DUBBELDAMSEWEG

"Eerste Pinksterdag om kwart voor drie", zo zegt Mej. J. C. W. de Koff, "is het na enkele hevige ontploffingen akelig stil geworden. Wij zijn zeer ongerust, maar toch zitten we met z'n achten min of meer geforceerd naar de radio te luisteren. Het is een kinderuitzending van de N.C.R.V. en dat zal ik mijn leven lang niet meer vergeten. En waarom ik dit niet kan vergeten zal ik vertellen. Het kinderkoor zingt een vroom Pinksterlied wanneer dit wordt overstemd door zeer nabije schoten vergezeld van het inslaan van onze voordeur. We vliegen naar het trapgat en kijken naar beneden in de verhitte gezichten van een stelletje schorem. Het blijken Duitsers. Ik zeg speciaal "schorem ", want een ander woord kan ik hun niet toebedenken. "Raus... raus... und schnell...!!!". schreeuwen ze ons toe. Wij staan aan de grond genageld. Waaraan hebben wij dit te danken?
Vlug graaien wij wat kleren bij elkaar dan naar beneden de Dubbeldamseweg op. In een ommezien gaat dit alles te werk. Direct al zie ik het lijk van een Duitse soldaat in de portiek naast ons. Een tweede groep Duitsers schiet bij de buren het slot uit de deur en doorzoekt tot viermaal toe de woning. "Uit dit huis is geschoten. Wie van jullie heeft dat gedaan'?", vraagt een gevaarlijke soldaat. Wij begrijpen niet goed wat hij bedoelt en daarna worden wij stuk voor stuk gefouilleerd. De soldaat herhaalt zijn vraag met meer klemtoon: "Wie heeft er geschoten?" De Duitsers verkeren in de stellige overtuiging dat uit onze huizen op hen geschoten is, maar wij weten van de prins geen kwaad.

Enkele uren geleden heb ik wel gezien, dat een vaandrig met een van onze jongens in een van de portieken bewapend met een mitrailleur de begraafplaats hebben bestookt en toen vroeg de vaandrig, of liever smeekte, om versterking, welke alsmaar uitbleef. Maar dit heeft hier toch niets mee te maken? Bij mijn broertje Evert worden de broekzakken omgedraaid en enkele onschuldige hulzen van geweerkogels, waarmee hij steeds loopt te pronken, rollen over de stoep. Op het gezicht van de soldaat verschijnt een gemene grijns. "Nu is alles duidelijk", zegt hij, "Hollandse patronen". Wij staan te beven. Hoe zal dit aflopen. Ik zeg hem, dat die hulzen niets te betekenen hebben en mijn broertje ze van de straat heeft opgeraapt. De mof luistert niet eens. Hij gaat naar een andere soldaat, die hij aanstalten laat maken bij Schuurmans een brandgranaat naar binnen te werpen. Ook daar tumult. "Doe dal niet", schreeuwt een buurman, "er zit nog een invalide vrouw in huis...!!" Ook deze Duitser heeft er maling aan wat gezegd wordt en gooit... Eerstgenoemde soldaat komt terug, neemt Evert (14 jaar) mee en zet hem tegen onze gevel. Moeder, wild van angst, vliegt langs de mof en gaat voor Evert staan. "Heb jij geen moeder, vuilak!", gilt ze. Andere soldaten naderen. De bruut duwt mijn moeder opzij en grendelt zijn pistool. Ik krijg braakneigingen. Ik ben mezelf niet meer. Precies op het moment, dat hij Evert wil neerschieten slaat hij wel drie meter achteruit de weg over en blijft dood liggen. Het reddende schot komt van de overkant van de lijn! De Duitsers zijn onthutst, maar herstellen zich snel. Ze dwingen Annie, Johanna en mij naar de sigarenwinkel op de hoek te lopen en stellen achter ons een klein kanon op. Wij worden aldus hun vuurdekking. In de tuin van Versteeg wordt een soortgelijk stuk achter enkele biertonnen eveneens in stelling gebracht. Op dit moment wordt er van de overzijde, waar onze jongens zitten, geen schot gelost. Ze zullen best gezien hebben wat hier zojuist is gebeurd. Opeens nemen de Duitsers het initiatief en beschieten de Toulonselaan en het station. Onze soldaten beantwoorden meteen dit vuur en om uit dit geweld te raken zoeken wij midden op straat dekking achter een gesneuvelde Duitser. Het schieten duurt eindeloos, althans naar mijn gevoel. De Duitsers, die nu alle aandacht hebben voor het gevecht laten ons ongemoeid.

