Franse strategie

Introductie

Er zijn twee hypotheses ?? strategie n ?? die de Fransen vooroorlogs ontwikkelden, die boeiend zijn voor het uiteindelijke Nederlandse theater. Het betreft de plannen die als ??Manoeuvre l ??Escaut ?? en als ??Hypothese Breda ?? het licht zouden zien tijdens de schemeroorlog.

Hieronder wordt ingegaan op de totstandkoming van die plannen binnen het Franse leger en met name de ontwikkelingen rond het 7e Leger. De materie die ziet op de planontwikkeling voor het Dyle dispositief blijven buiten beschouwing.

Omdat de Nederlandse literatuur uiterst summier voorziet in deze kennis, wordt er hier extra diep op in gegaan.

De bronnen die hiervoor voornamelijk zijn gebruikt zijn een aantal gerenommeerde Franse militaire studies van het Institut de Strat gie Compar e [ISC], de Commission Francaise d ??Histoire Militaire en het Instut d ??Histoire des Conflicts Contemporaine.

Maurice Gamelin

Maurice Gustave Gamelin ?? Veldmaarschalk en uiteindelijk zelfs Generalissimo ?? was vanaf 1933 de opperbevelhebber van het Franse leger. Een militair die in de Eerste Wereldoorlog furore had gemaakt. Een man die gelauwerd werd om zijn intelligentie en strategische denken, maar - reeds voor 1940 - door zijn vele criticasters bekritiseerd om zijn gebrek aan dynamiek, zijn autoritaire wijze van leiding geven en uiteindelijk zijn zwakke operationele competenties. Gamelin werd door veel Franse generaals en minderen als een conservatieve dromer gezien, die bovendien te allen tijde zijn (eigen) zin doordreef. De kwalificatie conservatieve dromer herbergt op het eerste gezicht een innerlijke tegenstrijdigheid. Dromers zijn immers mensen die juist mijmeren over zaken die vooruitstrevend zijn, die niet werkelijk kunnen. Terwijl conservatieven juist vasthouden aan bewezen realiteit. Hoe beide zaken toch verenigbaar zijn in een kwalificatie van Gamelin als functionaris, zal spoedig duidelijk worden.

Een van de meest voorname kritiekpunten ?? reeds voor de oorlog ?? was het volgende. Gamelin was geroemd om zijn idee n toen hij halverwege de jaren dertig realistisch was en de politiek voorhield dat het Franse leger tegenover het Duitse inferieur was qua dynamische slagkracht. Zijn daaruit volgende strategie van strikte statische verdediging in het oosten en concentratie van de weinige dynamische legerdelen in het noorden, werd breed geapprecieerd. Toen nadien de slagkracht van het Franse leger was toegenomen, hield hij echter vast aan een conservatieve operationele doctrine. Tegelijkertijd ambieerde hij om op termijn vanuit een kleine dynamische component manoeuvres te kunnen ontwikkelen, die zich buitengewoon slecht verhielden met de kansen en bedreigingen van de moderne oorlog en de grote beperkingen van het leger. Zo was Gamelin in de Franse legerkringen de enige man van naam en formaat die de zeer optimistische doelstelling nastreefde om in het noorden een dusdanig dispositief te kunnen ontwikkelen dat enige maanden na een Duitse invasie een tegenoffensief via de laagvlakten in zuid Nederland en noord Belgi moest kunnen worden ontwikkeld.

De kritiek die Gamelin kreeg van zijn veldleger generaals was vrij eenduidig. Zij achtten het oprekken van het Franse dispositief in strijd met de capaciteiten van het Franse veldleger en vonden de onttrekking van een sterke mobiele reserve uit het hart van de verdediging in Belgi ?? die de voorverdediging voor het moederland Frankrijk vormde ?? zowel strategisch als operationeel volstrekt ongewenst. Die opinie werd het sterkst door de commandant van het machtige Noordoostelijke leger (Georges) ?? waarin driekwart van het Franse legerpotentieel was vertegenwoordigd ?? verwoord toen deze fijntjes wees op de kans dat een eerste Duitse aanval in het noorden beslist met zware concentraties van pantsers en gemechaniseerde eenheden gepaard zou gaan, maar dat een Duitse misleiding in het noorden met de verregaande Franse ambities daar tegenover, zou kunnen leiden tot een catastrofe. Gamelin erkende risico ??s, maar zag deze als beheersbaar, en wierp tegen dat hij wel nieuwe strategische reserves uit zijn oostelijke legergroepen kon organiseren. Bovendien: afwijkende Duitse plannen zouden zich tijdig aankondigen, zo geloofde hij stellig. Gamelin dacht niet in dagen, maar in weken en maanden als eenheden van tijd. Daaruit bleek zijn onderschatting van de moderne oorlog zeer nadrukkelijk.

