Zuid-Willemsvaart - voorspel

Inleiding

In voorgaande hoofdstukken werden de voorname kwesties rond de afstemming van de TBB met de Fransen en Belgen besproken, alsmede de voorbereiding van de evacuatie vanuit de vier meest noordelijke Vakken vanuit de Peel-Raamstelling richting Zuid-Willemsvaart. Daarbij werd kritisch gekeken naar de gebeurtenissen en het handelen ?? of ontbreken daarvan ?? door de TBB, zijn staf en de lokale bevelhebbers. In het hoofdstuk 'de Fransen' worden de Franse plannen en ontplooiing op de 11e mei besproken.

In onderhavig hoofdstuk ?? in twee fasen ['voorspel' en 'doorbraak'] opgedeeld voor een beter overzicht ?? zal worden ingegaan op het voorspel tot, en de gevechten zelf in de defensie aan de Zuid-Willemsvaart met inbegrip van enkele plaatselijke schermutselingen welke v r de feitelijke stelling werden gevoerd alsmede de Duitse uitbraak bij Weert.

Ook aandacht voor de instructies die in de loop van de 11e mei volgden, om de stelling om te buigen in een verdediging achter het Wilhelminakanaal.

In de eerste fase ('voorspel') wordt een aantal relevante gebeurtenissen en de planvorming der partijen weergegeven, in de tweede fase de werkelijke Nederlandse verplaatsingen, de gevechten en de Duitse uitbraak onder Den Bosch en in het Vak Weert. De lijvigheid van dit hoofdstuk mag spreken voor de veelheid aan gebeurtenissen en de complexiteit en dynamiek van het strijdtoneel.

Kort resum van verplaatsingen en Nederlandse plannen

Het immense schaakspel in Noord-Brabant met de vele betrokken eenheden (van drie verschillende legers) kan zeer verwarrend zijn. Daarom ter ingeleide van de gebeurtenissen aan de Zuid-Willemsvaart een beknopt overzicht van de verplaatsingen vanuit de Peel-Raamstelling naar de Vaart, zoals dat uitgebreid werd belicht in de vorige bespreking.

Vak Schaijk: II-29.RI, III-14.RI, I-6.RI en I-3.RI (voorvak II-26.RI, ondersteunend III-20.RA). Het Vak werd geprojecteerd op het meest noordelijke Vak aan de Vaart: tussen de binnenstad van Den Bosch tot aan Dinther-Veghel.

Vak Erp: II-2.RI, II-17.RI en I-13.RI (voorvak 15.GB, ondersteunend II-20.RA). Het Vak werd geprojecteerd op de sector tussen Veghel (noord) tot een positie ten noorden van het dorpje Beek (zuid).

Vak Bakel: 27.RI. Het werd geprojecteerd op het Vak tussen Beek (ten noorden van het Wilhelminakanaal) en Helmond.

Vak Asten: II-30.RI en III-30.RI (voorvak 2.GB en III-41.RI). Het Vak werd geprojecteerd tussen Helmond (noord) en Nederweert (zuid) waar het aan zou sluiten op het gefixeerde Vak Weert.

In de tweede fase ['doorbraak'] van de bespreking van de strijd om de Zuid-Willemsvaart zal dieper worden ingegaan op de verplaatsingen van de eenheden.

Zuid-Willemsvaart defensie 11 mei

De Nederlandse plannen waren door de commandant Peeldivisie ten tijde van uitgifte nog niet met de Fransen besproken. Er was sprake van noodzakelijk operationeel handelen om een Duitse doorbraak bij Mill niet te laten ontaarden in het verloren gaan van de gehele Peeldivisie. De terugtocht op de Zuid-Willemsvaart voor de Vakken boven Weert, was dan ook slechts bedoeld om de Nederlandse versie van het Franse ??front continu ?? dogma te waarborgen. Er werd ?? zoals eerder besproken ?? niet voor gekozen door middel van ge chelonneerd opgestelde egelstellingen nieuwe weerstanden te bouwen, maar voor een lineaire verdediging langs de daarvoor grotendeels ongeschikte en vooral onvoorbereide Zuid-Willemsvaart.

In de ochtend van 11 mei zou kolonel Schmidt zich na onderhouden met de Franse kolonel Dario en nadien de generaal Picard moeten bezinnen hoe hij zijn reeds uitgegeven bevelen voor de nieuwe defensie achter de Zuid-Willemsvaart moest ombuigen in een ad hoc uitvoering van een ge mproviseerde Oranjestelling [zie: 'de Fransen']. Dat betekende een opstelling die in het luchtledige hing, met als enige voorverdediging van natuurlijke aard de stroomgebieden van de riviertjes Dieze en Reusel tot aan het Wilhelminakanaal. Toen kolonel Schmidt nadien tegen het middaguur was teruggekeerd op zijn kwartier in Tilburg zouden de plannen alweer blijken te zijn doorkruist door de ontwikkelingen te velde. De wijzigingen die daarop volgden zullen in de bespreking van de 'uitbraak' worden belicht.

De Fransen hadden dus aangegeven dat de Nederlanders de voorverdediging mochten vormen voor de zich ontplooiende Franse formaties tussen Geertruidenberg en Tilburg. Daarachter werd door 25.DIM en de nog in te schuiven Groupe Beauchesne een linie achter de Mark in West-Brabant gevormd, dat uiteindelijk de hoofdverdediging zou moeten gaan vormen. Voor de details rond de totstandkoming van die ontwikkelingen wordt verwezen naar het hoofdstuk ??de Fransen ??. Het algemene uitgangspunt was echter dat de Franse defensie zich op de lijn 'Geertruidenberg - Tilburg - het kanaal van Turnhout' zou ontplooien waarbij het de bedoeling was de Duitsers op die lijn tot staan te dwingen. In het noordelijke segment tussen de Maas en Tilburg dachten de Fransen dat aan te kunnen met delen van de slechts uit ca. 1.500 man bestaande Groupe Lestoquoi, terwijl de gehele sector tussen Tilburg en de voorverdediging van Turnhout langs het gelijknamige kanaal door formaties van 1.DLM zou worden bezet. Achter 1.DLM zou 9.DIM zich in de diepte opstellen. Dat de Fransen het met die ijle defensie tegen twee naast elkaar optrekkende Duitse divisies, een kleine tankdivisie en een gemotoriseerde SS divisie, zouden moeten opnemen was hen natuurlijk (nog) niet bekend. Heel verrassend was het overigens ook niet, want het paste in het verwachtingspatroon van g n ral Giraud. Het was wel de realiteit waarbinnen de ijle defensie achter de daartoe weinig geschikte Zuid-Willemsvaart plaats moest vinden. Heel veel meer dan enige symbolische verdediging achter een smal kanaal met veelal beperkt vernielde bruggen en talloze oversteekbare sluiscomplexen zou niet mogelijk zijn, te meer daar enige vorm van diepte en artillerieondersteuning ontbrak. Zelfs adequaat verweer tegen pantser was op de meeste locaties niet voorhanden.

Het vernielen van bruggen en sluizen

De pioniers die in Noord-Brabant waren ingedeeld - 15.C.Pn, 16.C.Pn en het uit secties van 5.C.Pn en 6.C.Pn bestaande Peel Detachement Pioniers alsmede losse secties van 5.C.Pn en 6.C.Pn - hadden een buitengewoon zwaarwegende taak. Zij hadden taken gehad in de voorverdediging [versperringen, vernielingen, stellen van mijnenvelden], in de hoofdverdediging en vervolgens in het vernielen van bruggen en sluizen in het achterland, nadat de hoofdweerstand was doorbroken. 15 en 16.C.Pn waren authentieke Peeldivisie eenheden, terwijl de pioniers van 5 en 6.C.Pn organiek behoorden tot het 3e Legerkorps, maar voor uitvoering van vernielingen gedetacheerd bleven bij de Peeldivisie tot dat ze hun taken volbracht zouden hebben. Nadien zouden ze zich met de eigen divisies ten noorden van de Maas moeten herenigen.

