TWEEDE PINKSTERDAG, 13 MEI

"De Tweede Pinksterdag, zo vervolgt mevrouw Havelaar, wordt er aan de deuren geroepen: "Raus... raus...!" Wij hebben onze kleren aan en nemen vlug nog enkele dekens en kussens mee. Ik grijp vlug nog wat eten en doof de kaars. Als wij boven komen staan de Duitsers in de gang en keuken. Eén van hen loopt naar buiten met een handvol jongenskousen uit mijn winkel. Er wordt daarop door de soldaten nog meer gestolen. In de vestibule deinzen wij terug voor de grote hitte van de brand. Wij zien de muren wankelen onder dit verwoestend geweld. "Fortgehen, fortgehen... aber schnell... schnell", klinkt het uit de mond van onze overweldiger. Huiverend haasten wij ons langs de brandende huizen. Nauwelijks hebben wij de straat verlaten of een van de zijmuren stort met donderend geweld in. De vonken slaan over ons heen. Het boompje voor ons huis wordt door de vallende steenmassa tegen de grond geslagen. De Duitsers jagen ons naar de Anth. Camerlingstraat. Daar staan de straatbewoners al uren buiten op bevel van de Duitsers. De nieuwelingen worden aan weerskanten van de huizenrij opgesteld. Wij zijn nu ook aan de beurt. Het geheel is een trieste vertoning. De Duitsers ontzien niemand; mannen, vrouwen en kinderen, zelfs baby’s tref ik aan. Ik zie een oude vrouw van een tachtig jaar achterop een fiets zitten. Zij kan niet lopen, maar is toch haar huis uitgedreven. Ze kijkt angstig naar al dat gedoe om haar heen. Enkele kinderen huilen en weten niet waar ze het zoeken moeten. Een jonge vrouw, die een kindje verwacht, vraagt me wat te eten. Van zondagmorgen af heeft ze niets meer gekregen. Het is een hopeloze toestand. Ik tik een Duitser op zijn arm en vraag of die vrouw aan voedsel geholpen kan worden. Het antwoord is alleen kort: "Nein". Ik heb toen van het weinige, dat ik bij me heb aan haar gegeven maar weldra komen er andere mensen naar me toe. Ze negeren de soldaten, die dat merken en er spoedig een einde aan maken. We moeten allen midden op de straat staan en verder niets. Steeds meer burgers komen er nu, van de gehele omtrek herken ik de gezichten. Er is bij ons een man op leeftijd, die, terwijl de Duitsers zijn huis doorzoeken naar eventuele Nederlandse militairen, met zijn armen omhoog moet blijven staan. Ook ontdek ik de bewoners van het huis boven dat van de Coöperatie, dat nu bijna geheel verwoest is. Zij vertellen in hun angst, dat kort tevoren enkele Hollandse soldaten bij hen naar binnen waren gerend terwijl de Duitsers dicht op hun hielen zaten. Deze laatsten gooiden enkele handgranaten door de ruiten en het was afgelopen. Van de soldaten hebben zij niets meer vernomen.

Opeens wordt er geroepen: "Dekken... dekken!" en daar ligt alles tegen de straat. Er wordt nu van weerskanten geschoten maar er vallen gelukkig aan onze kant geen gewonden. De Duitsers bevelen ons opnieuw midden op straat te gaan staan terwijl ze zich zelf tegen de huizen dekken. Daarop proberen wij weer enige beschutting te zoeken door naar de kant te lopen echter de Duitsers worden nu ruw, drijven ons terug en beginnen te schelden. Een van hen schreeuwt: "Wanneer één van mijn kameraden door de Hollanders wordt gedood gaan jullie er allemaal aan."
De mannen onder ons schrikken en worden krijtwit. De vrouwen smeken de Duitsers niets tegen hen te doen. "Denk aan onze kinderen", wordt er geroepen. Het schieten bedaart wat en wij wachten af wat er vervolgens met ons zal gebeuren. Na verloop van enige tijd horen wij het bevel: "Schnell abmarschieren". De soldaten gaan daarop met hun wapens in de aanslag naar ons toe en geven te kennen hen te volgen. Waarheen gaat het nu?"

"Het is Pinkstermaandag, 13 mei 1940", zo besluit luitenant Plasschaert, "en 's morgens vroeg laat ik de uitkijkpost op de Victoria wederom bezetten en eveneens de post op het kruispunt aan de Draai. Er wordt een begin gemaakt met de bouw van een scherfvrije schuilplaats op de voormalige Joodse begraafplaats, achter het Magazijn Achterhakkers. Ik heb namelijk een bericht ontvangen, dat een bombardement niet onmogelijk is. Wederom activiteit van bommenwerpers en jagers en weer worden er parachutisten neergelaten, onder andere bij Zwijndrecht.
Intussen bereikt ons weer een bericht (of gerucht), dat er Franse troepen tot ontzet naderen en dat een Franse pantserwageneenheid al is gevorderd tot bij Tilburg. Dit geeft ons weer hoop. De morgen verloopt met de gebruikelijke schermutselingen. Het pantserafweergeschut breng ik met de auto over naar de stelling op het Achterhakkers, naast de smederij, omdat ik het bij een eventuele terugtocht niet door de tuinen kan meenemen en vooral ook omdat zij in de stelling naast de smederij het Wilgenbosch en de spoordijk beter kan bestrijken.