De hartstochtelijke en eenzame ambitie van Gamelin zou de rode draad vormen in de vooroorlogse Franse strategie besprekingen alsmede tijdens de oorlogsdagen zelf.

Prelude

In de jaren dertig toen duidelijk werd dat Duitsland wederom de tegenstander zou kunnen worden, hinkte het Franse leger ten aanzien van de ??Grand Strat gie ?? nadrukkelijk op twee gedachten.

Vanuit het leger zelf ?? vanuit het besef van grote moderniseringsachterstand ?? was er de wens vooral defensief en introvert te denken en te bouwen. Men wilde zich vooral defensief opstellen binnen de eigen landsgrenzen, zich op defensieve politiek en legeropbouw richten, tot dat men voldoende modernisering had kunnen realiseren om het leger slagkracht te bezorgen waarmee offensiever gedacht en gehandeld kon worden. In die periode was de meest prominente Franse militaire denker ?? en Generallissimo ?? Gamelin zeer breed gedragen, zoals hierboven al even aangeduid.

Men werkte onderwijl sterk aan de voorgenomen verbetering van de slagkracht, wat ondermeer in het zeer ambitieuze plan 1935 zijn uitvloeiselen vond. In die periode werd een gigantische aanvraag bij de Franse industrie neergelegd voor de ontwikkeling en bouw van een groot tankleger. In wezen legde men twee specificaties neer waaraan alle industrie n mochten meewerken, zolang zij aan de specficatie konden voldoen. De hoofdmoot van het plan zag op de ontwikkeling van middelzware infanterie- en slagtanks. Hoe veelomvattend dit plan was en hoe massief het tot uitvoering kwam ziet men terug in de vele Franse tanktypes met de extensie ??35 ?? in hun typenaam. Voor artillerie en anti-tankwapens werden eveneens grootschalige aanvragen gegenereerd en de l ??Armee de l ??Air ?? al langere tijd een onafhankelijke branche in het Franse leger ?? begon te bouwen aan een nieuwe grote en moderne vloot vliegtuigen.

Het leger vermoedde dat het jaren zou duren voordat men zich een grote offensieve slagkracht zou hebben aangemeten, die zich in enige mate kon verhouden tot wat aan de andere zijde van de grens tot ontwikkeling kwam. Frankrijk was zich namelijk zeer bewust van de heimelijke uitbouw van de Duitse landmacht en de ambities aldaar om een leger met veel lichte divisies te cre ren. Ze werd zich eind jaren dertig even bewust van het feit dat het eigen leger in wezen - qua mechanisatie en mobiliteit - al achterlag op het Duitse, ondanks het feit dat het Franse leger qua traditionele eenheden ver superieur was.

De politiek legde het leger bovendien inmiddels dwingend een tweede gedachte op naast de sec nationale verdediging (achter Maginot en noordgrens). De Franse politiek drong er op aan een voorwaartse verdediging te ontwerpen, waarbij Belgi ongeacht de omstandigheden als zone van voorverdediging dienst zou doen.

Het leger zag daar in grote lijnen wel wat in. Men zag in dat een Duitse agressor te allen tijde het Belgische grondgebied nodig zou hebben om volledig tot ontplooiing te kunnen komen. Dat deed nog meer opgeld dan in 1914-1918 omdat de formidabele Maginotlinie de oostgrens van Frankrijk met Duitsland zo goed als blokkeerde. Het leger zag in de verdediging van het Belgische knooppunt van opmarsroutes wel een kans. Men bepaalde dat het gebied tussen de Rijn- en zeehavens [Rotterdam en Antwerpen] en de vlaktes ten noorden van Parijs tot verdedigingsector zou worden bestempeld om een eerste Duitse aanval krachtig te pareren en hen zodoende de toegang tot de zeehavens en het noorden van Frankrijk te ontzeggen. Die - toen nog grove - bepaling van de kaders van de voorverdediging in het noorden zou zich nadien niet wezenlijk meer wijzigen.