De generale staf heeft zich naoorlogs intensief bezig gehouden met het in kaart brengen van de activiteiten van de genie in Noord-Brabant tijdens de strijddagen. Daarover bleef echter een grote mate van onduidelijkheid bestaan. De talloze bruggen en sluizen in het Brabantse territoir verlangden een buitengewoon intensieve inzet van de genisten. Om een duidelijk beeld te geven van de vele waterwegen die het betrof en hun stroomgebied, een opsomming [zie ook de afbeelding].

waterkaart Noord-Brabant

In eerste instantie waren er natuurlijk de merendeels reeds voorbereide vernielingen van bruggen over de Maas, Bergsche Maas en het Defensiekanaal. In tweede instantie waren er echter nog veel meer kunstwerken die moesten worden vernield, deels nog zonder dat daartoe voorbereidingen waren getroffen. Het betrof de kanalen ten westen van beide voorbereide waterwegen, zoals de Zuid-Willemsvaart, het Wilhelminakanaal, Beatrixkanaal, Eindhovensch kanaal, het Kanaal van Deurne en het Kanaal Weert-Wessem. Daarnaast de riviertjes (of beekjes) als de Dommel, Reusel (Achterste Stroom), Nieuwe Leije, Beerse Overlaat (of Beerse Maas), Rul, Raam, de Aa, Donge en de Mark (in het westen) en daarbij de diverse zijstroompjes of gekanaliseerde delen van die waterlopen. In het westen van Brabant waren er nog meer, maar zij behoorden niet tot het territoir dat tot vernielingsplannen van de Peel pioniers kan worden gerekend, omdat zij door 3.GB of 6.GB reeds waren vernield. Bekijkt men deze vele waterwegen nog eens wat beter, en dan met de nadruk op de stroomgebieden en loop van de waterwegen, dan krijgt men een volgend beeld.

De Zuid-Willemsvaart liep vanaf de Maas ten noordwesten van Den Bosch via Helmond tot aan Weert. Aan weerszijde van Helmond waren verbindingskanalen aangelegd die westwaarts liepen. Ten noorden van Helmond was dat het Wilhelminakanaal dat bij het westelijk gelegen Oosterhout pal noordwaarts via de Amer bij Geertruidenberg in de Maas stroomde. Bij Oosterhout was het verbonden met het Mark-kanaal dat Wilhelminakanaal en Mark (rivier) verbond. Onder Helmond was het Eindhovensche kanaal gegraven dat bij de stad uitkwam in de Dommel. Ten noordwesten van Eindhoven was men begonnen met een verbindingskanaal ?? het Beatrixkanaal ?? dat het Wilhelminakanaal bij Eindhoven met het Eindhovensche kanaal moest verbinding. Het was op 10 mei 1940 nog niet gereed, maar er lagen al wel enkele bruggen over het gegraven deel.

De Dommel ?? ontspringend in de Belgische Kempen ?? was een riviertje dat bij Den Bosch in de Zuid-Willemsvaart stroomde en bij Zon (en Breugel) het Wilhelminakanaal kruiste en vlak boven Eindhoven een samenkomst van Dommel en Rul kende. De linker tak was de Dommel, de rechter de Rul. Beide riviertjes vertakten nog enige malen, en hadden een zuid-noord loop. Meer westelijk gold in feite hetzelfde voor de Beerse Maas (thans droog) en de Reusel, die tussen Tilburg en Oirschot het gehele Brabantse land van noord naar zuid doorliepen. Ze doorkruisten een groot deel van het zuiden van Brabant.

De Aa ontsprong bij Nederweert en kwam net als de Dommel uit bij Den Bosch, waar de samenstroom tot aan de Maas als de Dieze verder gaat. Het grootste deel van het stroomgebied van de beek lag voor (c.q. oost van) de Zuid-Willemsvaart en kruiste plaatsen als Bakel, Erp, Veghel, Dinter en Heeswijk. De Kleine Aa, een zijtak, stroomde voor Helmond. Tussen Den Bosch en Tilburg kende het landschap riviertjes c.q. beekjes zoals de Dieze, Voorste en Achterste Stroom, de Beerze, de Reusel en de Nieuwe Leij. Al deze waterlopen liepen zuid naar noord. Tenslotte was er tussen Tilburg en Breda de Donge en bij Breda de Mark (die in het westen van Brabant als de Dintel werd aangeduid), die ten zuiden van Breda bij Ginneken ontsprong in een vijftal zijstroompjes.

Al deze waterwegen waren voor een verdedigend leger uitgelezen mogelijkheden om de tegenstander te vertragen, voor de aanvaller konden zij (dus) bijzonder obstructief zijn. Zeker in het opmarsgebied van 9.AK ?? dat met haar gehele rechtervleugel ten zuiden van het Wilhelminakanaal door Brabant zou moeten trekken (zie onder) ?? had men te maken met talloze van deze watergangen en beekjes. Waterwegen waren voor 9.AK nog uitdagender dan voor 26.AK, omdat juist beneden de grens met Belgi vrijwel parallel aan de grens het Kempensch Kanaal liep, dat op haar beurt enige vertakkingen had, waarvan het Kanaal bij Turnhout strategisch het meest cruciaal. Dat was de barri re waarachter het sterke Franse 1.DLM haar voorverdediging had ingericht.

Zoals in de bespreking rond de strategische dynamiek inzake de verdediging van Noord-Brabant tijdens de oorlogsdagen reeds werd geduid, veranderden de Franse denkbeelden regelmatig ten aanzien van een zinvol dispositief van de Franse en Nederlandse eenheden. Dat betekende dat het vernielen van kunstwerken (bruggen en sluizen) een delicate kwestie werd. Immers, het maakte nogal wat uit aan welke zijde van een kanaal als het oost-west stromende Wilhelminakanaal de Nederlandse en/of Franse verdedigers zich bevonden als de bruggen werden opgeblazen! Bovendien hadden vernielingen van de kunstwerken over de talloze beekjes vooreerst een effect op de terugtrekkende Nederlandse troepen uit het oosten van de provincie alsmede de vooruitgestuurde Franse verkenners, die zich richting Eindhoven en Den Bosch hadden begeven. Het zou nog tot grote frictie leiden tussen Fransen en Nederlanders.

Het is helaas onduidelijk in welke mate en in welk detail de vernielingen van de bruggen waren voorbereid. In feite geldt dat voor de kanalen vernielingen ruimschoots waren voorbereid. [246] Dat was in opdracht van C-III.LK gebeurd, met nadruk voor de sector tussen de Belgische grens en het Wilhelminakanaal, inclusief de kanalen rond Eindhoven. Voor de kunstwerken die de riviertjes en beken overkluisden is dit minder duidelijk. Het heeft er althans de schijn van dat hierbij een ad hoc beleid werd gevoerd, maar dat de voorraden aan springstoffen in elk geval wel voorhanden waren. De genie had uitgebreide depots in Noord-Brabant. Er bestond een vernielingsplan van de TBB voor Noord-Brabant, maar dat is (nog) niet teruggevonden in de archieven. Vooralsnog heeft auteur dezes dus onvoldoende broninformatie om hieromtrent duidelijk en betrouwbaar beschrijvend te verhalen. Uit pionierverslagen blijkt echter wel heel nadrukkelijk dat niet voor alle bruggen en overgangen vernielingsplannen bestonden. Dat geldt dan met name voor de sector boven het Wilhelminakanaal. Men bedenke daarbij dat de gedachte was om de verdediging achter de Peel-Raamstelling ?? Zuid-Willemsvaart en boven het Wilhelminakanaal te organiseren, waarbij de overgangen binnen die sector dus minder in beeld waren voor vernielingen dan die welke erbuiten c.q. ervoor lagen.

