OP DE VLUCHT

"Er schijnt een vuurpauze. Het is al anderhalf uur volkomen rustig. Wij eten gezamenlijk wat voorhanden is en wij krijgen weer praats. Mijn ouders (auteur) stellen voor naar de overkant terug te keren en nodigen de gastvrije buren uit een kop thee te drinken. Het is weer angstwekkend stil. De zon komt vrolijk de kamer binnen en de kat zit zich ijverig schoon te likken. Toch wordt de thee niet prettig gedronken. Geen woord wordt er gesproken en nauwelijks maken we ons een beetje los of opnieuw wordt het schieten in volle kracht begonnen . Wij horen Nederlandse soldaten achter het huis rennen. Een mitrailleursalvo echoot tussen de kerkmuren en de school. Oorverdovend is dit staccato en het weet nu niet meer van ophouden. "Als we hier maar uitkomen", zegt mijn moeder met grote ogen. Inmiddels liggen wij allen op de grond en snuiven de vreemde lucht van het vloerkleed. Mijn plekje is tamelijk goed, onder de theekast met de nog gloeiende thee boven het hoofd en beschermd tegen eventueel vallend glas. Weer is er alom stilte en ik waag me overeind. "Ga liggen", wordt er bevolen, maar nog net zie ik twee van onze jongens gluren door de schutting van Waals. Even later probeer ik het nog eens en merk dan dat de soldaten niet een stuk ijzerdraad handgranaten aan elkaar binden. Deze jongens zijn helemaal niet bang hoewel de Duitsers hier slechts op enkele tientallen meters van ons zijn verwijderd. Het vuren komt nu van vele kanten tegelijk en even later liggen dezelfde soldaten achter het stenen beertje op onze stoep. Opeens wordt er hard gebeld. Er staat een vent voor de deur met een witte band om zijn arm. "U moet hier onmiddellijk vandaan", zegt hij tegen pa. "De Duitsers zitten al in de tuinen. En de deuren open laten", roept hij er achteraan. Wij weten inmiddels onze taak en zonder een woord tegen elkaar te zeggen verlaten wij in ganzenpas ons vertrouwelijk huis. Ik heb al van tevoren opdracht gekregen de babyvoeding te vervoeren en het pannetje melk recht te houden. Oversteken mag ik niet van een soldaat. "Even wachten", zegt hij. Hij steekt dan zijn hand op naar zijn makkers aan de Singel, deze knikken achter een mitrailleur in de deuropening terug. "Loop maar vlug over", hoor ik dan en schoorvoetend, er mag nog steeds geen melk worden gemorst, waag ik de oversteek. In de portiek kijk ik vlug even de straat af en zie de soldaten ons onbegrijpelijk aanstaren. Zij hebben de wapens iets laten zakken, maar blijken toch op alles voorbereid.

