw, qua werking en geldigheid gelijktijdig ingevoerd, is reeds 1,200 uitgereikt. Daarin wordt de willekeur en het gebrek aan kaders en richtlijnen meer dan bewezen. De verklaring voor het lage aantal KvV is echter vermoedelijk dat het vooral als een non-combattante onderscheiding wordt gezien; een onderscheiding in de periferie van de strijd. Dat overwegende is het BK een meer voor de hand liggende 'vaak' uitgereikte dapperheidsonderscheiding.

Bij andere naties ziet men in de opbouw van standen bij onderscheidingen een logische en evenredige opbouw c.q. terugloop in het aantal toekenningen. In Nederland ziet men daarentegen een vrij onlogisch ??saldo ??. Daarbij ?? en overwegende dat ongeveer 75% van de onderscheidingen in WO2 werd uitgereikt ?? zijn de aantallen uitgereikte onderscheidingen onwerkelijk laag. Als men nagaat dat de landmacht in mei 1940 280,000 man onder de wapenen had en daarvan minder dan 1,200 man werden onderscheiden, dan is dat met 0,4% van de manschappen een buitengewoon laag aantal. Als daarbij de ??concentratie ?? van onderscheidingen wordt meegerekend, dan betekende dit dat buiten de erkende slagperken als de Grebbeberg, de vliegvelden en de luchtstrijd, een gewone militair ongeveer een kans van 1:300 maakte op een onderscheiding. Dat is een uitzonderlijk laag getal, wat relatief neerkomt op slechts twee tot drie nderscheidingen per bataljon.

De willekeur qua onderscheidingen was buitengewoon groot; de hoeveelheid onderscheidingen onwerkelijk beperkt. Enerzijds typerend voor een natie die geen oorlogservaring had, anderzijds even typerend voor een land dat weinig ophad met erkenning van militaire moed en daarin naoorlogs buitengewoon weinig verheffend optrad en zeker niet kon camoufleren ook met een fenomeen als een onderscheiding benepen om te gaan. Men kan zelfs de stelling verdedigen dat men enerzijds karig en onwerkelijk kritisch naar de voordrachten keek en anderzijds, daar waar die politiek correct leek, opvallend scheutig was. Dat laatste ging echter beduidend minder vaak op dan het eerste!

Willekeur

De hoogste militaire onderscheiding in de VS of het VK krijgt de militair vaak pas als hij (of zij) het niet kan navertellen en bovendien na een diepgravend onderzoek of de daden wel van uitzonderlijke moed, beleid en trouw waren geweest. De Congressional Medal of Honor [VS] of het Victoria Cross [VK] zijn dan ook onderscheidingen die worden uitgereikt aan militairen die zich onweerlegbaar en op buitengewoon uitzonderlijke wijze hebben onderscheiden. De Nederlandse MWO kan ?? helaas ?? niet in die klasse worden ingedeeld, om de simpele reden dat op een aanzienlijk aantal toekenningen behoorlijk veel valt af te dingen of te nuanceren. Evident gaat deze vergelijking slechts op voor de periode vanaf 1940, want voordien was de MWO sowieso geen vergelijkingsmateriaal met de hoogste buitenlandse ordes, simpelweg omdat ze als enige onderscheiding gold bij gebreke aan alternatieve (dapperheids)onderscheidingen.

Op het Grebbefront [11-13 mei 1940] kreeg de soldaat Migchelbrink van 8.RI een MWO4 voor daden die vele honderden, wellicht enige duizenden militairen plaatselijk en elders ook presteerden. Migchelbrink was ontegenzeglijk moedig, maar in het uur directe strijd dat hij met zijn groep voerde (voordien was er geen sprake van directe gevechtsomstandigheden voor zijn groep) was er geen sprake van dat Migchelbrink zich zodanig uitzonderlijk onderscheidde dat hij MWO waardig had opgetreden. Vrijwel alle verdedigers die bijvoorbeeld de gehele eerste oorlogsdag bij Mill in de Peel-Raamstelling vochten of zij die bij Heumen de brug verdedigden, presteerden vergelijkbaar met Migchelbrink of overtuigender. Migchelbrink kreeg de MWO dan ook vooral vanuit een symbolische motivatie. Er moest een rehabiliterende werking vanuit gaan richting de zo verguisde voorpostenstrook. De door generaal Harberts ?? commandant van de zuidelijke Grebbelinie ?? tot lafhartig bestempelde voorpostenverdediging, die het onterechte stigma droeg massaal op de loop te zijn gegaan. Migchelbrink's uitzonderlijke onderscheiding was dus eigenlijk niet persoonlijk bedoeld.