Diezelfde onduidelijkheid bestaat er inzake de verantwoordelijkheid wie voor welke vernieling zorg diende te dragen. Dat betreft uiteraard niet de vernielingen die in het basale vernielingsplan voor een Duitse inval voorkwamen, zoals die langs de grenzen, de Maas, de kanalen rond Weert, het Defensiekanaal en de taken voor GBJ, 3.GB en 6.GB. Bovendien werd het Wilhelminakanaal in haar oostelijk stroomgebied eveneens door GBJ bewaakt (met versterking van twee secties van 3.GB) ondersteund door 16.C.Pn c.q. het Peeldetachement pioniers onder de kapitein De Wolf [246]. Het ligt echter in de rede om aan te nemen dat de pioniers die onder de Peeldivisie ressorteerden de taken dienden te dragen om de vernielingen te verrichten, gepland en ad hoc. [245, 246, 249] Dat waren de pioniers die behoorden tot het zogenaamde Peeldetachement Genie. [249] Dat was een in diverse detachementen verdeelde samenvoeging van delen van 5.C.Pn, 6.C.Pn en 15.C.Pn met een sterkte van 7 officieren en ca. 200 man, onder commando van kapitein J. J. de Wolf. De beide laagste compagnie n behoorde oorspronkelijk aan de 5e respectievelijk 6e Divisie [3e Legerkorps] toe, maar daaruit waren enige secties bij de Peeldivisie gedetacheerd, waardoor in de beide divisies nog slechts ca. 150 man resteerden (van de 250 man die een organieke compagnie pioniers rijk was). [249] Het geheel was opgedeeld in de detachementen Helenaveen (Deurne), Veghel, Griendtsveen, Kraaienhoek (Esch), Bakelsche Dijk en Rips alsmede drie inundatiedetachementen [te Weert, Meijel en Griendtsveen] en een kleine bezetting van het pionierspark Peeldivisie [te Someren; een loods van de Rooms Katholieke Boerenbond, vlak aan de Zuid-Willemsvaart]. Het zogenaamde Peeldetachement was nog een erfenis uit de BOUV periode, toen een taakgerichte samenwerking tussen infanterie, 6-veld en genie moest leiden tot een verband dat in geval van een strategische overval snel versperringen kon zetten die korte tijd verdedigd konden worden, zodat de Duitsers daardoor voldoende vertraging zouden ondervinden voor een ontwikkeling van het defensief in de hoofdweerstand.

Daarnaast waren er de authentieke pioniers van de Peeldivisie. 15.C.Pn [reserve kapitein H.A. van Oerle] en 16.C.Pn [reserve kapitein J.R. Redelaar] waren tijdens de mobilisatie gevormde pioniercompagnie n. De eerste was verdeeld over de Vakken van de Peeldivisie. De tweede had oorspronkelijk een strikte territoriale taak, maar had desondanks een sectie (ca. 40 man) gedetacheerd bij de Peeldivisie [Vak Weert]. [246] Het was 16.C.Pn dat ?? met haar resterende secties ?? de bruggen in de sector tussen Eindhoven en Weert [Wilhelminakanaal, kanalen rond Eindhoven alsmede de beken in de sector] diende voor te bereiden voor vernieling, voor zover dat niet reeds was gedaan. 15.C.Pn en het Peeldetachement hadden de handen vol aan de vernielingen, versperringen en het scherp zetten der mijnenvelden rond de Maas, de Peel-Raamstelling en het tussengebied. Pas daarna kwamen zij (deels) vrij voor vernielingen ten westen van de Peel-Raamstelling.

Twee waterwegen zijn in deze (fase) van belang. Dat waren de Zuid-Willemsvaart (sector boven het Vak Weert) en het Wilhelminakanaal. Het Wilhelminakanaal (en Beatrixkanaal) werd al beveiligd door het Grensbataljon Jagers, ondersteund door twee secties van 3.GB voor de meest noordwestelijke uitloop. Het kanaal kende nogal wat verkeers- en spoorbruggen en die stonden allen op de nominatie te worden vernield volgens het vernielingsplan van 3.LK. De vernielingen van de bruggen over het Wilhelminakanaal schijnt daarbij onder toezicht te hebben gestaan van de Opzichter der Fortificati n J. Visser [127], welke alle vernielingsploegen (van de genie en infanterie) vooroorlogs zou hebben ge nstrueerd omtrent de juiste handelwijze. De beveiliging van bruggen door GBJ zag er als volgt uit.

[127] Het bataljon [C. majoor P.J. Heres], met kwartier te Oisterwijk, was verdeeld in vier compagnie n, op vier locaties: Tilburg [1-GBJ, kapitein L.V.A. de Leau], Goirle [3-GBJ, reserve kapitein G.A. Vrolijk], Eindhoven [2-GBJ, reserve kapitein H.K. Sterkenburg] en Vessem [4-GBJ, reserve kapitein F.A.C. Donders]. Alle bruggen over het Wilhelminakanaal ten oosten van Dongen werden door deze eenheden bewaakt (front zuid) en waren ook alle reeds voorzien van springladingen. Het Beatrixkanaal (ten westen van Eindhoven) was evenzo bewaakt, waarbij front west werd aangehouden. Bij vier bruggen ten zuiden van die lijn was daarnaast sprake van versterking met een PAG en een zware mitrailleur: bij Goirle [Nieuwe Leij], Riel [Donge], Broekhoven bij Tilburg [Nieuwe Leij] en Aalst [Dommel]. 3-GBJ werd in de ochtend van 10 mei onttrokken aan de bevelen van C-GBJ en zou uiteindelijk onder bevelen van C-Vak Schaijk in het bataljonsvak van III-14.RI aan de Zuid-Willemsvaart terecht komen. Het beheer over de bruggen over het Wilhelminakanaal ?? welke niet behoorden tot de strategische vernielingen die bij een Duitse inval op het bevel ??vernielen ?? direct moesten worden opgeblazen ?? werd op 11 mei door de Fransen overgenomen. Niet formeel overigens, maar kennelijk waren alle Franse eenheden ge nstrueerd direct het beheer over vernielingen in Nederland en Belgi over te nemen bij hun aankomst. Het is namelijk opvallend dat men overal zonder omhaal directieven van Franse commandanten kreeg dat de brugbezetting onder Frans bevel kwam. Dat gebeurde in de gehele sector van Mark tot en met Wilhelminakanaal. Overigens kan men die Franse handelingen volstrekt begrijpen. In de gehele sector tussen Albertkanaal en de Maas waren zij het immers, die het gehele voorste defensief van Belgen respectievelijk Nederlanders overnamen. En aangezien men overal was geconfronteerd met veel te vroeg of onterecht gestelde versperringen en vernielingen door de Nederlandse en Belgische genie, wilden de Fransen dat terecht voorkomen in een gebied waarin hun leger moest kunnen opereren.

Hoe de zaken geregeld waren ten aanzien van de vernielingen over de Zuid-Willemsvaart (ten noorden van het Wilhelminakanaal) is onduidelijk. Het staat vast dat daar op 10 mei geen voorbereidingen voor vernielingen waren getroffen, geen ladingen waren aangebracht en geen beveiligingen zich bij de bruggen bevonden. Desondanks is het nauwelijks denkbaar dat vernielingen niet in enige mate planmatig waren voorbereid, hoewel het er de schijn van heeft dat de gradatie van voorbereiding niet hoog was. Actief onderzoek naar nadere informatie omtrent deze kwestie zal hopelijk leiden tot aanvulling op deze onbevredigende vaststelling van het ontbreken van juist deze belangrijke informatie.

Feit is dat uiteindelijk n brug niet vernield zou worden: die bij Heeswijk. Deze lacune in de Nederlandse planning ?? uit wiens (gebrek aan) beleid dan ook ontsproten ?? zou de aanleiding vormen tot de totale desintegratie van de Peeldivisie. Om te zien hoe dat in zijn werk ging, wordt verwezen naar de volgende episode ('doorbraak') in de strijd rond de Zuid-Willemsvaart en de Duitse uitbraken bij Heeswijk en de sector Weert.

Duitse operationele besluiten

[1256] Aan Duitse kant was haast geboden. Men was op de staf van 26.AK ?? eufemistisch gesproken ?? ongelukkig geweest met de logistieke wanorde tussen Gennep en Mook. Hoewel Nederlandse geschiedenisboeken de Duitse operatie plachten voor te stellen als een klinkende Duitse zege die door briljant en slim Duits handelen zo spoedig tot een doorslaand succes leidde, lag e.e.a. in de werkelijkheid beduidend genuanceerder.