Hoe razend snel is alles gegaan. Is dit nu de werkelijkheid? Droom ik of besta ik niet meer? Toch leef ik nog; de straatstenen voelen koud aan. Ik ben volledig de kluts kwijt. Die afschuwelijke spanning kan ik nauwelijks verdragen. Links van me brandt de gashouder en het hoekhuis is getroffen door granaatvuur. Ik voel de veter waaraan mijn schoenen om m'n nek hangen opeens weer. Hoe dwaas. Vanwege al de ellende verlies ik plotseling mijn zelfbeheersing, sta op en ren zo hard ik kan naar de overweg. Op weg naar de Hollandse kant waar ik veilig zal zijn. Maar dan word ik getroffen door een kogel. Het is een Duitse, want ik word van achteren geraakt. De mouw van mijn mantel is stukgeslagen en het bloed stroomt in mijn hand. Een zure pijn gaat door mijn arm; het is mislukt; ik moet terug. En met de anderen worden wij afgevoerd naar de Mauritsstraat. Het hoekhuis van deze straat brandt als een fakkel en met een boog gaan wij er omheen. In het huis van de onderwijzer wordt de wond verzorgd, welke schijnt mee te vallen. Met een levertraancompres en veel verband om mijn arm moet ik me met de andere mensen opstellen bij de schutting. Even hierna worden we met ongeveer vijfentwintig medeburgers de Sophiastraat ingedreven en om de schrik er goed in te houden vuurt een Duitse mitrailleur ons een salvo achterna, welke echter niemand treft. We rennen voor ons leven."

Een sigarenwinkelier vertelt me het navolgende over deze gebeurtenissen:
"Er liggen drie soldaten in mijn portiek. Met de zon pal in het gezicht beschieten zij met een lichte mitrailleur en één geweer het spooremplacement alwaar de Duitsers, op minder dan een honderdtal meters afstand, in stelling zijn. Zij bevinden zich, zoals ons spoedig blijkt, in de draaiput vuur locomotieven, achter het urinoir, de sigarenkiosk en de heg, grenzende aan het trottoir van de Burg. de Raadtsingel. De gehele Toulonselaan is hiermede onder hun vuurbereik. Het wordt bijkans onmogelijk heelhuids de laan over te steken wat zo nu en dan toch moet gebeuren ter aanvulling van de munitie, welke opgeslagen ligt in het café aan de overkant. Dat worden hachelijke ondernemingen. Bij een vuurpauze wil ik onze soldaten een handje helpen en slaag er op wonderbaarlijke wijze in het café te bereiken. Als de weerlicht raap ik patronen bij elkaar, mijn zakken puilen uit, dan weer snel terug. Het lukt. De soldaten zijn blij en kunnen even vooruit. Wanneer de munitie weer aanvulling behoeft proberen ze het zelf. Onder dekking van een heftige vuurstoot rennen twee man over. En nogmaals lukt dit zonder verliezen. De druk van de tegenstander neemt steeds meer toe en wij merken, dat de Duitsers gebruik gaan maken van wapens, welke we tot nog toe niet hebben ontdekt. Ze brengen mortieren in het gevecht en klein pantsergeschut. De jongens in de portiek en ook die naast mijn woning jagen het ene salvo na het andere naar de spoorbaan. Het urinoir barst van de vele kogelinslagen en staat spoedig in haar vlechtwerk van betonijzer. Ook de heg wordt door het geweld geschoren en het jonge groen vliegt omhoog. Ondanks dit vuur zien de Duitsers toch nog kans een mitrailleur vlak voor de straat in stelling te brengen. "Onze" mitrailleur ontvangt kort hierna een treffer waardoor het wapen in brand raakt. Het is niet meer te gebruiken. Slechts met enkele geweren en een stotende mitrailleur zijn de Duitsers niet op afstand te houden. Onze soldaten moeten zich wel in de huizen terugtrekken. Bij mij komen ze eveneens naar binnen. Op de stoep en naast de trottoirband voor de Spoorhof liggen drie gesneuvelden, waaronder een officier (kapitein Albach, opmerking auteur). Het brute geweld van de Duitsers neemt dermate vormen aan, dat de resterende militairen hun heil zoeken in de kelders.

