DE VERDEDIGING VAN DE SPUIBRUG

De commandant van II-1-R.W., de majoor Kloppenburg, heeft zijn commandopost gevestigd in café Wilhelmina (op de hoek Boogjes-Spuiplein).
In de functie van bataljonscommandant heeft hij van Mussert de opdracht gekregen de drie westelijk gelegen bruggen te verdedigen. De commandant van de Mitrailleurcompagnie, de reserve 1e luit. Davidson, waarover luit. Plasschaert heeft gesproken, wordt met de rechtstreekse verdediging van de brug belast. Hij heeft hiervoor de beschikking over 5 stukken P.A.G. en deze inmiddels in stelling laten brengen aan beide zijden van de brug. Tevens is er buiten de Mitrailleurcompagnie nog versterking gekomen van de 3e Depot Pontonniers. De Duitsers zijn er inmiddels in geslaagd de spoorbaan over te steken en verschansen zich nu in de huizen en tuinen ter hoogte van de tunnel. Ook zijn er zelfs enkele doorgedrongen tot aan de Singel. Keer op keer doen zij pogingen om de binnenstad te bereiken maar slagen hierin niet. De Hollanders bijten flink van zich af aan deze zijde. De Duitsers hebben nu de beschikking over licht geschut en zware mitrailleurs en trachten hiermede onze weerstand te breken. De strijd gaat steeds op en neer.

Wanneer de Duitsers de "knik" in de Spuiweg bereiken worden zij hevig door onze mensen, vanachter de barricades, bestookt. Aangezien de druk steeds groter wordt is hoognodig versterking gewenst en die komt dan door aanvulling van een sectie van het Mitrailleureskadron van de Lichte Divisie. Dit eskadron staat onder bevel van de 1e luit. Van Hasselt. Het is nu drie uur in de middag en de ordonnans van overste Mijsberg verschijnt met het verzoek van de flankaanval.
Direct na het verzoek van de overste Mijsberg verlaat de Mitrailleurcompagnie van II-1-R.W., onder bevel van luitenant Davidson, de barricade van de Spuibrug en rukt, intussen de Spinweg van Duitsers zuiverend, op en houdt eerst halt bij de schuilkelder in het plantsoen tegenover de tunnel. Het plan is via de sigarettenfabriek en de tuinen van de villa's aan de Burg. de Raadtsingel de eenheid van Mijsberg te bereiken. Alvorens deze actie mogelijk kan worden gemaakt wordt voorlopig stelling genomen achter de dekking van de schuilkelder terwijl twee stukken P.A.G., die vanachter de brug zijn meegenomen, worden opgesteld met het front tunnel en spoorbaan. Luitenant Leijten neemt het commando over deze versterking, terwijl luit. Davidson terug gaat om het oprukken van de andere troepen te regelen. Er ontstaat dan weer oponthoud door van het doorzoeken van enkele huizen aan de Spuiweg van waaruit vuur werd ontvangen.
Luitenant Davidson verschijnt wederom en verkent de Burg. de Raadtsingel en de Havenstraat. "Ter hoogte van de tunnelovergang-zijde neemt hij met zijn kijker waar, dat over de oprit van de Zwijndrechtse brug in de richting Zwijndrecht een groot aantal vechtwagens rijdt. Nagenoeg op hetzelfde tijdstip naderen uit de richting van de Albert Cuypsingel vijf tanks die vurend zich een weg banen en de kruising van de
Spuiweg-Van Strijsingel passeren terwijl een ervan stopt op het kruispunt en de straten en huizen onder vuur neemt. Tegen dit geweld is men niet bestand en de soldaten dekken zich waar mogelijk. De sectie Spoorwegtroepen en een aantal Pontonniers en Wielrijders met zes zware mitrailleurs worden van de rest afgesneden en even later door de Duitsers gevangen genomen. Onder deze soldaten bevindt zich de waarnemend commandant van 1-II-1-R.W. de luitenant Hijmans met een groot gedeelte van zijn compagnie. Slechts enkelen ontsnappen en weten later hun eigen troepen weer te bereiken. Ook luitenant Davidson en kapitein Wildeboer, de commandant van 3-ll-1-R.W. met het grootste gedeelte van zijn compagnie bereiken even later heelhuids de Spuibrug (De tanks die hier de straten kruisen zijn opgedrongen via Krispijn en het Land van Valk. Het Duitse oorlogskruis is op geen enkele wagen waarneembaar. De oranjekleurige doek is het herkenningsteken voor de Luftwaffe).