De Militaire Willemsorde voor reserve 1e luitenant vlieger Bodaan [sneuvelde op 10 mei 1940 bij Rotterdam] was evenzo een lichtvaardig gegeven ridderorde. Hij betoonde onweerlegbaar zijn moed, vloog zijn derde sortie van de dag en sneuvelde daarbij. Maar talloze andere piloten vlogen veel meer missies, sneuvelden niet en hadden ook nog eens meer aansprekende resultaten. Piloten die in gammele, trage en zwak bewapende Fokker C-V's of C-X ??s enkele gevaarlijke aanvalsmissies vlogen, werden erkend met niet meer dan een Vliegerkruis of kregen helemaal niets. Zeer saillant is dat bijkans alle gesneuvelde officier-vliegers minimaal het VK kregen, terwijl vliegend personeel van lagere rang zelden werd onderscheiden. De verhoudingen in die zaken zijn volkomen zoek en tonen een grote mate van klassenjustitie. Er was sprake van willekeur en/of weloverwogen politiek t.a.v. onderscheidingtoekenning.

Aan het Zuidfront was een dergelijke arbitraire MWO toegekend aan een luitenant van de 6-veld, de luitenant De Jager. Deze kreeg de MWO voor het moedige optreden dat hij toonde tijdens de Duitse overval op Moerdijk [10 mei 1940] waarbij hij persoonlijk n van zijn stukken 6-veld bediende. De luitenant was ontegenzeglijk moedig, op het roekeloze af. Daarbij kan men zich vooreerst twee zaken afvragen. 1) In welke zin was zijn moed zo opvallend dat hij direct, ook al na slechts zeer korte strijd en zonder enig aansprekend resultaat, een MWO kreeg toegekend? 2) Waarom werden enkele andere moedige bedienden van het stuk niet evenzo onderscheiden? Als de ??chef ?? al een MWO krijgt, dan zou men toch zijn eveneens actieve minderen niet onopvallend moedig achten in dezelfde situatie? Maar in het land der blinden is eenoog koning. In het Bruggenhoofd Moerdijk faalde zo goed als het gehele officierskader op opvallende wijze. Op n kapitein van de veerdienst en een infanterievaandrig na, toonden zij geen van allen gogme, moed of doorzettingskracht. Luitenant De Jager viel daartussen op door zijn moed en doortastendheid en werd prompt overgecompenseerd om zodoende kennelijk een algemene erkenning van de kortstondige weerstand in dat bruggenhoofd Moerdijk te genereren. Maar wat de luitenant deed, gebeurde alom in den lande. Door officieren en minderen. De bediening van de hoge 6-veld kanonnen, die geen schild hadden, moest nu eenmaal open en bloot plaatsvinden. De moed die dat vergde werd elders zelden erkend. Nu is gebrek aan erkenning elders wellicht geen maatstaf, maar wel de mate waarin een MWO drager onderscheidelijk dient te zijn in zijn optreden. Daarvan was bij de luitenant De Jager absoluut geen sprake. Bovendien is het sterk de vraag in hoeverre men bij de beleidstoets heeft gemanipuleerd, daar op zijn beleid wel degelijk heel wat viel aan te merken. Zijn intenties waren niet pers getuigende van uitstekend beleid. Zijn opzet was immers geweest zich los te maken van het sterk bedreigde bruggenhoofd en hetzij aan de westrand ervan nieuwe stellingen in te nemen, hetzij naar Willemstad terug te trekken. Was dat MWO waardig beleid, waren andere militairen met dezelfde intenties die wel geslaagd wegkwamen juist niet uiterst kritisch bejegend?