Ik bemerk het gevaar hiervan voor onze burgers, die eveneens in de kelders beschutting hebben gezocht. Ik moet er niet aan denken wat de Duitsers, bij een eventuele inval, met hen zullen doen. Met nog enkele anderen trachten wij de soldaten te bewegen naar boven of anders weg te gaan, misschien is het nu nog mogelijk. De situatie wordt onhoudbaar. Mortiergranaten ontploffen in de straat en de huizen en het geschut neemt de schaarse Hollandse weerstandsposten onder nauwkeurig gericht vuur. De soldaten zijn op van de zenuwen. Bij een van hen moet ik zijn karabijn afnemen om ongelukken te voorkomen. De man weet niet meer wat hij doet. Het is afschuwelijk. Gelukkig weten de anderen zich te beheersen en de gevreesde paniek blijft achterwege. Intussen woedt het oorlogsrumoer in alle hevigheid en weet niet van ophouden. De tijd ontgaat ons maar dan wordt het plots stil, ook die stilte is ondraaglijk en we weten inmiddels, dat de Duitsers hun posities veranderen of zodadelijk zullen doorbreken. Snel handelen is onze enige redding en ik bedenk me niet verder en ren naar boven de tuin in. Gisteren heb ik als voorzorgsmaatregel een gedeelte van de heining omvergehaald en dat kan ons nu de kans geven deze onheilsplek te verlaten. Echter in het Oranjepark zullen wij onbeschermd zijn en slechts voorzien van een witte lap verder kunnen gaan. Ik bereik dan het Oranjepark en zie langs de stoep een verlaten rodekruisauto, vlak voor de uitgang van de brandgang, het kan haast niet mooier. Ik waag me erin en terwijl het angstzweet me uitbreekt probeer ik de starter, de motor kreunt enkele omwentelingen maar laat het dan afweten. Jammer. Vlug loop ik weer terug naar de kelder en dan zie ik nog steeds de zesentwintig burgers met de soldaten. De laatsten maken gelukkig aanstalten ons te verlaten en vertrekken via dezelfde weg die ik zojuist heb genomen. Ze halen de blikfabriek en lossen op bij de speelplaats van de HBS en gaan richting sloot, tuinen, Singel.

Nu is het onze beurt en zielig staan we bij de hof op een kluitje. Heel stil is het nu en een angstaanjagende leegte grijpt om ons heen. Wij voelen met een stellige zekerheid, dat de aan ons oog onttrokken Duitsers ons gadeslaan. Dit benauwt ons uitermate en koortsachtig vervolgen wij onze weg. Elk moment kunnen wij worden beschoten maar er gebeurt niets. Overal ligt glas en afgerukte boomtakken. Vooral niet omkijken is het devies en wild zwaaiend met de witte vlag bereiken wij het bloemperk en de muziektempel. Toch zingen de vogels bij tientallen. Hoe bestaat het en de zon, welke moe is van haar felle schijn verwarmt onze veelbeproefde ruggen. De strijd is ook zojuist hier geweest en ter hoogte van het huis van Eras waag ik een blik naar rechts en zie de lichamen van drie gesneuvelden voor de politiepost en naast het hoogspanningsgebouwtje daarachter. Op de Reeweg brandt eenzaam een legerauto en links van ons vertoont zich eveneens een autowrak op de Vrieseweg. Op de straat is het een woestenij van achtergelaten uitrustingsstukken. Het debácle grijnst ons aan en wij huiveren. Wanneer wij links afslaan laaien de schoten weer op."

ADJUDANT KOSTER
INHOUDSOPGAVE
SINGEL EN OMGEVING