De heer Reidel vertelt over deze gevechten:
"Zoals elders in de stad is het bij ons aan de Spuiweg ook een totaal onoverzichtelijke situatie. Op de hoek aan de Singel, aan weerszijden, zijn zandzakkenbarricades aangelegd. Onze weg is geheel afgesloten en onze soldaten hebben zich ter verdediging ingegraven. Wanneer de strijd wat bedaart gaan de militairen zich te buiten aan plundering van enkele winkels. Sommige burgers doen hier ook aan mee. Het wordt een chaotische toestand. Ik zie dat de sigarenwinkel op de hoek van het Geldelozepad eraan moet geloven. Tussen al het rumoer door zie ik ook een strijdlustige matroos op de fiets in de richting van de tunnel rijden. Op zijn stuur ligt de karabijn in de aanslag. Weldra vuurt hij op Duitsers die de spoorbaan trachten over te steken. Andere soldaten bevuren het spoor onder het genot van een grote sigaar. Het is een belachelijk gezicht. De schietpartij neemt gaandeweg groter vormen aan en de ernst neemt de plaats in van de voorafgaande zotte vertoningen. De Spuiweg ligt spoedig bezaaid met legermateriaal en uitrustingsstukken. Het is welhaast ongelooflijk hoe de soldaten erin slagen de wegen zo snel in een vuilnisbelt te veranderen. Aan de brugkant zijn versperringen aangelegd door middel van trottoirtegels en zandzakken. Het is 2e Pinksterdag en weldra zal onze familie op noodlottige wijze getroffen worden. Tijdens de hevige gevechten op de Spuiweg is er bij ons voor de deur een Hollandse legermotorfiets in brand geschoten. Bij het minder worden van het schieten stelt vader voor om samen met mijn broer het brandje te gaan blussen. Het is kwart over vier. Wij gaan gedrieën naar buiten en beginnen met het bluswerk wanneer een Duitse tank, ter hoogte van de tunnel langzaam aanrijdende, het vuur op ons opent.
De gevolgen zijn verschrikkelijk. Vader en broer worden op afschuwelijke wijze door de granaten getroffen. Zelf ontkom ik hieraan. Alleen is mijn kleding vernield en een sigarettenkoker in mijn binnenzak wordt door het geweld in elkaar geslagen. De tank zet zijn moordend werk voort. Ook als getracht wordt de gewonden naar binnen te krijgen. Wegens het uitblijven van medische hulp zijn mijn vader en broer later aan hun verwondingen bezweken. Op het moment dat de tank door de barricade breekt wordt zij hevig door onze jongens onder vuur genomen. Het is echter niet te houden en er ontstaat paniek. De tank trekt verder en aangekomen bij de kromming in de weg geraakt zij in het schootsveld van het Hollandse geschut achter de brug. Dan hoor ik het losbarsten van het Hollandse geschut, even maar en dan is het stil. De tank rammelt terug. Op een enkel verloren geweerschot na is het gevecht ten einde". De tank rolt verder over de Spuiweg. Ze gaat in de richting van de brug, welke juist tevoren door de bezetting in het café Korendorffer opengedraaid is. Enkele soldaten van Davidson halen vlug uit de Pril van Leen een tweetal Nederlandse vlaggen en vanachter de barricade zwaait men hiermede naar de naderende tank. De wagencommandant wuift terug...
De tank stopt daarna vlak aan de waterkant en uit nieuwsgierigheid komen onze jongens achter hun versterkingen te voorschijn. Dan plotseling opent de tank een overweldigend vuur. Een enorme paniek bij onze soldaten is het gevolg. Een zware mitrailleur en twee lichte mitrailleurs evenals het stuk PAG worden geheel vernield (zie foto pag. 90). Vier van onze mensen wordt ernstig gewond en de rest vlucht naar achteren."

De heer N. J. Nellen, schilder:
"Het is een zenuwachtige geschiedenis bij de soldaten. Zij liggen achter de barricades aan de Singel en Spuiweg de Duitsers af te wachten.