Opzet van 26.AK was geweest binnen het volle spectrum van het operationele korpsvak lokaal tenminste n intact overgangspunt te verwerven, waarbij voor het Bergsche Maas- en Waalgebied gold dat dan tenminste n brug bij Grave, Ravenstein en voor het Maasgebied n kunstwerk bij Mook of Gennep intact zou moeten worden veroverd. Die opzet was gekoppeld aan een marsplan waarbij maar liefst vier divisies, waarvan twee gemotoriseerd, door de smalle sector tussen Neerbosch en Afferden zouden moeten worden geperst. Het was o.m. de bedoeling dat 254.ID zich ten dele via het Maas-Waalkanaal en de brug van Grave of (liefst n) Ravenstein zou bewegen richting de sector achter de Peel-Raamstelling. Die opzet mislukte omdat de bruggen bij Grave en Ravenstein werden vernield voordat snelle Duitse eenheden aldaar een poging konden wagen om ze in te nemen. Dat verhinderde niet alleen dat 254.ID via het land van Maas en Waal achter de Peel-Raamstelling kon komen, maar evenzo voorkwam het dat een extra route voor 9.PD ontstond om haar tanks niet slechts via de smalle wegen naar Gennep en Volkel te laten rijden. De sector Mook ?? Middelaar was het vak waarin 254.ID haar tweede operationele sector vond, maar daar was slechts de brug bij Mook. Die was ook al verloren gegaan. 256.ID had als operatiegebied de sector Gennep ?? Afferden. Daarbinnen bevond zich slechts n brug, de spoorbrug bij Gennep. Die werd weliswaar succesvol middels list verkregen, maar daarbij faalde de Duitse planning, omdat de pioniers die ervoor zorg moesten dragen dat de spoorbrug middels houten vlonders (tussen en naast de rails te plaatsen) overschrijdbaar werd gemaakt voor zwaarder materieel, zoveel vertraging opliepen dat de brug pas laat op 11 mei kon worden gebruikt voor dergelijk vervoer. Bovendien was er voor de Duitsers grote tegenslag in de aanleg van de pontonbruggen. Dat vlotte niet, want naast grote vertraging voor de terzake noodzakelijke brugslagafdelingen (m.u.v. de pontonbrug voor Gennep, die in het tweede echelon meekwam), ondervond men na aanleg ook technische problemen. Bij zowel Mook als Gennep werd de neergelegde pontonbrug door zwaar materieel beschadigd. Zo bleken deze Duitse pontonbruggen met name kwetsbaar voor rupsvoertuigen en het overbelasten van de brugdekken, wat vrij regelmatig gebeurde.

Naast de logistieke malaise die ontstond door het feit dat men binnen het legerkorpsvak geen enkele geschikte brug beschikbaar had voor zwaarder gemotoriseerd vervoer tot aan de avond van 10 mei, was er de totaal in het honderd lopende verkeersorganisatie. Tot woede van de legerkorpscommandant ?? General Albert Wodrig ?? was er totaal geen Feldgendarmerie voor de verkeersleiding beschikbaar. Die woede kan men zich enerzijds voorstellen, maar anderzijds had het, indachtig de Auftragstaktik, toch vooreerst op het pad van het AK zelf gelegen de organisatie daarvan strak in eigen hand te houden. Men had dit verzuimd en dankzij het feit dat vervolgens alle verkeer stagneerde aan de Maas, stonden de wegen tot diep in Duitsland vol met voertuigen, materieel en mensen, bedoeld voor het Nederlandse theater. [552, 1256] Als klap op de vuurpijl was het de bedoeling dat de beide gemotoriseerde verbanden ?? 9.PD en SS-VT ?? zich door de posities van 254.ID en 256.ID heen zouden werken naar het voorste echelon, omdat zij vanaf de doorbraak door de Peel-Raamstelling de voorhoede zouden gaan vormen. En met uitzondering van de SS AA die zich al bijna vooraan bevond - daar overigens passief bleef - waren beide gemotoriseerde divisies nog op Duitse grondgebied in de ochtend van 11 mei [552, 560].

Hoe groot de opstopping was, is wel enigszins te schetsen. Een gemotoriseerde infanteriedivisie en een (kleine) pantserdivisie hadden een (enkelvoudige) colonnelengte van ongeveer 150 kilometer per divisie (1). Kortom, de volledig gemotoriseerde SS divisie (twee versterkte gemotoriseerde regimenten met veel ondersteunende eenheden) ?? waarvan de lengte iets korter dan 150 km zal zijn geweest omdat SS Standarte Der F hrer en de SS AA niet bij de divisie waren ingedeeld ?? en de 9e Panzerdivision vormden samen alleen al 250-300 km marslengte. Als men bedenkt dat in feite maar twee wegen werkelijk operationeel logische routes vormden voor gebruik tot aan de Maas bij Gennep ?? alwaar 9.PD moest oversteken ?? dan kan men zich voorstellen dat de voertuigen werkelijk ?? zoals geschetst in de Duitse KTB ??s ?? drie rijen naast elkaar stonden opgesteld op de wegen leidend naar Gennep / Mook. Een ware nachtmerrie voor een operationeel bevelhebber, met de toen nog onbekende intenties (en mogelijkheden c.q. beperkingen) van de Geallieerde luchtmachten.

(1) De berekening volgt als afgeleide van K.H. Frieser zijn begroting van de lengte van de Panzergruppe Kleist [517: blz 35]. Die bestond uit twee kleine en drie grote tankdivisies alsmede drie gemotoriseerde infanteriedivisies. Het totaal aantal voertuigen betrof 41,140 stuks. Deze zouden een totale marslengte van 1,540 km beslaan. Gemiddeld is dat per divisie 192 km. Men bedenke wel dat bij een stilstaande opstelling door het comprimeren van het verband een aanzienlijk kortere lengte ontstond. Er wordt dus nadrukkelijk gesproken van marsverbanden.

De zorg daaromtrent was niet alleen bij de divisiecommandanten en de legerkorpscommandant prominent aanwezig, maar vooral bij de commandant van de Heeresgruppe B, Generaloberst Von Bock, die in de ochtend van 11 mei in Mill op de staf van de 256e Infanterie Division binnenstapte. In zijn persoonlijke dagboek [1258] noteerde Von Bock zijn zorg als volgt:

F rchterliche Br ckenverstopfungen bei Gennep, was besonders gef hrlich ist, da die 9.Panzerdivision hier her ber muss. Gl cklicherweise zeigt sich kein feindlicher Flieger! Auf der R ckfahrt treffe ich in Gennep den Kommandierende General des XXVII.Armeekorps [sic], W drich [sic], mit dem ich die Notwendichkeit zum Freimachen der Br cke bespreche. ( ? ) Ich fahre weiter zum Armeeoberkommando 18 ( ? ) und spreche mit dem Chef, General Marcks, ber die Lage. Wir sind einig dar ber, dass die 9.Panzerdivision noch heute ber die Zuid-Wilhelms-Vaart [sic] muss.

Die logistieke situatie was n zorg. De andere was het tijdsschema, dat natuurlijk prominent met de logistiek was verbonden. Bij de Heeresgruppe B was er nauwelijks aandacht voor de Nederlandse weerstand, maar veel meer voor de verwachte Anglo-Franse interventiemacht die naar Antwerpen en West Brabant zou worden gestuurd. Men was zich bewust van het feit dat men progressie moest maken wilde men op 12 mei aansluiting bij Moerdijk kunnen vinden met de lichte troepen aldaar n de tegenstander v r zijn in de race om het bezit van de sector Breda ?? Schelde. [550, 1256] Daarom werd in de middag van 10 mei al vanuit de staf van 26.AK druk gezet op 256.ID om toch tenminste op die dag een doorbraak bij Mill te forceren. Die doorbraak gelukte, zoals bekend. Toen dat bij 26.AK bekend werd, werd te verstaan gegeven aan de beide vooruitgeschoven infanteriedivisies dat bij het krieken van de dag (op 11 mei) de aanval direct moest worden ingezet om maximale terreinwinst te boeken. Die opgave op zich was voor 254.ID en 256.ID niet alles. Zij moesten maximaal vooruitstrevend te werk gaan n ruimte bieden aan de formaties van met name 9.PD om zich door het dispositief van de beide infanteriedivisies te kunnen werken om zodoende de spits over te nemen. Tegelijkertijd moest die spits worden aangeleund, zodat haar flanken niet te veel bloot zouden liggen, zodat ook de eenheden van het 6e Leger progressie moesten maken.