De kapiteins van de beide boten Hr Ms Z5 en TM-51 kregen de Militaire Willemsorde toegekend! De beide kapiteins voerden zonder enige twijfel moedig hun werk uit, maar op welke grond was hier sprake van uitzonderlijke moed, beleid en trouw? In welke mate waren zij moediger en beleidstrouwer dan de collega commandanten van bijvoorbeeld de Hr Ms Van Galen, van de Hr Ms Johan Maurits van Nassau of bijvoorbeeld de schepen van het IJsselmeerflottielje? MWO ??s zouden gedurende de verdere oorlog nauwelijks aan marineofficieren worden gegeven. Er was sprake van onderscheiding wegens zuiver politieke overweging. De marine wilde de slag om Rotterdam aan haar blazoen toevoegen. Rotterdam was een marinestad. En men trachtte dit te verstevigen door meer dan 100 (!) medailles voor enkele maritieme acties in Rotterdam uit te delen terwijl er slechts een handvol maritieme medaillles werd verdiend elders, waarvan grotendeels aan Franse officieren bovendien. De militairen, die twee onderzeeboten (O23 en O24) vanuit Rotterdam naar Engeland brachten werden ook al allen onderscheiden met Bronzen Kruizen of meer, terwijl talloze andere schepen die werden overgevaren geheel onerkend bleven; terwijl latere Engelandvaarders, die vaak als burger en in gammele scheepjes of via uitdagende landroutes de vrijheid moesten bereiken met een Kruis van Verdienste werden afgescheept! Om nog maar niet te spreken van de grove onderwaardering voor de gemilitariseerde koopvaardij. Grote willekeur dus, maar met een zeer weloverwogen politieke bijsmaak.

Een buitengewoon sterk bewijs voor de ontegenzeglijk zwaarwegende politieke moraal bij de MWO toekenning was die, welke zag op enkele bekende Nederlandse oorlogshelden, die een grote lotsverbondenheid kenden. Erik Hazelhoff Roelfzema (beter bekend als de Soldaat van Oranje), Bram (Bob) van der Stok (Vlieger van Oranje) en Peter Tazelaar. Gedrie n ontsnapten deze heren uit Nederland met een Zwitsers schip, de St Cerque. Twee van hen, Van der Stok en Tazelaar, met een opdracht van de OD in Den Haag. Roelfzema in feite als ??avonturier ??. Tazelaar en Van der Stok hadden op dat moment al verdiensten op hun naam staan. Van der Stok als vlieger van het 1e JaVA ?? met zeven sorties tijdens de meidagen en twee neergeschoten Duitse vliegtuigen op zijn conto ?? nog het meest. Tazelaar was al actief in de Haagse OD. Roelfzema had nog slechts een, in een stoutmoedige bui geschreven, oproerpamflet geproduceerd en was in feite tot dan toe ??slechts ?? zijdelings bij verzet betrokken. Van der Stok en Tazelaar waren onafhankelijk van elkaar via OD contacten aan boord gekomen en hadden beide opdracht een betrouwbare verbinding met de Engelse geheime dienst op te zetten. Hun idee n daartoe werden gedeeld met Roelfzema, die daar wel wat in zag. Uiteindelijk in Engeland aangekomen haakte Van der Stok bij het plan af, omdat hij weer wilde vliegen. Hij nam dienst in de RAF en schoot als Spitfire piloot zeven Duitsers af voordat hij boven Frankrijk zelf slachtoffer werd en in een krijgsgevangenkamp belande. Tazelaar en Roelfzema gingen beide aan de slag met de idee n om op de Nederlandse kust te landen en daar geheim agenten af te zetten en anderen op te halen. In de eerste fase was het Tazelaar, die de gevaarlijkste klussen opknapte, weer in Nederland aan wal ging en daar in de kringen van de illegaliteit trachtte het doel te verwezenlijken van een betrouwbare verbinding met Londen. Het was echter de tot dan toe vooral assisterende Roelfzema die opeens geridderd werd en de MWO4 kreeg! Zoals hij zijn officierschap (OSD) al ?? zonder enige militaire opleiding ?? uit het niets had gekregen vlak na aankomst in Engeland. Tazelaar, die wel militair opgeleid was en uiteindelijk weer in Engeland terugkeerde werd slechts onderofficier en ... kreeg geen MWO4. Hij was het echter die de kastanjes uit het vuur had gehaald, in veel grotere mate dan Roelfzema. Maar de laatste viel uitstekend in het pulletje bij de kring rond de Koningin en werd daarom al spoedig overdreven gelauwerd.

