ANGSTIGE OGENBLIKKEN

Zo spoedig mogelijk stelde mr. Gorter Dordrechts burgemeester telefonisch op de hoogte van de gestelde voorwaarden en er werd afgesproken dat mr. Gorter ter overhandiging van de "Bekendmakingen" en ter nadere toelichting naar Dordrecht zou overvaren. De heer Bleeker zou zorgen, dat er een motorbootje gereed lag. Doch toen mr. Gorter, ook nu weer vergezeld van de heer Van Namen, omstreeks half zes bij het veer stond was er geen motorbootje te zien. Ook nu zou lang wachten fataal kunnen zijn, want voor de klok zeven slagen zou laten horen moest er nog heel wat werk verzet worden. Dit keer was het geluk met de beide heren. Er passeerde een roeiboot en de jongen, die erin zat, bleek bereid een tochtje naar de overzijde te maken. Ook een voorbij gaande schipper wilde de overtocht wagen, te meer daar de parlementairen de stellige verzekering konden geven, dat de wapenstilstand was gesloten. Zo stak de roeiboot van wal en tot op korte afstand van de overzijde ging alles goed. Doch plotseling werd de boot onder vuur genomen, zo hevig, dat men plat op de buik moest gaan liggen om buiten schut te blijven. Het waren angstige ogenblikken voor de opvarenden, omdat ze niet wisten van welke kant de kogels op hen werden gericht. Waren het Duitse soldaten, die nog niets van de wapenstilstand wisten of waren het Hollanders, die evenmin waren ingelicht?

Heel langzaam naderde gelukkig de Hooikade waar de bemiddelaars ijlings aan land gingen om daar nog even de twee jongen" na te staren, die opnieuw de rivier overstaken, dwars door de kogelregen heen. Heelhuids bereikten ze gelukkig weer de Zwijndrechtse zijde. Sluipend langs de muren kwamen de heren Gorter en Van Namen inmiddels bij het Raadhuis aan om daar te horen, dat de burgemeester juist vertrokken was naar het veer waar hij met een motorbootje twee Zwijndrechtenaren zou laten halen...
Na enige moeite gelukte het de burgemeester telefonisch te bereiken en het duurde nu niet lang meer of een auto bracht het gezelschap, bestaande uit burgemeester Bleeker de commissaris van politie, de heer B. G. Meijer, de eerste luitenant De Bondt en mr. Gorter naar de Hoogt, waarheen inmiddels de Duitse troepen al opgetrokken waren en waar de laatste formaliteiten werden vervuld, waarbij ook burgemeester Jansen en de hoofdinspecteur van politie te Zwijndrecht aanwezig waren (Uit Dordrechtsch Nieuwsblad van 4 juni 1940: Zwijndrechtse bemiddeling).

Wij zijn verdoofd. De hele familie. Er wordt nauwelijks een woord gesproken. Van lieverlede komen er mensen op straat, terwijl het nog bijzonder vroeg is. Heel in de verte klinkt zo af en toe een geweerschot; het maakt totaal geen indruk meer. De buren zijn bijeengestroomd en er wordt heftig gedebatteerd. Er schijnt een ramp op komst. De mensen weten te vertellen, dat de stad zo zal worden gebombardeerd. Waar ze het vandaan hebben weet niemand. Pa is rusteloos. Hij moet het weten. Dat kan toch niet zomaar opgehouden zijn. Even later vertrekt hij met zijn zwager. Katerachtig worden ze nagestaard. Omdat het dan toch zo vreemd stil is smeer hem ook. Ik word helemaal niet tegengehouden. De ouders zijn op van de doorgestane emoties. Het is heel duidelijk te merken. De zon schijnt weer vrolijk over de gevels alsof er niets is gebeurd Maar nauwelijks sta ik op de hoek bij de garage of een enorm grote soldaat komt op me af. Zo'n vent heb ik nog nooit gezien. Hij is gekleed in een blauwgrijs tenue, veldmuts van dezelfde kleur op zijn hoofd en op de met zilverdraad afgezette kraag ontdek ik drie zilveren "vogeltjes". Op zijn jasje prijkt ter hoogte van de maag een adelaar, omgeven door een lauwerkrans. De roofvogel draagt een hakenkruis in zijn jatten. Ik schrik van de soldaat en weet niet wat te doen. Ik staar naar zijn koppel waaraan een grote zwarte pistooltas is bevestigd. Hij doet erg overdreven en houdt me een half pond bonbons voor. "Hier... bitte..." zegt hij, maar ik verdom het en loop hard de Blekersdijk op. Wat een bende is het hier. Bij Willy Vos is de voordeur uit zijn voegen en bij Holtmark ligt de deurpui aan flarden. Een lantaarnpaal voor deze kruidenier staat te balanceren op de resterende metaalschors, die doorboord schijnt van een tankgranaat. Overal in het rond liggen kersverse vlijmscherpe metaalsplinters. Langs de gehele dijk zijn de huizen doorschoten, zowel van mitrailleur- als granaatvuur. Bij Van Beesten en Visser is de bovenvoorkamer ernstig getroffen en in de Kon. Wilhelminastraat ontbreekt bij Satter de steenverbinding tussen de ramen. De afrasteringbuizen van het plantsoen zijn voor Lawende de grond in gereden. De tanks zijn hier natuurlijk overgestoken en praktisch nergens zijn de ruiten heel gebleven.