Beide AOK ??s werden vanuit de Heeresgruppe B onder druk gezet. Niet alleen vanuit AOK.18 [Armee Oberkommando 18.Armee] kwam druk op de troepen in Brabant te liggen. Ook het tot HGr.B. behorende AOK.6 legde die druk bij haar in Brabant opererende formaties. 9.AK ?? dat vanuit de 6.Armee de linkerflank van 18.Armee beveiligde ?? instrueerde 56.ID en 30.ID onverwijld door te stoten richting westen, zodat men de linker vleugel van de 18.Armee niet onbeveiligd zou laten en bovendien daardoor 18.Armee zou ondersteunen door over een breed front progressie westwaarts te maken. Daarbij mocht 30.ID overigens niet het verband verliezen met de links aanleunende 19.ID [11.AK], dat op 11 mei achterlangs 30.ID Belgi introk. Heeresgruppe B ?? waaronder beide Legers vielen ?? besefte heel goed dat de snelle ontplooiing over een breed front in Brabant noodzakelijk zou zijn om in een zo sterk mogelijk verband West-Brabant te bereiken, waar men verwachtte op sterke Geallieerde troepen te stuiten. [1258] Generaloberst Von Bock had in de loop van de ochtend van 11e mei [vermoedelijk rond 10.00 uur Nederlandse tijd] namelijk van zijn staf het bericht ontvangen dat zes gemotoriseerde marscolonnes via Antwerpen richting noordoosten trokken. De zo gevreesde Frans-Britse interventiemacht ?? die in de Duitse krijgsspellen zo ??n prominente rol hadden gespeeld ?? werd daarmee werkelijkheid. Von Bock legde zijn beide ondercommandanten daarom de grootst mogelijke druk op ten aanzien van het maken van progressie westwaarts. Daarbij werd zelfs overwogen om 9.AK [30.ID, 56.ID, reserve 216.ID] los te maken van het 6e Leger en op de flanken van 26.AK naar de sector zuid van Breda te dirigeren. [558, 1257] In de avond van 11 mei zou daarover tussen AOK.6 en 9.AK worden vergaderd. Besloten werd uiteindelijk dat 9.AK niet verder naar links (richting Belgi ) zou afbuigen maar parallel aan het Maas-Scheldekanaal zou blijven opereren op een breed front. Zodoende kon dan desnoods rechts worden afgebogen om gezamenlijk met 26.AK de Entente eenheden tussen Antwerpen en Breda aan te grijpen.

Een en ander betekende dat 19.ID [11.AK] op de linkerflank in de Belgische Kempen ageren zou met als doel onder het Maas-Scheldekanaal westwaarts op te rukken, 30.ID in de grensstreek en Kempen verder westwaarts zou voorstoten en 56.ID in de sector Eindhoven ?? Turnhout zou opereren. Zodoende werd over de volle breedte van de sector tussen Maas-Schelde-kanaal [Albertkanaal] en Bergsche Maas ?? met een totale sectorbreedte van slechts zo ??n 45-50 km ?? agressief geopereerd met 26.AK rechts en 9.AK links, met 19.ID als verbinding tussen 9.AK en 11.AK. Ofwel met vier infanteriedivisies [30.ID, 56.ID, 254.ID en 256.ID], een gemotoriseerde divisie [SS-VT] en een tankdivisie [9.PD]. Daarachter konden 208.ID en 225.ID nog worden aangevoerd als reserves. Dat geheel zou dus - als de plannen van de Fransen en Duitsers zouden materialiseren - slechts tegenover het Franse 1.DLM komen, dat zich nauwelijks gesteund wist door andere onderdelen behalve de twee bataljons sterkte van de Groupe Lestoquoi. Een wanstalige sterkteverhouding, te meer daar de Duitsers wel en de Fransen niet door een krachtige luchtmacht konden worden gesteund.

De plannen voor de opmars van het 26e Armeekorps op 11 mei

[1256] In de avond van 10 mei werd vanuit 26.AK grote druk gezet op de eenheden om de volgende dag grote progressie te maken. De instructies kwam erop neer dat 254.ID en 256.ID een stukje zouden zakken na hun doorbraak door de Peel-Raamstelling. 254.ID diende richting Vught door te stoten, 256.ID richting Uden-Veghel. Onderwijl zouden 9.PD en SS-VT worden geactiveerd. Beide divisies kregen opdracht zich marsgereed te maken en zich vanuit Duitsland richting Gennep te bewegen. 9.PD diende als eerste gedurende de vroege ochtend bij Mook te melden, waarna SS-VT haar zou volgen. 9.PD zou dan doorstoten naar Den Bosch en via een zuidelijke route richting Tilburg. SS-VT zou de linkervleugel van de tankdivisie gaan vormen, maar op het eerste traject achter de tanks optrekken. Zowel 254.ID als 256.ID dienden beide eenheden door hun positie te laten trekken. Bovendien werden de reserve divisies 208.ID en 225.ID vooruitgeschoven richting de grens met Nederland. Zij diende paraat te staan voor onmiddellijke overbrenging naar Nederland. Doelstelling was zo ver mogelijk te komen, doch in elk geval tot Tilburg.

[552] De hoofdmacht van 9.PD was voor de opmars west van de Maas verdeeld over twee routes. De noordelijke route voerde via Mook ?? Zeeland ?? Dinther (Heeswijk). De zuidelijke route via Gennep ?? Uden ?? Erp ?? Sint Oedenrode. Twee hoofdgroepen werden gevormd, zijnde Gruppe Apell [Oberst Wilhelm von Apell, commandant 9.Sch tzenbrigade; de brigade die bestond uit SR.10 en SR.11] en Gruppe Sponeck [Oberst Theodor Graf von Sponeck was commandant SR.11]. De eerste Gruppe had in hoofdzaak de tankafdeling I./33, het gemotoriseerde infanteriebataljon II./Sch.Rgt.11, de verkenningseenheid AA L ttwitz en ondersteunende eenheden in haar gelederen. Zij zouden de noordelijke route (de Langstraat) nemen. De tweede groep II./33, I./Sch.Rgt.11 en AA Bentele plus ondersteunende eenheden zouden de zuidelijker route nemen. De overige eenheden ?? zoals Schutzenregiment 10 ?? volgden achter de beide taakgerichte formaties. De hoofdmachten van Gruppe Apell en Sponeck bereikten pas laat in de avond van 11 mei de Zuid-Willemsvaart, waarbij zoals eerder beschreven de verkenningseenheden met enige Vorausabteilungen al in de middag vooruit waren gesneld. Nog diezelfde avond en nacht zouden zij tot aanzienlijk westelijk van de Vaart optrekken.

[552, 554] 9.PD kreeg op 10 mei om 2200 uur Nederlandse tijd het bericht dat zij zich marsgereed moest maken en zich verplaatsen naar ??Raum Gennep ??. De Gruppe Apell zou de noordelijke route naar Moerdijk nemen, via Den Bosch en door de zogenaamde Langstraat. De Gruppe Sponeck diende via Uden ?? Veghel richting Tilburg en Breda op te trekken. Beide eenheden zouden volgens goed Duits gebruik met een zogenaamde ??Vorausabteilung ?? werken. Deze werden gevormd door verkenningsverbanden uit 9.Aufkl.Rgt. versterkt met een compagnie van de Pz.Jgr.Abtl 50, een compagnie gemotoriseerde infanterie van SR.11 twee batterijen 10,5 cm houwitsers alsmede enige gemotoriseerde FLAK van Flak Abtl.94 en enkele pelotons van Pz.Pi.Btl.86. Deze spitsen werden zelf ook weer door kleine verkennende en voelende verbanden vooraf gegaan.