Hoofdzaak lag bij het ontzeggen van Antwerpen aan de vijand om daarmee het voornaamste doel voor Engeland om bij te dragen aan een continentale strijdmacht te omarmen. Antwerpen werd immers traditioneel gezien als het pistool op de borst van Engeland. En de Fransen wilden zich verzekeren van Britse steun en een aanzienlijk expeditie leger ter ondersteuning van de strijd op het continent, analoog aan 1914.

Die bepaling dat Antwerpen zo voornaam was voor de Engelse zaak was verouderd. Het is merkwaardig dat in die zin Rotterdam nauwelijks werd genoemd, hoewel de principi le kaders ook sprake van 'de Rijnhaven' als doelgebied, waarvoor Rotterdam in wezen als enige in aanmerking kwam. Rotterdam was al in 1935 de grootste Europese zeehaven voor handelsschepen. Sinds in 1872 de Nieuwe Waterweg gereed was gekomen, had de haven een grote bloei en groei gezien. Het was rechtstreeks op het Ruhrgebied aangesloten middels de Rijn, maar eveneens op de Maas. Het was door zijn uitstekende ontsluiting een strategisch veel voornamere haven geworden dan Antwerpen. Desondanks was voor de Fransen Antwerpen [ ??Anvers ?? in het Frans] de sleutel en werd Rotterdam als doel nauwelijks benoemd. Dat zal haar oorzaken hebben gevonden in de strategisch veel complexere situatie die Rotterdam als voorverdedigingsgebied zou meebrengen. Slechts een minuscuul spoor van een zwakke poging tot het blokkeren van de uitloper van de Waal bij Dordrecht kwam uiteindelijk zijdelings in de Franse plannen voor.

Al in maart 1936 werden de uit te werken defensiestrategie n gebaseerd op de deelname van een aanzienlijk Brits expeditionair leger. Daarbij zag men de voordelen van een Belgisch leger dat op haar eigen grondgebied met de Franse strategie kon worden verbonden. Frankrijk zou slechts het stuk tussen Wavre en Givet voor haar rekening nemen, een kleine 100 km. Vooralsnog werd voorzien dat slechts n legergroep zich op Belgisch grondgebied zou begeven.

Reeds in 1934 waren door de Franse legertop strategie n uitgewerkt waarbij een betrekking van Belgi bij een verdediging van Frankrijk een rol speelde. Tijdens een overleg tussen Franse topmilitairen en de toenmalige Belgische chef-staf Generaal Adolphe Cumont concludeerde men dat de hypothese Breda in de nabije toekomst zelfs het meest waarschijnlijke zou zijn. Men zag - overigens ook in Nederland - in dat een nieuwe Duitse agressor zich niet weer onder Zuid-Limburg over een smalle corridor zou laten dwingen en dus prominent gebruik zou maken van Nederlands grondgebied. Het was de Belgische chef-staf die eensgezind met Gamelin concludeerde dat het zwaartepunt van Duitse agressie zou liggen in een sector tussen Roermond en Brussel. Dat was op dat moment inderdaad het geval. De toentertijd genoemde hypothese Breda was echter nadrukkelijk geen Franse strategie om zich met Franse eenheden zo noordelijk te begeven, maar een hypothese die zag op de Duitse aanvalsplannen. Gamelin maakte in 1934 de Belgen zelfs heel duidelijk dat zijn legers niet noordelijker dan Namur zouden optrekken als het zich berhaupt al op Belgisch grondgebied zou begeven. De Fransen wensten nadrukkelijk een gesloten homogeen dispositief te bewaren en lieten het noordelijke deel sowieso over aan de Belgen, het mogelijk betrokken rakende British Expeditionary Force [BEF] en eventueel de Nederlanders. Wel drong Gamelin er bij de Belgen op aan om het Franse leger al bij voorbaat op Belgische bodem toe te laten als Frankrijk zich voor een dergelijke strategie zou commiteren, zodat het zich niet pas na een casus belli diende te verplaatsen, maar voordien al haar posities zou kunnen innemen. Gamelin ?? de archa sche status van de Franse legermobiliteit kennende ?? zag hierin terecht een groot operationeel risico. De Belgen waren hier echter op tegen, om de begrijpelijke reden dat zij veronderstelde daarmee Duitsland te provoceren (nog los van het feit dat het anno 1934 tegen alle geldende internationale verdragen zou indruisen). Desondanks was Gamelin anno 1934 nog niet bijzonder gecharmeerd van een verdediging buiten het Franse grondgebied. Dat zou hij echter spoedig w l worden.