Later blijkt dit juist te zijn en kan zij, te weten de afweer van pantserwagens, volbrengen. Om ongeveer 2 uur in de middag wordt mij gemeld dat alle posten aan de Sluisweg etc. zonder (tijdig) bericht zijn teruggetrokken. Ik besluit dan zelf eens op het Kantonnementsbureau polshoogte te gaan nemen. Bij mijn aankomst, daar, vind ik tot mijn verbazing als enige achterblijver de dpl. Soldaat Cohen van wie ik verneem, dat de Kantonnementscommandant zich met zijn staf verplaatst heeft naar het postkantoor. Na vele vergeefse pogingen krijg ik tenslotte telefonische verbinding en ontvang dan bevel terug te trekken, voorlopig tot achter de Sluisbrug en als ik het daar niet meer kan houden in de richting van Papendrecht. Ik maak de tegenwerping, dat wij de laatste uren geen vuur van enige betekenis hebben ontvangen en het steunpunt stevig versterkt is. Het bevel blijft echter gehandhaafd : "Terugtrekken en brug ophalen". Systematisch trek ik mij, met medeneming van alle wapens, munitie en benodigdheden, tot achter de Sluisbrug terug. Hier is een stelling die gedeeltelijk wordt bezet door Wielrijders. In het geheel bevinden zich in de straat (Prinsenstraat) ongeveer een honderd man bij elkaar. De toestand is me onbegrijpelijk. Ik breng twee mitrailleurs in stelling en neem daarop contact op met enkele sergeanten van de Wielrijders. Van hen verneem ik, dat volgens hun commandant, mijn positie in het Magazijn Achterhakkers in de rug en tevens in de flank kan worden aangegrepen. Het blijkt me dat zij niet weten hoe ik mij beveiligd heb. Voorts menen zij, echter geheel ten onrechte, dat ik over de (draai)brug bij de Kalkhaven, die nota bene sinds enkele weken in reparatie is, kan worden aangevallen bij een landing van de Duitsers op de Buitenkalkhaven.

Ik heb daarna met een vaandrig (W.F.E. Tausch) afgesproken, onder dekking van zijn mensen, te zullen trachten wederom mijn oude stelling te betrekken, waarvan hij het belang wel inziet. Juist op dat moment ontmoet ik de eerste luitenant Davidson en hoor van hem, dat de gesignaleerde pantserwagens Duitse zijn. Dit is een grote teleurstelling en maakt de toestand nog onbegrijpelijker. Ik bel nu vanuit het Diaconessenhuis nog een keer de Kantonnementscommandant en ontvouw mijn plan om weer vooruit te gaan. Tevens wijs ik op de onjuistheid van het ophalen van de Sluisbrug, aangezien, ten eerste, het pantserafweergeschut dan niet meer kan vuren en ten tweede, dat de brug aan de zijde van de vijand moet worden opgehaald. Springstoffen om de brug te vernielen heb ik niet. Luitenant Davidson deelt daarop zijn bevindingen mee betreffende de ontmoeting met een zogenaamde "Franse" pantserwagen, die, tot op korte afstand genaderd, zijn gehele stelling in puin heeft geschoten ondanks het vertonen van de Nederlandse driekleur door de bezetting in die stelling.
Van barricade tot barricade trekken wij weer vooruit. Ik wil juist het Houtmagazijn aan de Achterhakkers weer bezetten wanneer de sergeant-majoor timmerman Blommers van een verkenning terugkeert en me rapporteert, dat het dak en de bovenverdieping van de verchroominrichting door granaatvuur is doorschoten.