Bij ons aan de Van Strijsingel zijn zij de huizen binnengedrongen en liggen hier en daar zelfs op de daken. Er is weinig initiatief te bespeuren. Steeds maar die afwachtende houding. De stemming onder hen wordt er dan ook niet beter op. En wat voor wapens hebben de jongens? Slechts enkele mitrailleurs zijn er. Handgranaten hebben ze niet. De meesten hebben een legerkarabijn met enkele tientallen schoten in voorraad. En aangezien de soldaten onervaren recruten zijn kunnen zij amper hun wapens hanteren. Neen, het ziet er niet best uit. Dan komen de pantserwagens. Ik heb er twee gezien. Onze jongens zijn nu weerloos en er breekt paniek uit.
Zij vliegen bij hun verschijnen de huizen in en als dat niet meer kan drukken zij zich plat als een schol tegen de gevels. Sommige springen nog over hekjes de tuinen in. Het is een triest beeld. De kreten zijn niet van de lucht. Een van de vechtwagens, met achterop een oranje vlag, stopt bij mij voor de deur en begint een verschrikkelijk vuur af te geven.
Door de luchtdruk springen mijn ruiten. De wagen rijdt eerst rechtdoor om even later weer terug te komen en de Spuiweg op te draaien. Toch is het vuren van onze jongens overweldigend. Zij slingeren alles wat ze hebben naar de Duitsers. De Hollandse soldaten, die kort tevoren naar de tunnel zijn opgetrokken zijn nu van de rest bij de brug afgesneden. Zij kunnen nu niets meer doen en houden zich zoveel mogelijk schuil. Aangezien dat niet langer meer kan duren geven zij zich even later voor het merendeel aan de wagenbemanning over. Het zijn stumperds, arme drommels. Zij kunnen niet beter en het is onze schuld."

"De Duitsers brengen ons naar het station", aldus mevrouw L. A. Havelaar-Koopman en ze vervolgt, "daar worden wij verdeeld over de beide wachtkamers. Bij de deuren houden de Duitsers de wacht. Er is een grote wanorde; heel veel is er kapot aan het gebouw. Alle ruiten zijn nagenoeg vernield; de deuren hangen uit hun hengsels. Bij de buffetten is alles leeggeroofd. Overal in het rond liggen lege en stuk geslagen bierflesjes, versplinterd hout en kalk van muren en plafonds. In de vestibule liggen honderden spoorkaartjes verspreid en nog meer alle mogelijke rommel. Ik zie een hoop soldatenkuch met daarnaast een grote plas bloed. Aan alles om ons heen is te zien dat er hier hard is gevochten. Wij zoeken een plaatsje bij de uitgang naar het perron. Het is er al stampvol en steeds komen er meer mensen bij. Omdat het in de wachtkamer erg tocht gaat men de vernielde ramen met platen en schilderijen afdichten. De mensen praten honderd uit en beuren elkaar wat op. Zo af en toe begint iemand stil te huilen. Het is ook een ellende waarin wij zo onverwacht terecht zijn gekomen. Wij wijzen elkaar op de goede God die in alle nood ons zal bijstaan. Wij zijn al enige uren in het station wanneer opeens een Duitser, die door een spleet in de borden tegen de ramen naar buiten gluurt, schreeuwt: "Holländer... Holländer...! Van alle kanten springen de Duitsers te voorschijn en rukken met groot geweld de obstakels van de ramen weg. Andere stappen over ons heen en knielen met hun geweren en mitrailleurs achter de kozijnen. Zij brullen tegen elkaar: "Decken...!!" De burgers werpen zich daarop ook tegen de grond, die bezaaid is met glasscherven en patroonhulzen.

Nu begint een oorverdovend schieten. De mitrailleurs ratelen de ene band na de andere uit de stalen kisten. Er komt nu ook tegenvuur. De kogels slaan door alles heen. Wij horen de inslagen tegen de muren maar houden ons met de neus tegen de grond. De Duitsers staan in de raamkozijnen en drukken zich angstvallig tegen het metselwerk. Wanneer ik me een beetje opricht zie ik dat op de kliniek wordt geschoten. Enkele Duitsers schuren alvorens zij de kogels in hun geweren doen deze eerst af aan de muren. Waar dat voor nodig is begrijp ik niet, want dat geeft toch oponthoud? Maar er gebeurt zoveel waar ik geen notie van heb. Waarom moeten wij als burgers naar het station? Het is hier toch allerminst veilig?
Sommige mannen wagen het ook om even op te kijken. Wij zien de Hollanders naderen tot aan de stalhouderij, dus nog maar enkele honderden meters van ons vandaan. De Duitsers gaan opeens van de ramen weg en komen achter ons liggen! Wij worden hierdoor verschrikkelijk bang. Bijna rust de loop van hun geweren op onze schouders en zo schieten ze op onze jongens. Vreselijk wat een klappen zijn dat. Het is haast niet uit te houden. Wij worden totaal verdoofd. Na verloop van enige tijd wordt het gelukkig stil. De soldaten komen achter ons vandaan en gaan zich verzamelen op het perron.