Ik denk helemaal niet meer aan thuis en ren naar het Vrieseplein. Daar is het nog veel erger. De winkel van De Gruijter is volledig geruïneerd, de sigarenwinkel ook en bij de behanger en Voorwaarts ligt veel puin op de stoep. Ik kan het bijna niet verwerken. De woning van de oogarts is totaal doorschoten en de gordijnen zwaaien naar buiten. De barricade daarentegen ziet er nog goed uit. Als een stil symbool steekt de loop van het P.A.G. tussen de zandzakken door naar buiten. Werkloos en onbelangrijk. Bij Mol voor de deur weet ik het helemaal niet meer. Het weggeschoven stuk 7-veld, deerlijk verminkt tot zelfs aan de mond van de loop met opengereten banden en weggeworpen sluitstuk, doet velen de hoofden buigen. Hier is gevochten, de huizen spreken boekdelen en men zegt niets. Hoogstens gefluister. Het is haast niet te begrijpen. Naast het hospitaal is het zand bruin gebloed, wat moet het hier erg geweest zijn. Verder ren ik nu naar de Bagijnhof en daar is het ook een slagveld. In de automatiek ligt wederom een bloedplas omgeven door weggeworpen uitrustingen. Overal glas en steensplinters. Half weggeslagen barricades en de muren doorzeefd van kogels. De antitankdraden liggen doelloos over het asfalt en hier en daar staan of liggen nog geweren. Het is een groot luguber stilleven. In de Johan de Wittstraat zie ik honderden treffers aan de huizen en het nog jonge groen van de bomen stoffeert de straat. Bij dr. Verbeten gaapt een groot gat in de zijmuur, kennelijk veroorzaakt door een granaattreffer. Op de Nic. Maessingel lopen twee soldaten, Hollandse soldaten, met een grote witte lap aan de bajonet. Ze gaan in de richting van Van Twist en plotseling stopt een Duitse motor naast hen. De jongens zeggen niets terwijl de Duitser ze aftast naar eventuele vuistwapens. Enkele patronen rollen uit de broekzakken maar ik raap ze niet op. Het is uit.
De straat durf ik bijna niet ingaan. Ik zie geen kerk. Met snel kloppend hart ga ik verder. Pa is er al. "Kijk eens achter; alleen de muren staan nog overeind en naast het huis ligt een gedeelte van de toren te smeulen. De pastorie is ook een ruïne." En inderdaad, ik kan mijn ogen nauwelijks geloven. Is dit het wat oorlog heet. De kerk kan nu niet meer zijn gezellige schaduwen over ons speelterrein werpen; het lijkt of ik hier vreemd ben geworden en alles is zo licht. Het gehele huis stinkt nog naar de brand en omdat het wederom zo’n mooie dag is gaan deuren en ramen wagenwijd open.

