VERRAADPSYCHOSE

Op de Singel worden steeds meer soldaten aangevoerd. Ze moeten de wacht betrekken op de kruispunten en schijnen zich een weinig te vervelen. De ene order na de andere klinkt en dan vervolgt de auto, die hen gebracht heeft, zijn weg. In de laadbak zitten drie soldaten met het geweer naar achteren gericht, temidden van enkele pakken stro. Uit de richting van Huize St. Anna komen vluchtelingen. Ze zien er bedrukt en wat sjofel uit; hoe kan het ook anders, ze hebben al heel wat meegemaakt en verscheidene van hen zijn al hun bezittingen kwijt. Ik heb zoiets al eens eerder gezien, maar dan op een foto uit de eerste wereldoorlog en nu hebben wij het zelf. Ze komen van de Zuidendijk, Zeehavenlaan en omgeving, vertellen ze, en het is daar verschrikkelijk. Dan zitten wij hier toch maar goed, maar voor hoelang? De mensen sloffen vermoeid verder en worden bij de Christelijk Ger. Kerk door de wachtpost staande gehouden. Later volgt er nog een stoet. Is dit nu oorlog? Wat kunnen deze mensen hieraan doen? Wanneer ik in westelijke richting kijk, zie ik, achter het huis van dr. Branbergen, een zware donkerbruine rookkolom. Waar het precies is weet ik niet, maar het is wel onheilspellend. De afstanden in de stad worden met het uur groter. Sommige delen worden streng bewaakt en het is bijkans onmogelijk hier doorheen te komen.

Het is een vreemde gewaarwording, dat je in je eigen stad niet meer heen kunt waar je graag naar toe zou willen. We kunnen er niet goed aan wennen en telkens zijn er bij de aanhoudingen misverstanden. "Waar moet u heen'?", vraagt een postende soldaat aan een burger. "Als ik jou dat nu zeg weet je immers toch niet waar het is", zegt de man. "Jullie moeten ophouden met die stomme vragen, of hebben jullie niks anders te doen?" Dergelijke opmerkingen krijgen de soldaten te slikken, terwijl ze hun plicht doen. Het woord "Scheveningen" is ook veel in gebruik. Het gebeurt nogal eens, dat een soldaat je vraagt het uit te spreken en wee degene, die het niet goed doet. De Limburgers onder onze jongens hebben het ook zwaar te verduren. Hun uitspraak heeft zoveel gelijkenis met de Duitse taal en omdat er toch al zoveel verraad is, is er weinig voor nodig een rel te doen ontstaan. In de Toulonselaan krijgt een zuiderling om die reden er hevig en geheel ten onrechte van langs. Kan de man het helpen, dat hij daar geboren is. Onze tweede vijand, het wantrouwen, de paniek en het verraad, is wel zo erg als de eerste, de Duitsers. En ze is temidden van ons. Iedereen kan fout zijn en omdat men nogal nerveus is leidt dit tot ernstige voorvallen. Zo wordt in de Doelstraat, op aanwijzing van een of andere ingezetene, een Rijks-Duitser (Hr. Maschig) pardoes neergeschoten. Zomaar, omdat hij Duitser is. De verraadpsychose ondermijnt het moreel en niemand is meer veilig. Dat dit een zeer ernstige aangelegenheid is, valt te begrijpen. We zijn ook geen oorlogen gewend. Onze soldaten zijn dermate nerveus, dat bij het minste of geringste de schiethouding wordt aangenomen. Wanneer de legerleiding nu eens coördinerend werkt kan veel onheil worden voorkomen, echter het gebeurt niet en de soldaten zijn op zichzelf aangewezen. Het gerucht viert daarbij hoogtij. Toch vraag ik me af waar die kogeltreffers vandaan komen op plaatsen waar niet wordt gevochten. Zie maar, op de puien achter de Crooswijkhof, op de Singel en achteraan op de Blekersdijk. De knallen in de stad, die ons allen zo ongerust maken, houden niet op en er schijnt geen middel tegen. Is het de vijfde colonne'?

IN WEIZIGT
INHOUDSOPGAVE
HET HAVENKANTOOR