Tazelaar - een minder gepolijste persoon - kreeg zijn MWO4 pas laat in de oorlog, en niet nadat ZKH Prins Bernhard zich daarvoor buitengewoon had beijverd, want e.e.a. was zeer tegen de zin in van diverse hoge militairen. Met name de marine, waarbinnen Tazelaar een mislukt vooroorlogs traject als adelborst had gelopen, stribbelde tegen. Bob van der Stok (de meest onderscheiden Nederlandse militair), die na zijn crash in Frankrijk in een Duits krijgsgevangen kamp terecht kwam, ontving geen MWO. In die fase wellicht nog te begrijpen, maar toen hij vervolgens uit Stalag Luft III ontsnapte, voor de tweede keer een Engelandvaart maakte, vervolgens squadroncommandant van 322 ??Dutch ?? squadron werd en in het laatste halfjaar nog talloze missies vloog, viel hem nog steeds geen MWO4 ten deel. Alsof zijn prestaties niet een veelvoud waren geweest van die van Roelfzema, die op het moment van ridderen ??slechts ?? Engelandvaarder was - waar anderen slechts een Kruis van Verdienste voor kregen - en nog niet half zoveel risico had gelopen als Peter Tazelaar bij de kustlandingen, en van de drie besproken mannen, verreweg het meest bescheiden dossier had. Later zou Roelfzema zich als Pathfinder piloot ook onderscheiden, maar dat was geen criterium voor zijn Militaire Willemsorde geweest.

Als men de MWO van bijvoorbeeld de eerder besproken luitenant De Jager, de vlieger Bodaan en de soldaat Migchelbrink in ogenschouw neemt en dat afzet tegen de verdiensten van een groot militair als Bram (Bob) van der Stok, dan ziet men direct in dat er sprake is van een groteske wanverhouding. Maar de kwestie van de drie beroemde Engelandvaarders toont - door zijn vergelijkbaarheid ?? volstrekt helder aan dat vooral de politieke moraal bij de toekenning van de MWO gold. Hij moest gegund worden en de gewenste uitstraling hebben. Een criterium dat overigens bij de buitenlandse equivalenten als MOH en VC niet anders is.