De schutting van Waals is doorboord met vele granaatscherven en geweerkogels. In de tuin staat de familie te kijken naar een groot gat, midden in het tuinpad. De voorjaarsbloemen zijn tientallen meters weggeslingerd. Elke gebeurtenis heeft zijn soms niet te achterhalen eigen verhaal. Wat zal hier gebeurd zijn? Ik kan me nog herinneren, dat afgelopen zondagmiddag, toen het hier zo bijzonder spande, onze jongens door middel van een afgeslagen drooglijn enkele handgranaten samenbonden. Zouden ze die over de schutting hebben gegooid? Er was toch zo'n verschrikkelijk harde klap? En de soldaten renden toen hard het "Musis" uit. Het had wel wat weg van een kwajongensstreek en wij doen dat anders ook zo vaak wanneer de koster wordt gepest. Het interieur is nagenoeg gespaard. Het orgel is totaal verdwenen en er gaapt aan de zuidkant een enorm gat. Ik zie me nog staan daarboven slechts enkele weken geleden, kapelaan Fransen links achter de speeltafel en de lieverdjes, dat zijn wij, rechts. We hadden de pest aan dat Gregoriaans en de repetitie vlotte niet tot groot ongenoegen van de beste man. Nu stinkt het naar verbrand lood en tin. Om me heen zie ik gehavende knielbanken en het altaar is geheel onttakeld. Ik ren over de puinresten door de hoofdingang de kerk uit. Het zonlicht verblindt me. Enkele mensen staan gebukt bij een stapel leien en dan zie ik een soldatenschoen onder een wit laken uitsteken. De mensen zijn brutaal en lichten het op. De jongen heeft roodachtig haar en ligt met de kin omhoog. Zijn broek is doortrokken van bloed en zachtjes wordt hij weer toegedekt. Achter me staat naast de locomotievenloods een uitgebrand treinstel. Welke geheimen zijn hier verscholen? De straten liggen vol oorlogsmateriaal en het is onvoorstelbaar hoe men kans heeft gezien dit alles achter te laten.

De meest wonderlijke stillevens zie ik. Voor het Algemeen Ziekenfonds ligt een stapel kanonhulzen tegen de stoeprand en hoe verder ik ga des te meer vertonen zich de bewijzen van de hevige strijd die gevoerd is. De sigarenkiosk is totaal doorschoten en grotendeels geplunderd en recht tegenover de hoedenwinkel ligt een grote herdershond midden in zijn bloed en omgeven door enkele gebroken geweren, gasmaskers, broodzakken, koppels bajonetten, briefpapier en platgetrapte sigaren. Het Paviljoen vertoont een grote granaattreffer aan de voorkant en is vervolgens doorzeefd van mitrailleurkogels. Ook het hoekpand aan de Burg. de Raadtsingel is ernstig getroffen door een granaat. Bijna onbeschrijfelijk is de chaos. De halve straatbreedte van de Toulonselaan is versperd met groene legerfietsen en talloze ruiten zijn óf versplinterd door het schieten, óf door plundering, want ook dit is gebeurd. Nabij de spoorovergang staat een uitgebrande motor met zijspan en de mitrailleur hangt dwaas met de loop naar beneden. Zo af en toe waait de wind de papiermassa naar de kant en doet de kledingstukken bollen. Bij de Politiepost aan het Oranjepark ligt een verlaten Lewismitrailleur. De trommel staat er nog op. Overal ligt er glas en de bewoners zijn al druk in de weer de zaak netjes te krijgen. De behangselstroken op de ruiten schijnen niet erg veel nut gehad te hebben en wij waren daar eerst zo zeker van. In het park Merwesteijn, temidden van de eveneens chaotische overblijfselen van de korpstrein, richt een onklaar gemaakt stuk 7-veld zijn loop bijna verticaal ten hemel. Het toornt als een monument, een aanklacht zelfs tegen al wat zich heeft afgespeeld. Ik heb koppijn en zoek dwalend de ouderlijke woning op.

Tijdens het middageten vertelt mijn vader zijn belevenissen van hedenochtend.
"Toen ik vanmorgen met oom Kees wegging was er geen Duitser te zien. De straten waren geheel verlaten. Op de Dubbeldamseweg zagen wij de eerste gesneuvelde. Een Hollandse soldaat, die nog niet was toegedekt. Wij gingen toch verder, want we voelden dat het voorbij was. Nabij de spoorovergang verschenen de Duitsers. Zij deden geen moeite zich te verbergen en namen evenmin de schiethouding aan. De leegte en de aanblik van de vernielingen maakten ons nerveus. Wildvreemde mensen klampten ons aan en vroegen naar nieuws. Men wist te vertellen, dat de stad zo gebombardeerd zal worden, vandaar dat de Duitsers niet optrokken. De angst zat dieper dan de voorgaande dagen toen er zo hevig werd geschoten. Alom was de spanning te voelen. Langs de afrastering naast de spoorbaan, vlak voor de overweg, in de Transvaalstraat lag een tweede Hollander met het geweer in de aanslag. Zijn horloge liep nog! Voor de broodbakkerij het lijk van een Duitser met afgeslagen hoofd. Overal die ontzetting en dan komen er enkele Duitsers naar voren, trekken hun pistool en dringen een winkel binnen. Ze zijn buitengewoon hardhandig en blaffen de bewoonster weg. Uit hun laarzen steken twee handgranaten en ze zitten onder de modder. Om ongeveer kwart over negen steken de meeste Duitsers de spoorbaan over en gaan de binnenstad in."