[560] De opmars van de SS-VT Division, die met de beide SS Standarten Germania en Deutschland alsmede SS.AA en een deel SS.AR [twee gemotoriseerde afdelingen l.FH.18 10,5 cm houwitsers, n gemotoriseerde afdeling zware houwitsers s.FH.18 met 15 cm stukken; de beide andere le.FH.18 afdelingen waren bij 10.AK ingedeeld] aan de operatie bijdroeg, werd in de ochtend van 11 mei in opdracht gegeven. Zoals vermoedelijk bekend was de tot de divisie behorende SS Standarte Der F hrer gedetacheerd bij 10.AK dat tegen de Grebbelinie ageerde. De divisie verplaatste zich vanuit Duitsland naar Nederland en zond SS Standarte Deutschland in noordelijke richting achter de Gruppe Apell en de SS Standarte Germania in de zuidelijke richting achter de Gruppe Sponeck.

[529, 560] SS-VT werd op 10 mei om 21.30 uur Nederlandse tijd ge nstrueerd zich marsgereed te maken en naar het eerste afwachtingsgebied (nog in Duitsland) te marcheren west van de Rijn. Op 11 mei om 0800 uur kwam het bevel dat de divisie zich naar Mook diende te begeven om aldaar achter 9.PD om 1220 uur de Maas over te steken. Nadien diende tot aan Tilburg te worden opgetrokken, dat om 1830 uur (Nederlandse tijd) bereikt moest zijn. De divisiecommandant ?? SS Gruppenf hrer Paul Hausser ?? instrueerde vervolgens de Marschgruppe A de noordelijke route vanaf Mook naar Tilburg-Breda te nemen en Marschgruppe B de zuidelijke route. De Marschgruppe A [onder commando van SS Oberf hrer (2) Felix Steiner] bestond uit SS Deutschland, III./SSAR, 1./Pz.Jgr.Abtl en ondersteunende eenheden, de Marschgruppe B [onder commandant van SS Oberf hrer Karl Demelhuber] uit SS Germania, I./SSAR, SS Pi.Btl., Pz.Jgr.Abtl. (minus 1./) en ondersteunende eenheden. Bij de laatste Gruppe sloot tevens de divisiestaf en de verbindingsafdeling aan. Marschgruppe C volgde Gruppe B met de tros en brandstoffentrein. SS-VT werd ge nstrueerd dat de colonnes van 9.PD voorrang op haar hadden tot en met de oversteek van de Maas, waarna tot nader order in samenhang met die divisie in dezelfde tactische ruimte diende te worden opgetreden ter beveiliging van 9.PD haar flanken.

(2) De SS rang van SS-Oberf hrer wordt regelmatig verward met die van SS-Standartenf hrer. Toch was de rang [twee eikenbladen] hoger dan die van SS-Standartenf hrer [ n eikenblad] en deed denken aan de 18e eeuwse Franse hoofdofficierenrang van opperkolonel (Brigadier) die de hoogste kolonelsrang vertegenwoordigde tot na de Napoleontische tijd, toen die rang de opperofficierenrang van brigadegeneraal werd. Het Britse leger had de rang van drie sterren kolonel (brigadier of colonel-commander) ook nog tot 1928, waarna een brigadier de laagste generaalsrang werd. Toen de Waffen SS ontstond in de loop van 1940 (uit de SS Verf gungstruppe) kwam echter het probleem dat de SS-Standartenf hrer zich tot de Heer rang van Oberst verhield en de SS-Brigadef hrer tot de eerstvolgende Heer rang Generalmajor. Aangezien Oberf hrer toen geen Heer equivalent kende, werd de rang voor de Waffen SS uiteindelijk nauwelijks meer gebruikt.

[557, 1256] 254.ID kreeg opdracht om 0320 uur beslissend door de Peel-Raamstelling te breken en zich nadien meester te maken van de driehoek Den Bosch ?? Helvoirt - Schijndel. Ze moest bij haar uitbraak uit het gebied rond Mill wel ruimte maken voor delen van 9.PD als die haar pad zouden kruisen. AA.254 kreeg opdracht bij de aanval op de Peel-Raamstelling op de rechterflank een schijnaanval aan weerszijde van Escharen te maken. IR.454 links [gesteund door II./AR.254] en IR.474 [gesteund door II./AR.254] centraal opererend dienden vanuit hun vakken zelfstandig uit te breken en vervolgens richting het dorp Zeeland door te stoten. IR.484 was nog in opmars vanuit het operatiegebied rond het Maas-Waalkanaal en bleef zodoende in reserve. I./AR.254 en IV./AR.254 alsmede de gemengde gemotoriseerde afdeling AR.629 [4 x 10,5 cm; 8 x 15 cm houwitsers] stonden gereed aanvullende vuursteun te geven aan de regimenten. Pi.Btl.254 verplaatst een halve brugcompagnie met brugslagmateriaal naar Beers om zo spoedig mogelijk een brug over de Raam te kunnen slaan.

[550, 551] 256.ID kreeg opdracht om 0120 uur om vanuit de sector Mill door te stoten naar de omgeving van Boxtel. Ook zij moest de eenheden van 9.PD met voorrang door haar dispositief laten trekken. AA.256, onafhankelijk van de hoofdmacht opererende, kreeg zelfstandig opdracht over Gemert via Beek en/of Donk over de Zuid-Willemsvaart door te stoten naar Lieshout. De beide voorste regimenten [IR.456 en IR.481] dienden om 0420 uur over Uden en Veghel richting Zuid-Willemsvaart door te stoten. IR.476 vormt de achterhoede en volgde de hoofdmacht. Het met fietsen uitgeruste en met ondersteuning versterkte 5./IR.481 fungeerde als verkenningsafdeling van 256.ID bij ontstentenis van AA.256 in eigen gelederen.

Het Duitse aanvalsplan was uiterst ambitieus. Men zou vier divisies door een uiterst smalle trechter willen voeren, waarbij de gemotoriseerde eenheden opdracht kregen tenminste Tilburg te bereiken. Men bedenke daarbij dat 26.AK op dat moment nog in de veronderstelling verkeerde dat zij tegenover het gehele 3e Legerkorps plus Peeldivisie stond. Zij was zich bewust ?? zo blijkt uit de Duitse krijgsverslagen ?? dat de Nederlanders hoogstwaarschijnlijk achter de Zuid-Willemsvaart een nieuwe verdediging zouden bouwen. Hoewel men terecht alle vertrouwen had in de overmacht die zij met een tankdivisie, een gemotoriseerde divisie en twee traditionele infanteriedivisies kon mobiliseren, was tegelijkertijd de infrastructuur in de sector tussen Den Bosch en Eindhoven volkomen ongeschikt voor ontplooiing van dergelijke verbanden. Er waren slechts secundaire wegen beschikbaar en alleen al de hoofdmachten van de beide gemotoriseerde divisies zouden die geheel nodig hebben voor verplaatsing westwaarts. Daarbij kwam dat men willens en wetens de massieve opstoppingen tussen de Maas en Duitsland een ambitie neerlegde bij twee gemotoriseerde divisies om vanuit Duits gebied naar Tilburg door te stoten binnen 24 uur. Voor 9.PD betekende dit bijvoorbeeld alleen al dat een afstand van 60 kilometer van Goch naar Den Bosch en van 75 km van Goch naar Tilburg was af te leggen. Met de opstoppingen en de tijdrovende oversteek van de Maas in het achterhoofd, had men dus wel erg grote ambities.

Een opmerkelijke schermutseling

Zoals reeds besproken, slaagde vrijwel de gehele bezetting van de Peel-Raamstelling erin om zich succesvol en zonder frictie met de Duitsers vrij te maken van haar stelling en zich naar de Zuid-Willemsvaart te verplaatsen. Mede omdat er met uitzondering van het Vak Schaijk geen aanwijzingen waren gegeven om vertragende weerstand te bieden in het verplaatsingsgebied, kwam het zelden tot gevechten. De opmerkelijkste uitzondering wordt hieronder besproken.