Wij zijn bij de buren. De vaders zijn voornemens de schuttingen achter het huis weg te halen voor eventuele verdere vluchtpogingen. Het hevige schieten weerhoudt hen echter en er rest niets anders dan af te wachten. Pa bemerkt plotseling brand achter ons huis. Zwartbruine rook kolkt in onze richting. Wanneer wij naar boven ijlen zien wij dat de pastorie in vuur en vlam staat. De dakpannen drijven de rook naar beneden die steeds dikker wordt. De vensters zijn nog heel. Vanuit de slaapkamer horen wij snelle voetstappen naar de Singel gaan. Even hierna zien wij beweging in de dakruiter van de kerk. Enkele schimmen zien wij, maar door het tegenlicht kunnen we niet zien wat er gaande is. Het duurt vrij lang voor de toren onder vuur wordt genomen, maar eindelijk is het dan zover. Het is van dit punt af absoluut niet waar te nemen of het Hollandse dan wel Duitse soldaten zijn. Ze trekken echter wel erg de aandacht en doen nauwelijks een poging zich te dekken. Heel goed zijn nu de inslagen van de kogels te zien. De leien springen naar alle kanten en het houtwerk wordt zichtbaar. Het vuur kruipt van het dak naar de trans en dan zien wij dat de silhouetten bukken om niet meer te verschijnen. Hierna wordt de kerk gedurende enkele minuten nog beschoten, maar dan verstomt het. Wij zijn diep getroffen door dit gebeuren terwijl de vrouwen het te machtig wordt.
Eerst na verloop van ongeveer tien minuten ontdekken wij slierten rook uit de dakruiter. "Die moet er ook aan geloven", zegt pa en dan komen de mannen met de witte banden om de arm, de LBD'ers, wederom de straat in en manen de nog resterende bewoners de huizen te verlaten. "Op last van de Hollanders moet de gehele straat worden ontruimd", roept er een van hen. Weer pakken wij onze bagage en stellen ons op in de portiek in afwachting van nadere instructies. De straat is geheel verlaten, alleen op de hoek, bij de tandarts, zie ik een van onze soldaten. Wij krijgen nog geen toestemming te vertrekken hoewel er op dit moment geen schot wordt gelost. Ter hoogte van het pleintje, vooraan de straat, zie ik twee brandweerauto's stoppen. Even hierna verdwijnen ze weer. Achter me hoor ik nu duidelijk de brandgeluiden en met enige vrees wachten wij af. Het sein te voorschijn te komen wordt gegeven en daar gaan we dan, op zoek naar veiliger oorden. Ik heb inmiddels een grote witte lap in mijn hand toegestopt gekregen en in de andere de kindervoeding. Regelrecht loop ik naar de Singel en durf niet omkijken. Maar wanneer ik dat wel doe ben ik mijn ouders kwijt. Waar zijn ze gebleven? Ondertussen zie ik, zover mijn oog reikt, onder de jonge bomen van de Singel een twintigtal legerauto's met munitiekarren of geschut erachter. Op de klinkers liggen her en der verspreid allerhande uitrustingsstukken en enkele soldaten zijn pakjes aan het uitdelen aan de toegesnelde soldaten, die uit de huizen komen. In en zelfs op de daken van die grote panden liggen ze in stelling en overal ontdek ik de dreigende geweerlopen. De deur van de tandarts is opengeschoten en het slot hangt dwaas ernaast. Ook zijn de ramen hoog opgeschoven en in het donkere interieur zie ik rustende soldaten. De Singel ligt vol rommel en van de anders zo vertrouwde aanblik is niets over. De lucht is wat betrokken of komt dat door de vele branden? Ik schrik wanneer er een soldaat op me af komt en vraagt waar ik heen wil. Op een draf ren ik de straat weer in en buiten adem bereik ik de zijstraat en achteraan zie ik mijn vader al staan wenken. "Waar ben je zo gauw gebleven??"

Veel tijd en adem om te antwoorden heb ik niet en vlug verdwijnen wij door de zij-ingang van de Christelijk Gereformeerde Kerk. In het slopje, naast de fruitzaak, staat het vol legertuig. In de kerk is alles anders. Vele kinderen rennen door de banken, zoals ze doen bij een Sinterklaasfeestje van de Volksbond. Ze hebben de grootste lol en aan niets is te merken dat ze vluchtelingen zijn zoals wij, maar met dit verschil, dat velen geen huis meer hebben om in te wonen. Ze vormen wel een contrast met hun ouders, die ons vertellen alles te hebben verloren en met de grootste moeite hier een onderdak hebben gevonden. De meesten komen van de Zuidendijk en Zeehavenbuurt. Ze zien niets van de vreemde pret van de kinderen en laten hen begaan. De koster, met vrouw en zoon, lopen af en aan en delen het laatste voedsel uit. Er is ook een licht gewonde, die zorgzaam wordt verpleegd. Inmiddels hebben ook wij een plaatsje bemachtigd, maar voelen ons met het planken dak boven het hoofd niet erg op ons gemak en de ouders vinden, terecht overigens, dat het tijd wordt hier vandaan te gaan. Tijdens een praatje met een van de vluchtelingen uit de Kotterstraat, waarvan ik niets wil missen, jat een jongetje mijn pas toegestopte boterham uit de vingers. Ik vind het helemaal zo erg niet en laat hem die stil opeten. "Wij moeten weg", zegt pa. In een oogwenk staan we in de slop en wringen ons tussen de groene karren naar de Singel. Voor de hoofdingang van de kerk houden enkele soldaten de wacht. Ze hebben de karabijn in de paraathouding en lopen langzaam op en neer. Vanaf de bovenverdiepingen en de daken worden we door de makkers gadegeslagen. Het plan is naar de Waterbeekstraat te gaan, maar hoe? De kruising is levensgevaarlijk om over te steken. Een van de soldaten keert en komt op me af. Hij haalt quasi zijn hand door mijn haren, zo maar en dan slentert hij weer terug naar de hoek en tuurt de Dubbeldamseweg af. "Op eigen risico", zoals dat heet, mogen wij een poging wagen de Blekersdijk te bereiken. "Niet omkijken of stilstaan", roept ons een soldaat achterna. In linie rennen wij over bij de bakkerij en vlak langs de huizen gaat het verder, richting kruidenier.
Ik kan het niet laten en bij Willie Vos kijk ik weer achterom; de gehele omtrek lijkt uitgestorven op de vogels na, die klaar en duidelijk hun lied zingen. Hoe triest is alles, terwijl het zulk een prachtige voorjaarsdag is.