Kijkt men naar het Zuidfront, dan valt een andere politieke moraal op. 3.GB was een bataljon dat ??misbruikt ?? werd voor een aanzienlijk aantal gevechtsacties. Het opereerde tweemaal als aanvalseenheid en eenmaal als verdedigingseenheid. De eerste actie ?? op 11 mei de oversteek over de Oude Maas tussen Puttershoek en Goidschalxoord ?? was weinig fortuinlijk en qua beleid ronduit slecht uitgevoerd, net als de haast parallelle actie bij Barendrecht. De tweede aanvalsactie was bij Wieldrecht en daar onderscheidde de 4e Compagnie zich door een verliesrijke doch opvallend doortastend optreden tegen een grote overmacht. Er werd nog geen Kruis van Verdienste toegekend aan de compagnie, op een Bronzen Leeuw voor de onmiskenbaar moedige 1e luitenant Gouverneur na! Geen der gesneuvelden, die buitengewoon moedig streden, met name rond het zuidelijke deel van Wieldrecht, kreeg enige vorm van erkenning. Dat terwijl hen de buitengewoon risicovolle opdracht was gegeven, door de Chef-Staf Groep Kil, om een gemaal tussen Wieldrecht en Tweede Tol - Duits beheerst gebied - te saboteren, zodanig dat het gebied onder water zou lopen. Vervolgens een verdediging tegen oprukkende tanks en pantserwagens. De Chef-Staf Groep Kil spande zich echter naoorlogs vooral in om het kader van 3.GB aan krijgstuchtelijk onderzoek te onderwerpen en vergat de moed die de gewone militairen toonden onder de aandacht te brengen. De manschappen van 1-I-28.RI die op het Eiland van Dordrecht een dag lang buitengewoon moedig en doortastend vochten tegen de midden in hun stelling gelande parachutisten van Oberleutnant Moll, ontvingen geen enkele erkenning. Slechts de cadet vaandrig Marijs - die de mannen had geleid en inderdaad bijzonder moedig en beleidvol optrad - kreeg een Bronzen Leeuw. En zo zijn er talloze voorbeelden te noemen van bijzonder moedig, vaak ook nog werkzaam, optreden van eenheden die in het geheel niet erkend werden, collectief noch individueel, omdat van het algehele optreden van hun bataljon of regiment ?? of van aansprekend kader daarvan ?? een negatieve beeldvorming was uitgegaan. Dat de algehele indruk van een regiment of bataljon van groot effect was op de aanvragen voor dapperheidserkenning voor leden van dergelijke eenheden lijkt evident. Men kon of wilde dergelijke aanvragen kennelijk niet (over)wegen.

Hoe het ook zij, naast de vele militair-politieke overwegingen bij de voordracht en toekenning van onderscheidingen, was met name minimalisme het kernwoord. Zo kon het gebeuren dat een land dat ondanks de omstandigheden zich vijf dagen fel teweerstelde tegen de Duitsers, daarbij meer dan aanzienlijke offers bracht, slechts zo'n 0,4% (=4 op de 1.000) van de militairen erkenning kreeg voor moedige inzet. Dat was naar alle maatstaven uitzonderlijk mager. Een verloren oorlog was kennelijk niet aantrekkelijk om al te veel erkenning te ontvangen.

Het bovenstaande lijkt wellicht een poging uitgereikte dapperheidsonderscheidingen te devalueren. Dat is beslist de bedoeling niet van de bespreking. In tegendeel, het is niet de moed van de gedecoreerde militairen die hierboven kritisch wordt bekeken, maar de moed die bij niet-gedecoreerde militairen vaak in gelijke of zelfs overtreffende mate aanwezig was, maar niet werd gezien of (h)erkend. Men dient zich te realiseren dat veel militairen die voor hun verrichtingen in mei 1940 middels een onderscheiding werden erkend, die onderscheiding vooral kregen omdat zij opvielen en de omstandigheden zodanig waren dat erkenning kon worden geformaliseerd. Dat onderscheiden militairen ontegenzeglijk grote moed hadden getoond kan en zal niet bestreden worden. Het kan echter niet zo zijn dat zij per definitie als ??moediger ?? dan de vele niet onderscheiden militairen kunnen worden gezien. Want veel niet-onderscheiden militairen hadden naar de toegepaste maatstaven in de periode 1940-1951 (toen vrijwel alle op de meidagen 1940 toepasselijke onderscheidingen werden toegekend) op hun wel-onderscheiden kameraden evenzo een onderscheiding verdiend. Zij waren echter niet in het juiste politieke kader actief, niet op de juiste tijd en plaats, hadden geen kader dat hun daden met de juiste motivatie onder de aandacht van kapittels bracht, hadden hun kader verloren of werden niet voorgedragen of erkend omwille van minder gunstige omstandigheden.