Na het eten ga ik op mijn beurt verder kijken. Wanneer ik de straat verlaat zie ik een eskader Duitse vliegtuigen in noordelijke richting vliegen. Het gaat mooi in verband en ze verdwijnen spoedig achter de Singelhuizen. De Wilhelminakerk wijst kwart over een, Nederlandse tijd nog. Het wemelt van Duitse soldaten en ze zijn overdreven hoffelijk tegen de burgers. Blijkbaar doen zij toenaderingspogingen en met lekkers trachten zij vooral de kinderen te beïnvloeden. Bij sommige slagen zij daarin. Plotseling duikt Wim op. "Erg hè", zegt hij. "Hoe is het bij jullie geweest? Mijn moeder is ziek van ellende." We besluiten de tocht samen voort te zetten. Zo af en toe gapen wij de rustende soldaten aan en bekijken de vreemde blauwgrijze legervoertuigen. De straten staan er vol van. Bij de garages is het levendig. Onze benzine en smeermiddelen worden in grote hoeveelheden afgenomen in ruil voor de waardeloze vodjes met het stempel "Reichskreditkasse". Er zijn nu al burgers, die zich voor de vreemde soldaten het vuur uit de benen lopen. Jammer. Zo zijn we. In de tuin, rond de kliniek, liggen twee soldatengraven. De verse aarde ligt in de warme zon uit te drogen en overal liggen Nederlandse uitrustingsstukken. Eerst raapten wij de patroonhulzen en kogels nog op, maar dat is nu geen doen meer. Voor de nog smeulende resten van de huizenrij van du Parant hebben wij weinig of geen interesse en gaan door in de richting van de tunnel. De Duitsers zijn inmiddels het verkeer daar aan het regelen en moeizaam trekken de zwaarbeladen auto's op tegen de uitrit aan de stadszijde. In de Hugo de Grootlaan zien wij een wonderlijke vertoning. Frontsoldaten hebben zich rondom de vijver verzameld en spoelen zich af met het krooswater. Ze schijnen er lol in te hebben en hard klinken hun Germaanse zinnen door het prille groen. Wij ontwijken hun bezwete lijfgeuren en stappen verder in de richting van het Bonepad.

Op het weiland liggen nog vele parachutes, bewaakt door een enkele schildwacht. Juist achter de Marnixschool ontdekken wij een neergeschoten Duitse jager (Me 109). De kanonloop steekt dreigend door de spinner van de krom geslagen propeller. Op de hoek van de Patersweg zien wij de overblijfselen van een barricade met een vernielde mitrailleur. Ook hier liggen veel Nederlandse geweren. Waar we ook kijken, de strijd schijnt overal te zijn geweest. Steeds verder gaan we en bereiken even later het Shellstation en het Sportfondsenbad. Beide zijn hevig getroffen door mitrailleur- en mortiervuur. De onontplofte exemplaren liggen rondom in het weiland. Op de Weeskinderendijk staan nog enkele Nederlandse motoren met zijspan, eveneens deerlijk gehavend. Alles in de omtrek wijst op de ernst van de gestreden strijd. Houthandel Berger brandt nog en aan de Dokweg is de brandweer bezig met de nablussing van de spoorwegloods, naast de haven. De uit spoorbielzen opgetrokken afscheiding aan de Parallelweg brandt ook nog en ter hoogte van de ingang van de Victoria zien wij een verlaten post van onze jongens. Een lichte mitrailleur (Lewis) met een nog volle trommel ligt naast een stoel in het zand. De schutter is begraven in de strook grond naast de spoordijk. Ik vraag me af hoe de soldaat het hier heeft kunnen klaren, bijna zonder enige doelmatige dekking, terwijl de Duitsers vlak naast hem achter de dijk in stelling lagen. Enkele mannen lichten hun hoofddeksel als zij het graf passeren.