In Gemert vond een lokaal gevecht plaats in de vroege ochtend van 11 mei. Gemert lag voor de sector die door het Vak Bakel werd ingenomen bij de plaatsjes Beek en Donk achter de Vaart. Onvermoed van wat er zich afspeelde in de omgeving, nam in de late avond van 10 mei een groep genisten een adempauze in het kasteel Gemert, dat zich aan de buitenzijde (westen) van het stadje bevond. [5, 135] Het waren ongeveer 75 man, louter uitgerust met karabijnen, onder leiding van de reserve kapitein der genie C. Frets [samengesteld detachement van de 5e Divisie] en met vermoedelijk slechts n andere officier (reserve luitenant Grooten). Deze mannen wisten niets van de terugtocht op de Zuid-Willemsvaart. Het detachement, een samenstelling van manschappen van 5.C.Pn en 6.C.Pn, had een opmerkelijke opdracht gekregen van de C-Vak Erp [lt-kol E. Snoek].

[135] Het detachement Frets ?? zoals het in de literatuur en offici le verslagen werd aangeduid ?? had taken ter vernieling en versperring ten westen van de Maas. Nadat die taken waren afgerond werd men naar Schijndel gedirigeerd. Aldaar ontving de kapitein tot zijn niet geringe verbazing in de avond van 10 mei van Commandant Vak Erp [237] opdracht om de spoorbrug bij Gennep alsnog te vernielen (hoewel het betreffende object niet in het Vak Erp lag, maar in Vak Schaik) en daartoe zijn fantasie en doorzettingsvermogen te gebruiken. Volgens zijn eigen verslag overwoog de kapitein om voor die taak van een door de vijand beheerste brug vlotten met explosieven te fabriceren en deze tegen de brugpijlers te doen laten varen. Hoe hij e.e.a. precies wilde doen materialiseren is niet zo boeiend, want het kwam nooit tot uitvoering. Want op weg naar de Maas, trok het detachement vanuit Schijndel door Gemert, waar de troep zo vermoeid bleek dat de kapitein besloot enige uren rust te houden in het kasteel te Gemert.

Die gegunde rust was uitbundig. Want hoewel de troep al in de avond van 10 mei rond 21.00 uur het hoofd te ruste legde, werd om 07.00 uur op 11 mei de spreekwoordelijke wekker geluid door een wachtpost die meende Duitse activiteit te hebben waargenomen. Erg voortvarend was kapitein Frets dus niet geweest met de uitvoering van zijn taak, want het had gezien de urgentie van zijn opdracht eerder in de reden gelegen bij het krieken van de dag [04.00 uur] uit de veren te gaan ?? voor zover directe uitvoering al niet in de reden had gelegen gezien de importantie van zijn opdracht. Anderzijds besefte hij vermoedelijk reeds de ongekende ambitie van het plan. Wie zal het zeggen. In elk geval was kort na de waarschuwing van de wachtpost een Duitse aanwezigheid in het stadje wel zeker, want na enige tijd begon een vuurgevecht tussen de Duitse troepen enerzijds en de louter met karabijnen bewapende Nederlanders anderzijds. Helaas is onduidelijk uit de bescheiden verslaglegging hoe groot de groep militairen was, die de kapitein ten tijde van het avontuur te Gemert bij zich had. Zijn oorspronkelijke detachement had uit vermoedelijk rond de 120 man bestaan, maar de kans is groot dat dit inmiddels aanzienlijk was uitgedund. Te meer daar ca. 20 man van het detachement met 5.C.Pn uiteindelijk via Keizersveer noord van de Maas zijn geraakt. Aangezien uiteindelijk 60 man krijgsgevangen waren gemaakt maar enkele waren ontsnapt, zal de sterkte in Gemert circa 75 man zijn geweest. Een Duitse bron maakte er later 'Etwa 200 Gefangene, darunter ein Kapit n' van.

[530, 550] Welke Duitsers te Gemert aankwamen in die vroege ochtend, is bekend. Dat waren verkenners van 256.ID. De AA.256 had op 10 mei een autonome taak om bij Afferden de Maas over te steken. Dat was in eerste instantie mislukt, maar nadat de divisie een compagnie PAK had toegestuurd, was de doorbraak geforceerd. Nadien hield men vuurcontact met enige Nederlandse verbanden en zodoende kon de AA.256 niet naar Mill worden aangetrokken [550]. Zij hadden de nacht daarom doorgebracht in Oploo (oostelijk van de Peel-Raamstelling) en in tegenstelling tot de Nederlandse genisten onder kapitein Frets wel voor zonsopkomst de wekker gezet. Daarna reed men door de onverhoopt onbezet aangetroffen Peel-Raamstelling, waarbij versperringen hen hoogstens lichte vertraging boden (er waren enige pioniers ingedeeld juist voor dergelijke obstakels). Via de lange weg die door Elsendorp, langs Handel en door het stadje Gemert voerde, kwam men in contact met de genisten in het kasteel.

[550] Helaas is het niet duidelijk met welke sterkte AA.256 precies aankwam in Gemert. Organiek bestond de eenheid uit twee rijwieleskadrons (met 2 zware en 9 lichte mitrailleurs elk), een gemotoriseerd peloton antitank geschut (met drie stukken PAK 3,7 cm en een lichte mitrailleur) en een gemotoriseerde IG Gruppe met twee stukken infanteriegeschut van 7,5 cm. Zeker is [550] dat de Abteilung in de ochtend van 10 mei een compagnie PAK [1./PzAbwAbt.256, met 12 stukken gemotoriseerd 3,7 cm PAK en zes lichte mitrailleurs] als versterking kreeg en vrijwel zeker dat ze deze ook behield tot op 11 mei weer contact werd verkregen met de eigen divisie. Daarnaast had de afdeling een groep pioniers van Pi.Btl.256. Mogelijk had men ook een peloton van drie lichte pantserwagens Kfz.13 (eventueel een Kfz.14 met radioset en antenne in plaats van een Kfz.13). Een dergelijk peloton had ook IR.481, maar de KSTN ??s [550] geven het in elk geval niet weer voor AA.256. [5, 128, 129] Het was rond 0730 uur dat een vuurgevecht uitbrak tussen de Duitse verkenners en de Nederlanders, waarbij de laatste vanuit met name het kasteel verweer boden. [249]

[135] In eerste instantie werd het gevecht gevoerd met de voorhoede, vrij spoedig ook de hoofdmacht, van AA.256. Nadat de Duitse hoofdmacht ontwikkeld was rond het stadje, duurde het gevecht nog lange tijd. Het was pas tegen het middaguur dat de kapitein Frets zich gewonnen moest geven, omdat inmiddels het kasteel te Gemert, waar de defensie was geconcentreerd, in brand was geschoten. In die laatste fase waren ook tanks verschenen, hetgeen de tanks moeten zijn geweest die behoorden tot de voorhoede van de Gruppe Sponeck, waarvan de verkennende spits rond het middaguur in de sector arriveerde. Of die werkelijk een rol hebben gespeeld bij het gevecht is onduidelijk.

Feit is dat de Nederlandse militairen de Duitsers lange tijd op afstand wisten te houden. AA.256 was rijkelijk voorzien van 3,7 cm antitankgeschut (dat ook met brisantgranaten was uitgerust) en enige mortieren alsmede twee stukken 7,5 cm infanteriegeschut. De Nederlanders konden daar slechts lichte handvuurwapens tegenover stellen. [530] Tijdens het gevecht werd in de loop van de ochtend het kasteel door Duits vuur in brand geschoten, wat de kroniek van AA.256 aan PAK-vuur toeschreef. Er raakten verscheidene soldaten gewond door scherven, puin en kogels. [31, 129] Uiteindelijk sneuvelde n sergeant [Dpl sgt P. Oostveen, 6.C.Pn] alsmede [32] n Duitse wielrijder, Sch tze Emil Hofmann [2./AA.256]. Rond het middaguur was de strijd gestreden en gaven de genisten zich aan de Duitsers over. Onderwijl hadden de Duitsers de indruk gekregen dat ze door burgers waren beschoten, zodat zij veel energie staken in het arresteren van onschuldige bewoners van Gemert. Daarbij zouden onder de burgerij slachtoffers zijn gevallen omdat Nederlands vuur ook in hun gelederen viel. Ondersteundende bronnen terzake ontbreken echter bij auteur dezes, zodat deze aantekening vooralsnog onderbouwing vanuit een tweede bron blijft missen.