Dapperheidsonderscheidingen en herinneringsmedailles

In de literatuur over de tweede wereldoorlog ontwaart men alom verwarring en onjuistheid als het aankomt op onderscheidingen. Met name het oorlogsherinneringskruis wordt onterecht vaak - vrijwel altijd zelfs - als (dapperheids)onderscheiding vermeld in boeken en op websites. Men stelt maar al te vaak dat een zekere militair ??onderscheiden (was) met het oorlogsherinneringskruis ??. Deze oorlogsherinneringsmedaille was echter geen onderscheiding, maar een voorloper van een campagnemedaille, zoals die tegenwoordig gemeengoed zijn geworden. Niet voor niets waren aan het oorlogsherinneringskruis gespen toegekend die een bepaald theater weergaven, waarvan Mei 1940 er n was.

De enige bestaande ?? of met terugwerkende kracht ingestelde ?? dapperheidsonderscheidingen die voor de meidagen van 1940 golden waren (van laag naar hoog): het Kruis van Verdienste (ex equo Vliegerkruis), het Bronzen Kruis, de Bronzen Leeuw en de Militaire Willemsorde (3e en 4e klas). Het Verzetskruis kwam er als het ware bij, specifiek voor verzetstrijders.

Het mobilisatiekruis, het verzetsherdenkingskruis en het oorlogsherinneringskruis (zie hiernaast afgebeeld) waren herinneringstekens, die slechts tot waarde hadden aan te tonen dat men er ?? formeel erkend ?? aan had deelgenomen. Het was in geen enkel opzicht een blijk van erkenning van bewezen moed of daden; slechts erkenning van betoonde plichtsbetrachting, want men mocht dergelijke versierselen slechts dragen als men zich keurig had gedragen en als men een bewijsbare minimale termijn deel had genomen aan verzet of strijd. Bovendien diende men herinneringskruizen zelf aan te vragen en zelf te bekostigen. Een verlof tot het mogen dragen ervan - veel te vaak op internet en in de literatuur als erkenning van dapperheid of inzet gepresenteerd - was slechts een ambtelijke verklaring dat men had voldaan aan de eisen tot verkrijgen van een kruis, zoals bijvoorbeeld een minimale tijd in actieve krijgsdienst, onbesproken gedrag, etc. etc. Het betekende dat het gros der militairen die in mei 1940 onder de wapenen was (geweest) in aanmerking kwam voor het oorlogsherinneringskruis (met gesp 'Nederland mei 1940').

Bij het verzetsherdenkingskruis speelde de lastige bewijsbaarheid. Soms waren getuigen van iemands daden gesneuveld in de (verzet)strijd, soms waren daden in het verzet niet of nauwelijks te bewijzen. Zo kon men dan bij een aanvraag voor het kruis een nul op het rekest krijgen. Anderen vonden het te dol dat ze na verdiensten voor het vaderland een dergelijke impliciete erkenning moesten aanvragen en zelf bekostigen. Zodoende zou rond dit herinneringskruis grote animositeit ontstaan. En begrijpelijk. Het was weer Nederland op zijn smalst.

Laat echter niemand met kennis van de feiten, die op deze website worden vermeld, (blijven) stellen dat een mobilisatiekruis of (oologs)herinneringskruis een toegekende (dapperheids)onderscheiding was. Dat was het niet. Zoals een Vierdaagsekruis van de Nijmeegse Vierdaagse geen dapperheidsonderscheiding is, maar een herinneringsteken dat de Vierdaagse binnen de regels met goed gevolg is afgelegd.

Dapperheidsonderscheidingen

Het Kruis van Verdienste

Bij KB van 20 februari 1941 werd het Kruis van Verdienste ingesteld, dat bedoeld was daden van moed of beleidvol handelen ten bate van het Koninkrijk te kunnen erkennen. Het was bedoeld als eerste onderscheidende vorm (stand) van erkenning van moed of beleidvol handelen, niet noodzakelijkerwijs onder vuur betoond. Het werd tot de instelling van de Bronzen Leeuw met een aanvullende gesp echter ook als hogere stand van erkenning van moed of beleidvol handelen ingesteld. Die gesp kon men echter vanaf 1956 omruilen voor een Bronzen Leeuw.