En dan te weten dat die stilte maar schijn is, want de strijdenden houden elkaar voortdurend in het oog en elk moment kan de hel weer losbarsten. Die hel willen wij echter voor zijn en bij een laatste poging wordt de oversteek bij de garage genomen. De tocht, nauwelijks zo te noemen is geslaagd en we weten ons een hele Piet wanneer de schoonzusterlijke voordeur wagenwijd voor ons is geopend en de besloten veiligheid om onze hals vliegt. Ik ga, in mijn winterkleding, direct onder zeil en droom heel licht, veel te licht voor mijn doen.

"In de loop van zondag", aldus vervolgt majoor Den Boer, "komt er hulp opdagen, maar hoe! Er blijkt in het geheel geen samenwerking te zijn en evenmin leiding. Wij zien plotseling uit de tunnel, die onder vijandelijk vuur ligt, motorrijders met mitrailleurs in het zijspan komen aanrijden. Zeer hard naderen zij en draaien de Hugo de Grootlaan op, recht tegenin de wapens van de Duitsers. Deze laten de Hollanders dichterbij komen en openen dan een verschrikkelijk vuur. Het merendeel wordt neergemaaid! Ik ga daarop naar de binnenstad om in contact te komen met de commandanten van de hulptroepen. Hier tref ik aan: de Overste Mijsberg en de majoors Kloppenburg en De Bie. Met hen en de kapiteins van de Pontonniers Crok en Siegmund blijf ik voortdurend in verbinding, om zoveel mogelijk samenwerking te verkrijgen. Met Overste Mussert heb ik me nog niet bemoeid. Dat zou eerst gebeuren op de tweede Pinksterdag, bij de terugtocht uit de stad. Tot hij wordt neergeschoten ben ik toen bij hem gebleven. Ik heb toen de heren, bij mijn bezoek aan de commandanten, de positie van de Duitsers opgegeven en ben daarop naar de kapiteins Crok en Siegmund teruggekeerd. Tegen de avond dringen de Duitsers, die steeds meer versterking krijgen, verder op. De gashouder aan de Markettenweg, naast het abattoir, wordt in brand geschoten. Aanvankelijk dacht ik, dat het Bos in brand was geraakt maar bij een verkenning blijkt dit onjuist. De Pontonniers trekken zich daarna terug in de richting van de binnenstad. Crok en Siegmund vestigen hun bureau aan de Vest, bij de heer Wouters. 's Avonds ga ik naar De Bie en Kloppenburg. Laatstgenoemde belast zich in de nacht van zondag op maandag met de bezetting van het station. Hij is ontzettend vermoeid en schijnt moreel nogal geschokt tengevolge van het luchtbombardement te Alblasserdam. Majoor De Bie heeft zijn commandopost gevestigd bij de firma Van der Steenhoven aan het Bagijnhof. Dit huis blijkt weldra als bureau totaal ongeschikt en dat is dan ook de reden dat ik bij het aanbreken van de dag de portier van de Incassobank uit zijn bed haal om het kantoor te vorderen. In de nacht begeef ik me dan eens bij De Bie dan weer bij Kloppenburg. Zij willen beiden echter niets te maken hebben met Mussert, zoals me blijkt, terwijl de samenwerking met de Pontonniers veel te wensen overlaat. De verwarring wordt daardoor groot en neemt steeds meer toe ook door de talloze schoten die in de stad vallen.