In Belgi gebeurde ondertussen in het politieke spectrum het omgekeerde als in Frankrijk. Daar waar de Franse politiek nadrukkelijk op verbreding van de kwestie aanstuurde en het leger aanzette tot het alli ren met de noorderburen, maakte de Belgische politiek een tegengestelde beweging. De Belgische politiek was benauwd geworden door de slappe reactie van Engeland en Frankrijk op het Duitse opzeggen van het Verdrag van Lucarno en de herbezetting van het Rijnland. Die herbezetting nam ineens de militaire buffer weg die vooral Belgi parten speelde. De Duitse annexatie van bezet gebied ?? althans zo zag de Hitler regering het ?? betekende voor Belgi dat de strategie van de voorverdediging grondig diende te worden herzien, nu Duitse legers weer direct aan hun grens konden verschijnen. Politiek had het tot gevolg dat de Belgische legerleiding gedwongen werd om het samenwerkingsverband met Frankrijk op te zeggen. Bijzonder genoeg werden deze politieke troebelen vrij open besproken, zodat het voor de Fransen spoedig duidelijk werd dat hun samenwerking met Belgi de langste tijd gehad zou hebben. Dat zou voor de Fransen een geheel nieuwe uitdaging bieden.

Tot dat moment werden in mei en juli 1936 nog een aantal Belgisch-Franse stafbesprekingen gevoerd, waarbij beide staven uitvoerig afstemden. Concreet kwam het er zelfs op neer dat de Belgische defensiestrategie in volledige afstemming met de Fransen werd voorbereid. Gamelin was ondertussen zeer gecharmeerd geraakt van een langgerekt dispositief waarbij de Franse, Britse en Belgische troepen een goed te verdedigen diagonaal tussen Antwerpen en Sedan zouden inrichten als hoofdverdediging. Antwerpen achtte hij zelfs cruciaal als mogelijke springplank voor een tegenoffensief.

Op een van de laatste Belgisch-Franse besprekingen in mei 1936 zei Gamelin opnieuw dat de Hypothese Breda vrijwel zeker de meest voor de hand liggende zou zijn [letterlijk: " d ??hypoth se la plus vraisembable ".] Daaraan voegde Gamelin echter wederom toe dat als de Belgen de Fransen niet voorafgaande aan een invasie toestemming zouden verlenen op Belgisch grondgebied te opereren, zij mogelijk te laat zouden komen.

In de maanden nadien werden grote kaartoefeniningen [krijgsspellen] gehouden door de Comit de Guerre [een samengestelde oorlogsraad, het hoogste politiek-militaire orgaan waarin zaten: voorzitter de premier, de ministers van Defensie en Kolonie n, Gamelin en zijn chef-staf] en zijn raadgevers, waarvan de uitkomsten bevestigden wat Gamelin gezegd had. Men kan zich in goede moede afvragen in welke mate men vooringenomen aan tafel ging overigens. Uit diezelfde oefeningen kwam naar voren dat de noordflank (omgeving Antwerpen) zich excellent leende voor tegenaanvallen ten zuiden van de Maas in de richting van het Roergebied. Daarmee zag Gamelin de door hem inmiddels zo gewenste bevestiging van de importantie voor een stevige verdediging van ??Grand Anvers ?? [ de ruime omgeving van Antwerpen]. Hij zag daarin het bewijs dat het voor de slagingskans van een dergelijke defensiestrategie - met offensieve kansen - essentieel zou zijn dat de neutrale landen (Belgi en Nederland) alsmede Engeland en Frankrijk zich ruimschoots voor een invasie zouden verbinden en een proactieve bezetting van Belgi , alsmede een reeds op het continent aanwezig BEF, onmiskenbaar van vitaal belang waren. Die conclusies waren voor Gamelin in de lente van 1937 glashelder.

De drie eerste planvarianten

De uitgebreide kaartoefeningen binnen de Franse legerraad leidden in de winter 1937/1938 tot in wezen drie varianten in de Franse strategie die het 7e Leger als executeur betrokken.