Plotseling zie ik, dat de S.M.T. Van Vlierden rechtovereind op de Sluisbrug staat terwijl de kogels hem langs de oren fluiten. Ik hoor hem schreeuwen: "Blijf in je stellingen voor den donder en dek mekaars aftocht!" (of iets dergelijks). De bezetting bij de smederij heeft niet zoveel te lijden en zij zit in een stevige loopgraaf, versterkt met zandzakken, ijzeren staanders en straatkeien. Ik haast me naar de Sluisbrug en zie vandaar, dat de verschillende achter elkaar liggende barricades één voor één worden verlaten. De ene partij dekt de andere met haar vuur. Van Vlierden heeft het gevaar van een wanordelijke terugtocht juist ingezien en geeft de mensen door zijn onversaagd optreden nieuwe moed. Wanneer zijn optreden niet zo doortastend zou zijn geweest dan zouden onder deze kogelregen veel slachtoffers zijn gevallen.
Ook Hazewindus onderscheidt zich door vóór de Sluisbrug met een lichte mitrailleur in zijn stelling te blijven, totdat de terugtrekkende posten alle veilig over de brug zijn. Wonder boven wonder betreuren wij, ondanks het hevige vuur, geen slachtoffers. Als de Sluisbrug ontruimd is, trekken de Duitsers blijkbaar weer op en naderen tevens door het Wilgenbosch. Het pantserafweergeschut bij de smederij laat zijn stem huren.

Later blijkt me, dat, volgens eigen waarneming, één van de vechtwagens een naderingspoging heeft gedaan maar blijkbaar de balkenversperring te bezwaarlijk heeft gevonden. Mitrailleurs ratelen en het is duidelijk, dat de bezetting naast de smederij ook terug moet. Het wordt een overhaaste aftocht. De soldaten hebben niet eens de gelegenheid hun vuurmond en de lichte mitrailleur mee te nemen. In geen geval mag dit geschut in handen van de Duitsers vallen, want ook de munitie ligt er nog bij (dit bleken nog slechts enkele brisantgranaten te zijn, maar dit wist ik op dat moment niet). Zeer snel ontwerp ik een plan; leg het aan mijn mannen voor en roep dan: "vrijwilligers voor!" Spontaan melden zich: de S.M.I. Van Vlierden en de dpl. grenadier P. Blom. Wij stappen in de Ford-twoseater, die ik heb meegenomen en die nu voor het laatst zijn dienst zal gaan bewijzen. Zigzag rijd ik over de Sluisbrug. Achter ons horen wij de kogels tegen de huizen slaan. Mijn oorspronkelijke bedoeling is de wagen bij de Dogcakefabriek te keren en het achtergelaten geschut aan de achterbumper te bevestigen. Tot dan toe hebben wij ook steeds met het geschut, zonder de wielen te demonteren, geschoten en een stuk touw aan de affuitarmen gebonden. Snel handelen is geboden. Keren met de auto lukt me niet, want een Duitse mitrailleurbundel ligt op ongeveer drie meter van de muur af, zodat ik gedwongen wordt de wagen met vrij grote snelheid de Dogcakefabriek, door een gesloten hek, in te rijden. Het geluk is weer met ons, want het hek blijkt niet op slot te zijn waarop de wagen dood loopt tegen een stapel zakken op de binnenplaats. Van Vlieren is intussen van de auto gesprongen en heeft zowaar de lichte mitrailleur te pakken gekregen.

Dit is niet zo gemakkelijk geweest aangezien hij langs de muur, die onder vuur staat, is gekropen tot in de stelling en toen weer terug moest. Het vuurwerk is inmiddels in volle gang en wordt steeds heviger. Veel tijd rest ons niet meer dus ga ik in de robbengang naar voren en bereik, op ongeveer één meter, het geschut. Op dat moment breekt de hel goed los. De vechtwagen vuurt zijn granaten dwars door de barricade, door de ijzeren staanders en alles heen. Het doordringingvermogen is enorm. Een van de granaten slaat, vlakbij me, op het sluitstuk van het kanon en vernielt dit grondig. Het is nu verder nutteloos dit mee te nemen en het lukt ons behouden in de Dogcake te komen. De mitrailleurs van de vechtwagens (er zijn er meerdere) houden de Sluisbrug en het plein voor het Kantonnementsbureau gestadig onder vuur, zodat wij afgesneden zijn.
Met de veroverde lichte mitrailleur en de trommels kruipen wij de kelder in van het Kantonnementsbureau aangezien onze mannen vanuit de stelling achter de brug in onze richting en in die van de Sluisweg beginnen te vuren. Even later horen wij ons tweede pantserafweergeschut zijn laatste schoten afgeven. Dan... stilte...
Even daarna rijdt een vechtwagen voorbij; Duitse commando's weerklinken...
Dit betekent het einde van ons aandeel in de strijd. Duitse bezetting dringt het Kantonnementsbureau binnen. Op straat klinken zwaar bespijkerde laarzen van Duitse schildwachten.
Op 14 mei, om ongeveer 13.00 uur, komen wij, door honger, uitputting en kletsnat van het kelderwater, in het daglicht tevoorschijn. Krijgsgevangenen...
Op de toren van de Grote Kerk wappert een witte vlag."

DAAR KOMEN DE FRANSEN.....
INHOUDSOPGAVE
DE DOOD VAN MUSSERT