In de namiddag van eerste Pinksterdag bevind ik mij in de omgeving van Hotel Ponsen. Vlakbij is een stuk P.A.G. (pantserafweergeschut) opgesteld. De bediening is bezig het te richten op de toren van de R.K. kerk aan de Burg. de Raadtsingel. Ik informeer naar de reden. Kapitein R. Boer, die behoort bij het onderdeel van Kloppenburg, zegt, dat een Duitser zich in de toren ophoudt en een mitrailleur bij zich heeft. Ik antwoord, dat dit niet mogelijk is omdat wij geheel ongedekt bij elkaar zijn en niet van die kant worden beschoten. Er wordt echter geen aandacht aan mijn verweer geschonken. Pertinent zijn ze allemaal van mening, dat het een Duitser is. Het kanon wordt daarop afgevuurd en wij zien de inslag. Er valt iemand uit de toren. (opmerking auteur: Na de capitulatie is onder meer het volgende gebleken: Vaandrig J. A. Metz, sectiecommandant van de Mitrailleur Cie., had de sacristiedeur opengeschoten om zich tot de kerk toegang te kunnen verschaffen. Vandaar uit beklom hij, binnendoor, een zijtoren, die in verbinding stond met de gewelven onder het kerkdak. Deze gewelven moesten worden overgestoken voor de laatste klim naar de dakruiter. De vaandrig moet bij het bestijgen van de laatste ladder een Duitse soldaat hebben ontdekt. De Duitser echter had hiervan nog niets gemerkt. Metz is toch naar boven gegaan, waarop een handgemeen ontstond. Juist op dit moment werd het vuren op de toren begonnen en niet alleen van de zijde van Ponsen. Hollandse soldaten, die zich op dat tijdstip ophielden ter hoogte van de Dubbeldamseweg hebben eveneens de kerk onder vuur genomen. Metz heeft waarschijnlijk de Duitser buiten gevecht gesteld, doch is het slachtoffer geworden van Nederlands vuur. Bij het ruimen van de verbrande resten is er onontplofte Duitse geweermunitie gevonden en een deel van een verbrande koppel.
Vaandrig Metz is, hoogstwaarschijnlijk door de luchtdruk van de granaat, over de trans heengeslagen en van het dak gevallen. Hij kwam terecht aan de westkant van de kerk. Hij was niet getroffen door welk vuur dan ook. Alleen zijn linker dijbeen vertoonde een wond, welke tengevolge van de val was opgelopen.)

(vervolg verslag majoor Den Boer)
"Van de overste Mussert krijgen wij geen andere bevelen dan "standhouden tot de laatste man". Wij zijn zeer verheugd wanneer het bericht kont dat een zekere kolonel (H. C. van der Bijl) in de stad is gearriveerd om het bevel over te nemen. De volgende dag echter is Mussert weer Kantonnementscommandant. Wij begrijpen er niets van. Met de overste Mijsberg bespreek ik daarna het in staat van verdediging brengen van de oude binnenstad. Het ligt voor de hand dat hiervoor de stadsgrachten uit vroeger jaren grote mogelijkheden bieden. Er zijn zes bruggen en gerekend van west naar oost zijn dat:
de Sluisbrug (ophaalbrug)
de Spuibrug (draaibrug)
de Joh. de Wittbrug (vaste brug)
de Vriesebrug (hefbrug)
de Sint Jorisbrug (draaibrug)
de Noorderbrug (ophaalbrug)
Majoor Kloppenburg krijgt bevel de drie westelijk gelegen bruggen te beveiligen en majoor De Bie de drie oostelijke. Laatstgenoemde voert het bevel meteen uit terwijl Kloppenburg eerst zijn officieren bij elkaar roept, de zaak uitvoerig gaat bespreken en overgaat tot uitreiking van schriftelijke bevelen. In de buitenwijken van onze stad zijn inmiddels pantserwagens waargenomen, maar niet bekend is van welke nationaliteit deze zijn. Vooralsnog is de meeste spoed echter geboden.
Kloppenburg schiet maar niet op en ik verbijt me dat alles zo traag verloopt. Ik ben blij als overste Mijsberg ingrijpt en kan dan zelf ook meewerken aan het in staat van verdediging brengen van de bruggen van Kloppenburg. Bij elk van de bruggen wordt pag opgesteld terwijl bij de Johan de Witt- en Vriesebrug tevens een stuk 7 veld kan worden toegevoegd."

ORANJEPARK EN OMGEVING
INHOUDSOPGAVE
PANTSERWAGENS