Het meest bescheiden plan, dat in wezen voortkwam uit de reeds bestaande Franse plannen tot bezetting van niet meer dan een sector tussen Wavre en Viget, hield het 7e Leger in de sector Reims [centraal Noord-Frankrijk]. Daar was zij vanwege de vele weg- en spoorknooppunten snel in te zetten als dynamische strategische reserve eenheid. Als uitgangspunt was deze sector niet voor alle drie de plannen gewenst, althans zolang de neutrale landen zich niet alsnog zouden committeren voordat een Duitse inval een feit was. In de plannen waarbij het 7e Leger rond Antwerpen zou worden ingezet, zou het 7e Leger aan de kust bij Calais worden geplaatst. In de sobere variant [men kan ook zeggen: het basisplan] zou het 7e Leger primair onder de commandant van het noordoostelijke leger ?? G n ral Joseph Georges ?? blijven ressorteren, en secundair als strategische reserve van het GQG [Grand Quartier General, Algemeen Hoofdkwartier] fungeren. Ze zou dan ideaal achter de sector Dinant-Sedan hebben gelegen.

Fall Gelb troepenbewegingen

Het tweede plan was het zogenaamde plan ??manoeuvre l ??Escaut ?? [l'Escaut is de Franse vertaling van de Schelde], waarbij het 7e Leger zich tot aan de Zeeuws Vlaanderen zou ontwikkelen, maar waarbij zij slechts achter de (rivier) Schelde zou blijven en dus een groot deel van Belgi prijs zou geven als voorverdedigingszone. Dat plan ging bovendien uit van een volledige passieve verdediging zonder de ingebouwde component voor offensief handelen door het gebied tussen Turnhout en Tilburg richting Ruhr. Een rechtstreeks gevolg van de Belgische opzegging van de samenwerking met Frankrijk in oktober 1936, waardoor een proactieve bezetting van Belgisch grondgebied onmogelijk was geworden. Commandant van het 7e Leger G n ral Henri Giraud zag in dit plan grote problemen ten aanzien van logistieke zaken. Hij reclameerde bij Georges dat uitgebreide afstemming met de Belgen noodzakelijk zou moeten zijn en wees op de grote kansen op obstructies wegens vernielde wegen bij een verplaatsing n een invasie.

Giraud keek nog verder. Hij gaf aan Georges aan dat indien de Duitsers inderdaad via een noordelijke route zouden aanvallen, zij dit met grote massa ??s tanks zouden doen. Hij vroeg daarom met grote spoed om versterking van zowel de eerstelijns als de tweedelijns eenheden met veel en zwaarder antitank geschut. De gemechaniseerde snelle verkenningseenheden dienden direct van (meer) AT geschut te worden voorzien. Bovendien wilde hij meer snelle goed bewapende eenheden op bataljonsniveau die tactisch zouden kunnen worden ingezet tegen lokale infiltraties en parachutisten. Hij achtte die moderniseringen noodzakelijk om een inzet rondom Antwerpen succesvol te kunnen laten zijn gegeven de te verwachten Duitse tankinzet. Daarnaast verordonneerde Giraud dat zijn formaties vooraf gegaan zouden worden door snelle eenheden die een weerstandscherm zouden bouwen in het te bezetten gebied en zich louter defensief zouden opstellen tot het gehele dispositief zou zijn ingenomen door het 7e Leger. Georges bleek het roerend eens met Giraud en zou zich jegens Gamelin en de tait major g n ral [de generale staf] voortaan hard maken voor deze visie van Giraud.

Franse hoofdrolspelers

Op 24 oktober voegde General Georges een appendix toe op de ??manoeuvre l ??Escaut ?? door richtlijnen uit te geven voor een diepere penetratie in Belgi van zijn eenheden. Daarmee dus de oostelijke voorverdediging nastrevend die Giraud had aangedragen als onontbeerlijk.

De derde variant was uiteraard de ??Hypothese Hollande ??. Deze manoeuvre ?? in de hoedanigheid van Franse troepen actief betrokken bij een noordelijke inzet ?? werd voor het eerst op 8 november 1939 in een offici le notitie op het hoofdkwartier van Georges opgenomen. Het politiek geladen plan (1) had vooral tot doel om de Belgen en Nederlanders beiden aan het Franse doel ?? de strijd buiten de Franse landsgrenzen te houden ?? te verbinden. Gamelin liet het zich (gewillig) opleggen vanuit de Conseil, maar Georges was een uitgesproken tegenstander van de Hypothese, zoals hij van de minder progressieve ??Manoeuvre l ??Escaut ?? al weinig geporteerd was. Georges was een groot voorstander van het in de omgeving Reims houden van het 7e Leger en zo zijn enige strategische reserve vrij te houden. Daarin vond hij brede steun bij de Legerkorpscommandanten, die het vacuum in hun rug maar riskant vonden. Bij de plannen voor ontwikkeling in het noorden zou het 7e Leger echter vanuit haar afwachtingsgebied in Reims westwaarts naar de kust worden verplaatst, zonder dat het vervangen zou worden als strategische reserve.