Een ander gevecht voor de stelling zou pas in de late avond plaatsvinden. Dat was in Den Bosch, waar enige Nederlandse militairen uit de Peel-Raamstelling ten noorden van de vernielingen gedwongen rust hadden moeten nemen. Zij kregen met de voorhoede van de SS divisie te maken. Dat gevecht zal in het vervolg van dit hoofdstuk ['doorbraak'] worden besproken omdat het pas in de avond ontstond.

Luchtverdediging

Zolang het Veldleger in Noord-Brabant was vertegenwoordigd met haar 3e Legerkorps, had de Veldleger luchtverdediging ook een rol in de provincie. Die luchtverdediging was echter geconcentreerd rond Den Bosch, met uitlopers naar Vught en Oss.

[5, 8] Onder het 3e Legerkorps vielen de 5e en de 9e Compagnie Luchtdoelmitrailleurs. Deze eenheden hadden de beschikking over elk drie stukken modern Bofors 4.tl, tien stukken Oerlikon 2.tl en acht Spandau mitrailleurs M.25 tl verdeeld over vier pelotons licht en een batterij middelzwaar afweergeschut.

[8] De verdeling van de middelen op 10 mei 1940 was als volgt geweest. Bij Den Bosch (ten westen van Dungen) stond opgesteld de 155e Batterij Luchtdoelartillerie [3 x 4.tl, onderdeel van 5e Cie LuMi], alsmede het 2e (op het dak van de Vroom en Dreesmann), 3e (nabij de Graafse weg) en 4e Pel.LuMi (nabij de wallen ten zuiden van de stad) van de 9e Cie. Bij Oss stonden het 3e en 4e Peloton van de 5e Cie. Bij Vught (stafkwartier 3e LK) stond het 1e Peloton van de 9e Cie. De 159e Batterij Luchtdoelartillerie [3 x 4.tl, onderdeel van 9e Cie LuMi] stond bij het oude fort Crevecoeur (in gebruik als logistiek punt voor de landmacht) aan de overzijde van Hedel. Tenslotte stonden het 1e en 2e Peloton van 155e Cie bij Lith respectievelijk 't Wilt bij twee geniebruggen.

[8] In de ochtend van 10 mei werden de pelotons verplaatst. Bij de 5e Compagnie betekende dit dat de beide Pelotons bij de geniebruggen na de verplaatsing van de troepen uit Brabant naar de noordzijde van het water moesten verplaatsen. Het 3e en 4e Peloton werden van Oss naar Oyen verplaatst. De 155e Bt LuA van de sector Den Bosch - Den Dungen naar de zuidelijke Waaloever bij Tiel. Bij de 9e Compagnie werd het 1e Peloton in de middag naar Hedel verplaatst. Het 2e en 3e Peloton van Den Bosch naar de Waaloevers bij Waardenburg en het 4e Peloton van Den Bosch naar Kerkdriel aan de Waal. Alleen de 159e Batterij LuA bleef in Noord-Brabant staan. Het moest het Fort Crevecoeurt blijven bewaken tot dat alle troepen van het 3e Legerkorps overgestoken waren, waarna de Batterij naar Culemborg zou worden verplaatst. Nog tijdens de eerste oorlogsdag werden alle eenheden - sommige later alsnog naar andere plaatsen gedirigeerd - boven de Waal teruggetrokken. Op 11 mei bevond zich dus geen luchtafweer meer in Noord-Brabant.

De bruggen over de Aa en Zuid-Willemsvaart

Het is voor het juiste begrip van zaken eerst van belang om vast te stellen welke bruggen er een rol speelden in de gebeurtenissen. De literatuur is namelijk onduidelijk of onzuiver als het dit thema betreft.

In de noordelijke sector van de Zuid-Willemsvaart stroomde parallel en op steenworp afstand de Aa (rechts) naast de Vaart. De Aa was een authentieke laaglandbeek (thans merendeels gekanaliseerd) en daarom rijkelijk voorzien van diverse kleine en enkele grotere bruggen omdat ze al eeuwenlang de bewoners van de streek over het beekje moesten brengen. De in de 19e eeuw gegraven Zuid-Willemsvaart had minder bruggen. De Aa was nog maar voor een zeer beperkt deel gekanaliseerd [= afgestoken oevers, rechtgetrokken loop, uitgediept, waar nodig verbreed]. Het grootste deel van haar loop was ze nog een authentieke beek en daarom op de meeste locaties maximaal een meter tot anderhalve meter diep. Daarmee was ze op veel posities waar de Duitsers zouden oprukken doorwaadbaar.

De aanleg van bruggen over de Zuid-Willemsvaart werd vooral bepaald door de hoofdroutes van wegen (en later de stoomtram). De meeste sluizen hadden een eenvoudige lichte overgang, in de vorm van een lichte ophaalbrug. Zo ook bij sluis 2 bij Middelrode, de Milrooijse brug. Deze werd vernield door politietroepen kort nadat de stalen ophaalbrug bij Den Dungen werd opgeblazen, terwijl ze de trambrug slechts ophaalden (de klep was aan eigen zijde opgehaald). De verkeersbrug was ?? tussen sluizen 1 en 2 ?? gebouwd tegenover Berlicum alsmede direct daarnaast gelegen, in de jaren dertig gebouwd en in 1938 alweer buiten gebruik gesteld, een trambrug. Bij Den Dungen - eigenlijk bij het ruim 1 km noord van Den Dungen gelegen buurtschap Poeldonk - was dan ook het knooppunt van de in 1938 gestaakte (stoom)tramverbinding Den Bosch - Helmond. Deze liep tot aan Dungen ten oosten van de Vaart en werd bij Dungen voortgezet aan de linkerkant van de Vaart, waarbij de tram het zuiden van Den Bosch langs het kanaal binnenkwam. De bruggen bij Dungen waren dus voor de omgeving van groot belang. Pas veel later werd ook een grotere ophaalbrug aangelegd op een locatie bij Heeswijk. Deze was kleiner en lichter dan die bij Den Dungen en verbond de weg langs het kanaal met Schijndel, daarom ook wel eens de Schijndelse brug genoemd. In weerwil van menige bron over de brug bij Heeswijk beweert, was deze wel degelijk vernield, was alleen de achtergelegen brug over de Aa onvernield gebleven. De volgende verkeer verdragende brug was bij Veghel, tussen die plaats en Sint Oedenrode. Vlakbij (en boven) die verkeersbrug lag een spoorbrug over de Vaart. Die lag in de lijn die met Gennep verbonden was en zodoende al op 10 mei door de genie middels vernielingen versperd was nadat melding was gemaakt van de Duitse treinen die bij Gennep en Mill doorgebroken waren.

Van belang is echter vooral de juiste duiding van de ??brug bij Heeswijk ??. Omdat er in de historische beschrijvingen van de gebeurtenissen eigenlijk nooit onderscheid wordt gemaakt tussen de bruggen over de Aa en de Zuid-Willemsvaart, ligt er enige misleiding op de loer. Te meer daar de onderlinge afstand tussen Aa en Vaart op deze locatie soms maar 200m was. De bruggen over de Aa, ook die in Heeswijk, waren vrijwel allen opgeblazen ten noorden van Dinter, hoewel die bij Heeswijk nabij de Vaart onbeschadigd bleef. Bij Veghel waren echter een ophaalbrug en een stenen brug over de Aa niet vernield.

Dit is het uitgangspunt voor de nadere bespreking van de gebeurtenissen aan de Zuid-Willemsvaart.

[De bronnen vindt u hier]