HET SPORTFONDSENBAD

De reserve majoor van Speciale Diensten, ir. W. den Boer, vertelt:
"Op de 10e mei wordt de rust verstoord door het gebrom van een groot aantal vliegtuigen. Om half vijf ontwaak ik en zie door het raam het afspringen van parachutisten ter hoogte van het "land van de Roo". Ik voel dat dit oorlog betekent. Eigenlijk moet ik naar Den Haag doch ik vind het beter in Dordt te blijven en me bij de Pontonniers aan te sluiten. Vlug gebruik ik m'n ontbijt en even hierna melden zich bij me de reserve 2e luitenant ir. W. Bos, chef van het rayon Breda en mijn chauffeur P. van Gulik, met de militaire auto. Wij gaan samen op weg naar het Garnizoensbureau aan de Achterhakkers, waar ik me wil melden bij de commandant, overste Mussert. Er is echter niemand op het bureau aanwezig. Wij gaan verder en rijden naar de Benthienkazerne en vragen, daar aangekomen, naar Mussert. Kapitein Driessen komt naar me toe en wij bespreken de situatie. Aangezien overste Mussert niet verschijnt vraag ik hem mij manschappen te geven ter bestrijding van de parachutisten. Deze heeft hij echter niet voldoende ter beschikking en bovendien hebben zijn mensen, die nu staan aangetreden, in het geheel geen munitie. Ik hoor, dat de sleutel van het munitiemagazijn zoek is!!

Van de opstelling van onze troepen, in en om de stad is mij als rayonofficier niets bekend. Overigens heb ik onder normale omstandigheden hier niets mee te maken, Alleen weet ik, dat op het buitenverblijf Amstelwijck infanterie- en artillerie-eenheden zijn gelegerd. Van de Benthien rijden wij, even hierna, terug naar mijn huis aan de Singel en ik tref daar mijn vriend dr. Karsemeijer aan. Deze zegt dat de tunnel naar Krispijn al in het bezit van de Duitsers is. Ik besluit dan om via de
's-Gravendeelsedijk naar Amstelwijck te gaan. De bruggen zijn op dat moment nog niet in handen van de Duitsers hoewel dat niet lang meer zal duren. Met grote snelheid vervolgen wij onze weg naar Amstelwijck, niet wetende, dat dit buitengebied inmiddels door de Duitsers is bezet. Gelukkig zien wij bijtijds op het kruispunt van de Oude Straatweg-Zuidendijk-De Mijl, enkele Geniesoldaten ons gebaren te stoppen. Deze soldaten behoren bij het onderdeel van kapitein ir. W. Mantel, de 14e compagnie Pioniers. Deze officier is met zijn manschappen gelegerd in de gemeenteschool aan de Admiraal de Ruijterweg, ten zuiden van de hoek Zuidendijk. Ik wend me tot hem en vraag of hij mij de nodige mensen kan afstaan ter bestrijding van de valschermjagers. Hij vertelt me daarop, dat hij al een sectie heeft weggezonden en de rest van zijn compagnie ter beschikking wil houden. Vervolgens hoor ik van hem, dat Amstelwijck zojuist is gevallen en de Duitsers, met een sterkte van ongeveer een 200 man, naar deze zijde oprukken. Ik vind dit echter onwaarschijnlijk en vraag naar de te nemen maatregelen. Hij antwoordt, dat de toestand onder deze omstandigheden hopeloos is en wij geen schijn van kans hebben tegen de Duitsers, die hypermodern bewapend zijn.

Ik zeg hem, dat wij hen met onze karabijnen ook tegen kunnen houden en niet direct moeten wijken. Verder adviseer ik hem zijn mannen langs de Zuidendijk op te stellen om vandaar de Duitsers te beletten verder naar de bruggen op te rukken. Mijn voorstel wordt echter in de wind geslagen en er gebeurt niets van dien aard. Intussen melden zich twee adjudantenonderofficieren van de Pontonniers bij mij. De één heet Steeds en de ander Van 't Hoofd. Zij hebben tevens 35 soldaten meegebracht en vragen verdere orders. Ik geef ze de opdracht naar de Zwijndrechtse brug op te rukken en deze trachten te bezetten. Een eind vergezel ik hen en keer daarna, met enkele manschappen, terug naar kapitein Mantel. Onderweg ontmoeten wij een ordonnans van 14 CPn.; hij roept ons toe: "Op last van kapitein Mantel - Allemaal overgeven". Hierop rukt hij bij een van mijn mannen de karabijn uit de hand waarop ik mijn revolver trek. Hij neemt echter haastig de benen en wij zien hem niet meer terug. Op dit hachelijke moment vind ik het te gevaarlijk naar Mantel terug te keren en besluit het commando over deze groep Pontonniers op me te nemen.