(1) Maurice Gamelin was niet blind voor politieke handigheid die hem militair gewin kon brengen. Gamelin overwoog, ook jegens zijn directe ondergeschikten, dat het hem veel waard was het Nederlandse leger in elk geval ten dele voor zich te winnen door hen de hand te rijken als de kans maar enigszins daar was. Die handrijking zou dan rond Breda moeten geschieden, zo zag hij in. Het neveneffect van zo'n noordelijk dispositief zou zijn dat voorname Franse eenheden aan de linker flank van het Belgische dispositief in de uitlopers van de KW-stelling zouden komen te liggen. Door het Belgische Veldleger ter linkerzijde met Franse troepen aan te leunen en ter rechterzijde met het BEF zou - zo was de overtuiging van Gamelin - een grotere druk op de Belgische Koning (als opperbevelhebber van het Belgische leger) kunnen worden uitgeoefend zich vrijwel onvoorwaardelijk te li ren met de Franse strategie.

Het plan ?? dat op 9 november 1939 door de chef-staf van het GQG werd opgelegd als te plannen manoeuvre ?? hield in dat er een Franse bezetting diende te komen van de ruimte ten zuiden van de Oosterschelde, dat wil zeggen de Zeeuwse gebieden Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland alsmede het westen van Noord-Brabant. Het 7e Leger werd daartoe versterkt met extra infanteriedivisies, welke zouden komen uit de reserve en worden toegewezen als de Manoeuvre van toepassing zou worden verklaard.

Het plan betekende dat het 1e Legerkorps de directe sector rond Antwerpen moest bezetten. Het 16e Legerkorps met de 9e DIM als meest slagkrachtige eenheid (op dat moment) diende de rechterflank van het 7e Leger te beveiligen zolang het Leger in opmars was. Verkenningseenheden werden tot kleine brigades samengevoegd en werden aangewezen als vooruitgeschoven eenheden om de buitenbeveiliging van het doelgebied voor hun rekening te nemen. De infanterie die voor Walcheren was bedoeld zou per boot worden gezonden, het eerste deel zelfs middels luchttransport naar Vlissingen. Giraud wilde bovendien dat speciale snelle eenheden vooruit zouden worden gestuurd naar de Zeeuwse eilanden omdat men daar anders te laat een werkzaam defensief zou kunnen opbouwen. Daarbij er kennelijk al vanuit gaande dat de Nederlanders niets zouden inbrengen n dat die in Noord-Brabant de deur zouden openzetten. In die fase ?? november/december 1939 ?? niet in lijn met de Nederlandse defensieplannen, maar wel in lijn met de Franse aanname dat Nederland wellicht direct bij een inval zou capituleren.

Gedurende de maand november werden de logistieke plannen minutieus door de staf van het 7e Leger uitgewerkt en vier hoofdroutes voor de eenheden bepaald. Giraud legt zijn uitgewerkte plannen voor aan G n ral Gaston Billotte ?? commandant van de 1e Legergroep in wiens sector het 7e Leger zou opereren in de plannen rond de Schelde. Billotte keurde de plannen van Giraud goed. Daarbij benadrukte Billotte ?? tot genoegen van Giraud ?? dat de verdediging van de Schelde in hoofdzaak een Belgische zaak zou blijven en de Fransen slechts zouden ondersteunen. Hij zou zich daarvoor hard maken.

Dit alles had zich afgespeeld tegen de eerste serieuze dreigingen vanuit Duitsland, die in alle landen in West-Europa de eerste lange periode van hoogste waakzaamheid hadden opgeleverd sinds de respectievelijke nationale mobilisaties in augustus en september 1939.

De Dyle varianten

Bij de uitwerking van de hypotheses l ??Escaut en Hollande bleek ?? nadat de rust na de november alarmen weer was teruggekeerd ?? dat er sterke behoefte was om het dispositief aan de rechterflank nader te bekijken en te versterken. Er werd onder de legercommandanten duidelijk een noodzaak gevoeld voor een stabielere component ten aanzien van de beveiliging van het oosten, over de gehele linie. Uitgangspunt van de varianten bleef de Dijle basis, waarbij de rivier de 'Dijle' als hoofdweerstand fungeerde.