Het (nog steeds bestaande) Kruis van Verdienste is in verhouding tot het hogere Bronzen Kruis beduidend minder vaak uitgereikt voor de verrichtingen in de meidagen van 1940. Er werden 2.064 KvV uitgereikt tot op heden (2013), inclusief de oorlog in Afghanistan. Daarvan 99 postuum. In de meidagen werden slechts 27 kruizen verdiend. Nadien werden er veel uitgereikt aan Engelandvaarders, die voor dergelijke hachelijke acties slechts op deze laagste gradatie van erkenning konden rekenen.

De meeste erkenning voor de strijd in Mei 1940 vond in de periode 1945-1951 plaats.

Het Vliegerkruis

Bij KB van 28 augustus 1941 werd het Vliegerkruis ingesteld, dat bedoeld was voor (vliegende) militairen die daden van moed of beleidvol handelen hadden getoond ten bate van het Koninkrijk.

Het Vliegerkruis is van gelijk orde als het Kruis van Verdienste, hoewel het misleidend genoeg als een Bronzen Kruis werd ontworpen. De ingestelde gespen voor eervolle vermelding werden in 1944 vervangen voor de Bronzen Leeuw.

Er zijn 735 Vliegerkruizen uitgereikt, aan sommige individuele personen twee- of driemaal. In totaal waren er 68 postume onderscheidingen.

Opvallend is dat voor de (leger)luchtmacht weliswaar een specifiek vliegerkruis werd ingesteld, maar voor de marine geen marinekruis. In andere landen is het wel gebruikelijk dat krijgsmachtdelen allen een eigen dapperheidsonderscheiding van deze orde hebben, zoals Engeland de Sea Gallantry Medal en de VS het Navy Cross.

Het hiernaast afgebeelde Vliegkruis is overigens een (in bezit van B. van Willigenburg, door bemiddeling van Wilco Vermeer - STIWOT) beschikbaar gestelde foto van het kruis dat postuum aan Vliegtuigmakersmaat August Karel van der Pol werd toegekend bij KB van 15 december 1947. Hij kwam om aan boord van de vliegboot X-17, op 25 februari 1942 in de Javazee.

Het Bronzen Kruis

Bij KB van 11 juni 1940 werd het Bronzen Kruis ingesteld als erkenning van daden van moed of beleidvol optreden ten bate van het Koninkrijk. Het was in eerste aanleg bedoeld als laagste gradatie van erkenning, maar bij invoering in 1941 van het Kruis van Verdienste werd het in gradatie verhoogd tot de tweede stand.

Het Bronzen Kruis is verreweg de meest toegekende dapperheidsonderscheiding van Nederland. In totaal 3.454 keer (2013). Daarvan ca. 850 voor de strijd in de meidagen van 1940.

Het bestaat nog steeds en wordt sinds de oorlog in Afghanistan ook weer uitgereikt. Het BK werd aan 122 mensen tweemaal, aan vier personen zelfs driemaal toegekend. Middels gespen met een '2' of een '3' kan een meervoudige uitreiking van het BK worden aangegeven.

De meeste erkenning voor de strijd in Mei 1940 vond overigens in de periode 1945-1951 plaats.


De Bronzen Leeuw

Bij KB van 30 maart 1944 werd de Bronzen Leeuw ingesteld als erkenning van bijzondere daden van moed en beleidvol handelen in het belang van het Koninkrijk. De onderscheiding is bedoeld als de derde stand in de dapperheidsonderscheidingenreeks, maar oorspronkelijk ingesteld om de eervolle vermeldingen (als extra gesp op het Kruis van Verdienste, Vliegerkruis en Bronzen Kruis) te vervangen. Uiteindelijk is de mate waarin de onderscheiding wordt toegekend impliciet maatgevend voor haar positie tussen Bronzen Kruis en Militaire Willemsorde der 4e klasse in.