De Hoogt, alwaar Plasschaert met zijn detachement tot het allerlaatste zo'n hevige strijd heeft gevoerd, is uitermate zwaar getroffen. De spaden steken doelloos uit de onvoltooide versterking in het plantsoen. De Duitsers hebben hier ernstige verliezen geleden, zo een brandweerman mij heeft verteld. "Bij een poging te gaan blussen, werden in ijltempo zowel gesneuvelden als gewonden naar achteren gebracht. De Duitsers waren er niet erg gelukkig mee, dat wij dit zagen en met een grote vloek en onder de dreiging van de vuurwapens moesten wij van dit punt verdwijnen. Sommige panden hadden wij nog kunnen redden." In de tuin van dr. Delhez, aan de Singel, zien wij de eerste Duitse oorlogsgraven Toevalligerwijs heb ik later contact gehad met een gewezen Nederlandse militair, die ooggetuige is geweest van het neerschieten van deze Duitsers. Tijdens een doorbraak op de eerste pinksterdag, om ongeveer kwart over vier, is het gebeurd. Wim praat niet veel. Ook hij is ondersteboven van wat wij te zien krijgen. Een stuk ouder dan ik is hij en wie weet wat hij te verwerken heeft. "Ik ga naar huis", zegt hij, "we hebben nog niets gehoord van m'n broer, die in dienst staat. Misschien weten ze al wat." Bij de barricades op de hoek van de Spuiweg gaat hij rechtdoor en ik linksaf. Al verdergaand schopt hij een steentje vooruit.

De Duitsers schijnen zich heel wat te voelen na hun overwinning. Met hun trotse borsten en scherpe Germaanse blik in de ogen poseren zij nabij de barricades van de Spuiweg voor hun kameraad fotograaf. Dit hebben zij gedaan en uitgelaten als ze zijn zoeken zij een ander omstreden punt. Ook hier is zeer veel vernield. Alle huizen vertonen schade en het glas knerpt onder mijn schoenen. Over de Spuibrug ontdek ik een stukgeschoten Hollands kanon tegen de gevel van een café. De granaatrekken liggen er leeg naast. Het weggespoten zand ligt bijna in de Spuistraat en ook hier weer de troosteloze aanblik van weggesmeten wapens. In de binnenstad wordt het vrediger. Hier is immers niet gevochten en als ik bij Overwijn de Visstraat opdraai zie ik een stelletje Duitsers aan komen marcheren. Ze zijn in sporttenue gestoken. Lange donkere broeken dragen zij met daarboven een wit hemd, versierd met een enorme adelaar. De dapperen zingen keihard een krijgslied: "Heute gehört uns Deutschland und Morgen die ganze Welt". Wanneer zij de Groenmarkt bereiken is het: "Und wir fahren gegen England". De burgerij snapt het niet erg en staart ze met verbazing na. Toch gaat er een arm omhoog en nog één en aan deze armen zitten, zo te zien, fatsoenlijke burgerlieden. "Dat zijn verrajers", hoor ik achter me. "Daar mot je voor uitkijken." Uit de ramen van de schoenwinkel Van Bennekom waaien half verbrande gordijnen. Verderop, bij de Sarisgang, om juist te zijn voor het winkeltje van de dames Van Wijngaarden, liggen wederom granaathulzen en wel van Nederlands fabrikaat. Het is duidelijk, dat hier een P.A.G.-stuk heeft gevuurd, maar het is nu weg. Misschien wel aan de Papendrechtse kant. Aan weerszijden van het Bagijnhof staan nog de straatbarricades en allengs delen zich de resultaten van de strijd mee. Ik heb een mooi ommetje gemaakt en het is genoeg voor vandaag. Door een onbeduidend gat in de Johan de Wittbrug zie ik het vieze water in de richting van 's Landswerf stromen. De wind is aangewakkerd en de lucht betrekt en nu kan ik duidelijk de witte vlag op de Grote Kerk zien. Hoe lang zal hij daar staan?

DE VOORWAARDEN
INHOUDSOPGAVE
NAWOORD