Op 15 november 1939 had Gamelin met zijn instructie no.8 het 7e Leger los gemaakt van de 1e Legergroep van Billotte. Hij wilde daarmee mogelijk maken dat het Franse 7e Leger kon aanleunen bij het Nederlandse leger, zonder dat zij zich volledig ten dienste hoefde te stellen van de 1e Legergroep. Daartoe moest dan wel dat Nederlandse leger worden verleid. Uitgangspunt was echter dat men niet voorbij de Belgische grens ten noorden van Antwerpen zou trekken en het Nederlandse leger dus aansluiting bij het 7e Leger moest komen zoeken ter hoogte van Tilburg. Georges protesteerde fel tegen de nieuwe orders, omdat hij de beperkingen organisatorisch en operationeel zodanig achtte dat hij zijn formaties niet voldoende met de Belgische en Nederlandse eenheden kon laten aansluiten. Een stabiel aaneengesloten front achtte hij maximaal noodzakelijk. Gamelin erkende dat de instructie daartoe onvoldoende verzekering bood, echter zonder zijn instructie terug te draaien. Hij liet 'reparaties' aan zijn legercommandanten over.

Gamelin verdedigde zijn instructie op 23 november te Arras, in afwezigheid van G n ral Georges. Hij gaf aan dat hij erop stond dat het 7e Leger zich rechts aanleunend op het Belgische en links op het Nederlandse diende op te stellen. Als extra concessie suggereerde hij dat enige vooruitgeschoven Franse eenheden tot aan Breda mochten oprukken als ondersteuning van de Nederlanders. Billotte kreeg opdracht de effecten hiervan uit te werken, wat zich weer vreemd verhield met de eerdere instructie het 7e Leger autonoom te maken van de 1e Legergroep. Gamelin maakte op een weinig verheffende manier misbruik van de afwezigheid van zijn grootste kwelgeest Georges en trachtte door een dubieuze verdeel en heers politiek zijn zin door te drijven.

Op 26 november volgde een instructie die uitwerking van de Dyle varianten bevatten. De instructie bevatte deze keer geen uitvoeringsdictaat, maar slechts doelstellingen. Gamelin wilde daarmee duidelijk bewerkstelligen dat de doelstellingen heiliger werden dan de uitvoering in samenhang met de overige eenheden van de 1e Legergroep, maar tevens bij voorbaat weerstand wegnemen door de ondercommandanten eigen inbreng 'te gunnen'.

Drie dagen later ontstond het werkelijke plan Breda als extreme variant (uitbreiding) op de basale Dyle manoevre. Gamelin verzocht Giraud een plan uit te werken voor actieve samenwerking met de Nederlandse landmacht rond Breda. Ter vergadering werden de globale plannen ge valueerd. Er werd vastgesteld dat het 7e Leger vijf divisies kon vrijmaken om de as Turnhout ?? Breda ?? Geertruidenberg te bezetten, een gebied met een sectorbreedte van 40 km. De kust werd veel zwakker bezet, hoewel men rekening hield met raids van de Kriegsmarine.

Men besprak ook de scenario ??s van de verwachte Duitse ontwikkeling. Men ging er in het ergste geval vanuit dat er drie eerste klas Duitse divisies binnen twee dagen in Breda konden zijn als de Nederlanders geen of onbetekenend verzet zouden plegen. De snelste verplaatsing van de hoofdmacht divisies van het 7e Leger duidde men op vijf dagen na de invasie vanaf het afwachtingsgebied in Frankrijk en twee dagen voor vertrek vanaf de Belgisch-Nederlandse grens. Uitgangspunt (voor de Franse divisies) is niet alleen aankomst, maar eveneens ontplooiing en inrichting ter verdediging. Daarbij bleek inmiddels ook Gamelin dat er een wens was om het 7e Leger met tenminste een DLM [een lichte divisie, met sterke tankcomponent] te versterken omdat de Belgische en Nederlandse strijdkrachten niet over tankformaties beschikten. De Nederlanders bezaten zelfs in het geheel geen tanks. Bovendien werd aan de tankbestrijdingsmiddelen van beide legers sterk getwijfeld. Het uitgangspunt diende daarom te zijn dat Duitse tankmassa ??s door het Franse leger gestopt en bestreden dienden te (kunnen) worden.