De Bronzen Leeuw werd inmiddels 1,210 keer toegekend en is ook voor verrichtingen tijdens de oorlog in Afghanistan intussen weer enkele malen verleend.

De meeste erkenning voor de strijd in Mei 1940 vond overigens in de periode 1945-1951 plaats.

De Militaire Willemsorde

De Militaire Willemsorde is de oudste ?? nog steeds uitgereikte ?? Militaire dapperheidsonderscheiding. Zij werd bij wet ingesteld op 30 april 1815, in het toen piepjonge Koninkrijk, en strekte tot beloning van militairen die in dienst en ten bate van het Koninkrijk, in de strijd uitstekende daden van moed, beleid en trouw hadden bedreven. De orde kende (kent) vier graden (van laag naar hoog):

- Ridder der 4e klasse (zie afbeelding)
- Ridder der 3e klasse
- Commandeur
- Ridder Grootkruis

De Orde heeft een eigen Kapittel (der Militair Willems-Orde), dat sinds 1945 buitengewoon streng toeziet op toetreden tot de Orde. De voorgedragene wordt uitgebreid getoetst aan de drie hoofdcriteria Moed, Beleid en Trouw. Daarbij dient er sprake te zijn van uitzonderlijke daden. Er is bovendien sprake van een zwaardere toets voor officieren dan voor minderen, wat evident past bij de zwaardere verantwoordelijkheid die een officier (c.q. beveldrager) heeft ten aanzien van beleid in vergelijking tot een gewone soldaat.

De exclusiviteit van de MWO was in eerste instantie in het geheel niet aanwezig, mede ingegeven door het feit dat het lange tijd de enige militaire onderscheiding voor daden in de strijd was. Daden die op het slagveld opvielen, werden vrij rijkelijk beloond met de MWO in de dagen van de Slag om Waterloo, de tiendaagse Veldtocht en de circa dertig oorlogen die in Nederlands Indi werden gevochten. Met name de deelnemende militairen aan de Slag om Waterloo (en voorafgaande gevechten) werden rijkelijk beloond met de MWO, want die episode leverde alleen al 1,000 Ridders op. Daarom kan het bestaan dat de Orde sinds haar oprichting al ruim 6,000 leden kent.

Pas in de 20e eeuw ?? met name vanaf 1940 ?? werd de MWO een onderscheiding die slechts bij uitzonderlijke daden van moed, beleid en trouw werd toegekend, wat ertoe leidde dat er naar aanleiding van de meidagen van 1940 slechts 34 MWO4 werden uitgereikt. De elitaire status van de MWO is dan ook slechts van toepassing op de moderne geschiedenis vanaf mei 1940.

Het toekennen van de MWO der 4e klas was en is dus een uitzonderlijke zaak geworden vanaf toekenning voor daden in de meidagen van 1940. Er werden er 34 voor de krijgverrichtingen in mei 1940 uitgereikt en 147 in totaal voor tijdens WOII verrichte daden. Het verkrijgen van de MWO der 3e klas is helemaal uitzonderlijk en viel tijdens de gehele tweede wereldoorlog slechts twee militairen ten deel, zijnde de Schout-bij-Nacht K.W.F.M. Doorman (postuum en ineens) en kapitein-vlieger J.P. van Helsdingen (postuum en bevorderd vanaf de MWO4).

De graden Commandeur en Ridder Grootkruis zijn vooral eretitels die inzake dapperheidsonderscheidingen er niet toe doen, te meer ze aan gewone stervelingen nooit toegekend worden.

In 2009 werd de MWO4 (voor het eerst sinds 1955) weer uitgereikt, en wel aan de kapitein Marco Kroon. Hij kreeg de hoge dapperheidsonderscheiding voor uitzonderlijke daden van moed, beleid en trouw, welke hij als pelotonscommandant (elnt Korps Commandotroepen) van een speciale eenheid toonde tijdens diverse missies in Afghanistan.