Wij rukken daarna op naar het Sportfondsenbad. Dit ligt ongeveer een 400 meter vanaf de oprit van de Zwijndrechtse brug. Het is ons inmiddels, tengevolge van de hevige tegenstand, duidelijk geworden dat de brug door de Duitsers stevig is bezet. Het bad wordt door ons in staat van verdediging gebracht en wel zodanig, dat naar alle richtingen vuur kan worden afgegeven. Al spoedig verliezen wij enkele mannen, waar onder de sergeant Nijs. De oprit van de brug wordt door ons beschoten terwijl ondertussen de zwempoppen uit het bad worden gevist, van een helm voorzien en voor de ramen aan de brugkant worden geplaatst. Deze poppen worden geweldig onder vuur genomen en wij halen ze telkens weg als bewijs dat de schoten raak zijn geweest. Maar direct nemen de andere poppen hun plaats weer in. De Duitsers beschieten ons nu met zware- en lichte mitrailleurs. Plotseling worden wij met loopgraafmortieren onder vuur genomen. Dit vuur veroorzaakt een paniek onder de soldaten en dat kan ik onder deze omstandigheden moeilijk gebruiken. Enkele soldaten vluchten het bad uit maar worden buiten onmiddellijk aangeschoten. Zo liggen er nu vijf van hen in het grasveld, rondom het bad. Vier zijn er inmiddels gesneuveld terwijl de vijfde, na verloop van enige tijd heelhuids bij ons terugkomt. Na een telefoonstoring kan ik later toch een verbinding met de Kantonnementscommandant tot stand brengen; zet onze positie uiteen en ik hoor, dat de parachutisten op Krispijn en in het bos (van de Roo) bijna allemaal onschadelijk zijn gemaakt. Ik stel voor de brug aan te vallen en verzoek de nodige manschappen om tussen de Hugo de Grootlaan en de spoorbaan naar de brug te kunnen oprukken. Wanneer de anderen dan op de lijn van het Sportfondsenbad zouden zijn aangekomen zou ik met mijn troep eveneens trachten voorwaarts te gaan. Zij zouden dan de rechterflank vormen, aangeleund op de spoorweg. Er komen echter geen soldaten en na kostbare uren wachten verneem ik, dat de groep, die wel is opgerukt, onder commando heeft gestaan van de kapitein-adjudant Van der Mark en geheel is verslagen. Van de luitenant Beernink heb ik dit vernomen. De groep heeft over de spoorbaan, die nota bene onder Duits vuur staat, op willen rukken in plaats van gebruik te maken van het ter plaatse aanwezige bedekte terrein ernaast.

De verwarring is ongelooflijk. Ik vraag weer om versterking om zelf te kunnen aanvallen. Deze wordt mij gezonden; er komen echter slechts drie soldaten. Onder deze mannen tref ik mijn eigen chauffeur Licher. 's Middags wordt er over honger geklaagd. De voorraad uit de kantine van het zwembad is al geheel verbruikt. Er wordt gebeld om warm eten. Dat komt inderdaad tegen het vallen van de duisternis. Het wordt echter op een afstand van ongeveer een tweehonderd meter van ons neergezet, tussen twee rijen pasgebouwde huizen. Ik vraag de mannen het op te halen. Niemand echter meldt zich. Bij een volgend verzoek komt de adjudant-onderofficier Van 't Hoofd naar voren. Aangezien er niet meer kandidaten zijn besluiten wij samen op weg te gaan. Wij verlaten onze vesting en kruipen, buiten gekomen, door het gras, langs de gesneuvelden, in de richting van de sloot. Wij lopen dan snel over een balk over deze sloot en wanneer wij aan de andere kant komen gaan wij voort in de richting van het eten. Tijdens deze behoedzame poging heeft de adjudant toch nog kans gezien er tussenuit te knijpen. De gamellen bereik ik dan alleen, waarop enkele burgers mij helpen deze bij de rest van mijn mannen te krijgen. Bij het invallen van de duisternis merk ik, dat verschillende soldaten mij hebben verlaten. Wegens het uitblijven van de nodige versterking besluit ik terug te trekken naar het benzinestation achter ons. Wij zoeken hier een stelling en ik krijg zowaar hulp van de chauffeur met een auto die een op de Duitsers veroverde mitrailleur bij zich heeft. Met deze auto worden vervolgens spaden opgehaald om ons te kunnen ingraven."

VERDEDIGING ZUID-WEST HOEK...
INHOUDSOPGAVE
DE LICHTE DIVISIE