Nog een poosje wachten wij en wagen dan eveneens overeind te komen. We gaan brutaalweg het perron op, weg uit dit vertrek met zijn hevige angsten. Op van ellende en vermoeidheid laat ik me op een bank vallen. Nauwelijks zit ik of een Duitser komt naast me zitten. Een man uit onze buurt die tamelijk goed Duits spreekt vraagt hem of wij nu weg mogen. "Nein", hoor ik de soldaat, "Feuer muss aufhalten". De Duitser praat nog veel meer voor mij onverstaanbare woorden. Alleen hoor ik nog van hem: "Nach Artillerie folgt Bombenangriff". Wij kunnen alles verder niet meer verwerken. Moe, moe en nog eens moe zijn we. Wel spreken wij later af bij een mogelijk vliegtuigbombardement verder het perron op te rennen om zo ver mogelijk van dit gebouw te zijn. Langzamerhand bewegen wij ons wat meer en de soldaten bemoeien zich nu nauwelijks met ons. Maar van vertrek is geen sprake. Opeens horen wij in de verte rumoer. Een geluid van kettingen en hevige knallen komt naderbij. De Duitsers beginnen te roepen: "Praga... Deutschen... Deutschen!!!" Het klinkt blij.
Het lawaai komt nader en nader. Wij moeten weer naar binnen. Wat nu volgt kan ik onmogelijk weergeven. Overal verspreid liggen wij weer tegen de grond. Sommige mensen hoor ik gillen. Anderen kijken elkaar verdwaasd aan en de angst slaat om ons hart. Vuurstralen schieten langs en tegen het gebouw. Horen en zien vergaat. Afschuwelijk zware schoten klinken nu. Wat ervan terecht moet komen weet ik niet meer. Tussen al dit lawaai en gebonk van kanonnen hoor ik motorgeronk. Waar schieten ze op? Het zijn tanks... Op het Stationsplein houdt er één stil en zwaait zijn kanon in alle richtingen. Ach... wat is dit toch erg. Nooit en te nimmer heb ik iets verschrikkelijkers gehoord dan het gillen en snikken van de kinderen bij ons. De vrouwen omhelzen ze en proberen ze wat te troosten. We verwachten elk moment dat het afgelopen zal zijn. Het gebouw staat op zijn grondvesten te trillen. Het station krijgt nu ook grote treffers maar niet van de tank. Hoe lang dit alles geduurd heeft, weet ik niet, maar plotseling bedaart de strijd. Het leek me niet meer mogelijk maar het gebeurt. De tanks trekken weg maar even later komen zij weer. Ze rijden nu hard over de Burg. de Raadtsingel.

Langzamerhand herstellen wij ons. Het is zeven uur in de avond en buiten is het angstaanjagend stil geworden. Wij zien achter de voor ons liggende huizen in de richting van de Rozenhof zware rookwolken stijgen. Overigens op andere plaatsen zien wij hetzelfde. Overal schijnt de stad in brand te staan. Er worden weer burgers naar ons gebracht. Zij komen uit de buurt van de Hoogt en ze vertellen dat ook zij door de Duitsers uit hun huizen zijn gejaagd, net als wij. Onze soldaten, zo vertellen ze, zijn nog steeds in gevecht met de Duitsers. Er is veel verwoest.
Het blijft bij ons rustig en weer wagen wij ons op de perrons.
Enkele Duitsers rusten wat; van lieverlede verdwijnen zij en vermengen zich met de avondschemer. Wij zijn nu zonder hen en dat geeft de burger moed. Sommige mensen beginnen wat te eten terwijl anderen hiernaar op zoek gaan. Er zijn er die de achtergebleven kuch vergaren. Veel eetbaars is er echter niet, want alles is vermengd met stof en glas. De heel gebleven bierflesjes worden onder de kraan gehouden.
Het wordt donker en er wordt overlegd hoe het best de nacht kan worden doorgekomen. Niemand durft immers weg te gaan. De mannen halen de banken van de perrons en leggen allereerst hierop de kinderen. Ze worden met de grootste zorg ter ruste gelegd en toegedekt met een in de haast meegenomen mantel of deken. Ik zie een gezin dat een goederenlorrie heeft bemachtigd waarop heel de familie onder zeil gaat. De tochtgaten in de wachtkamer worden weer netjes gedicht en spoedig keert een ongekende rust weer. Enkele mannen houden echter nu op hun beurt de wacht. Alleen het brandende sigaren- of sigarettenpeukje is het enige licht in onze duisternis."

PANTSERWAGENS
INHOUDSOPGAVE
DAAR KOMEN DE FRANSEN.....