De logistieke realisatie van de plannen voor het 7e Leger was voor Georges en Giraud telkens hoofdzaak. Giraud keek minstens zo sterk naar de logistieke kant van de zaak als de operationele. Daarmee bewees hij zich een degelijke strateeg. Bezwaarlijk werd geacht dat men zich nauwelijks op betrouwbare gegevens kon verlaten ten aanzien van de co rdinatie op de Belgische spoorwegen. Dat was van essentieel belang voor de zwaardere eenheden, die de grote afstanden over het spoor dienden af te leggen. Het vervoer per spoor was essentieel voor de gehele logistiek van het Franse leger, niet alleen voor het 7e Leger. De informele contacten die er tussen de Belgen en Fransen nog steeds waren konden geen co rdinatie met de Belgische spoorwegen bewerkstelligen zonder dat dit in de gaten zou lopen. Daarom werd besloten dat een Franse generaal vanuit het GQG op de eerste dag van de invasie bij de Belgische spoorwegen als co rdinator zou worden aangesteld. Daarbij werden ook de Nederlandse spoorwegen besproken. Men wilde namelijk een van de vooruitgeschoven eenheden tot aan Dordrecht per spoor aanvoeren indien de operationele werkelijkheid dit toe zou laten. Alleen op die wijze zou men snel de posities in het uiterste noorden met voldoende slagkracht kunnen innemen. Daarbij zij opgemerkt dat het Franse uitgangspunt evident was dat men bij de verplaatsingen Duitse weerstand uit de lucht zou ervaren.

G n ral Georges raakte zwaar van de kook van de door Gamelin doorgeduwde ??Hypothese Breda ??. Hij noemde het ' n groot avontuur' van Gamelin. Het werd Georges hoe langer hoe meer duidelijk dat wat eens hypotheses waren, in feite een werkelijke ambitie van Gamelin geworden was. Gamelin wilde geen zuiver defensieve oorlog 'leiden', maar nadrukkelijk offensieve mogelijkheden open houden. En die zag Gamelin alleen in het noorden. Georges zette een tegenoffensief in. Op een bijeenkomst op 5 december 1939 noemde Georges het levensgevaarlijk de voornaamste strategische reserve van het Noordoostelijke leger ?? dat het gros van Frankrijk ??s slagkracht bevatte ?? in een uithoek te ??parkeren ??. Te meer daar een Duitse aanval via de noordvleugel ook een afleidingsmanoeuvre kon zijn, waarmee het 7e Leger dan dus gebonden zou worden en zodoende buitenspel gezet als het al niet zou worden uitgeschakeld. Alsof Georges de toekomst lezen kon! Als alternatief stelde Georges voor in fasen te werk te gaan en om eerst een stevig dispositief langs de Dyle te vormen met een noordelijke afsluiting en pas als dat dispositief gezekerd zou zijn en voorzien van een nieuwe reserve ?? die Gamelin zei vrij te kunnen maken uit de troepen achter de Maginotlinie ?? verder noordwaarts uit te bouwen.

Typerend voor de sluwe Gamelin ?? die telkens linksom of rechtsom handig zijn zin doordrukte ?? was dat hij Georges op hoofdlijnen gelijk gaf, maar zijn orders feitelijk niet wijzigde. In feite bleef Gamelin vasthouden aan de Hypothese Breda. Hij wees er fijntjes op dat als men bij voorbaat uit zou gaan van ??een beetje dit en een beetje dat ?? bereiken, er uiteindelijk slechts middelmaat uit voort zou vloeien als maximaal haalbaar. En middelmaat zou niet goed genoeg zijn. Een fraai staaltje eloquente diplomatie!

Vlak voor de Kerst 1939 kwam in Versailles het bericht door dat de Nederlanders een regiment infanterie op Walcheren hadden gestationeerd. De Franse legerleiding was tot dat moment in de veronderstelling geweest dat Nederland de provincie Zeeland niet zou verdedigen. Het gevolg was dat ?? tot groot genoegen van velen ?? de luchttransporten van een compagnie infanterie naar Vlissingen alsmede de snelle verplaatsing van troepen naar Zeeland kon worden geschrapt. Uiteindelijk zou echter alleen het luchttransport worden geschrapt omdat het 7e Leger zou blijven aandringen op het vroegtijdig met Franse troepen bezetten van Walcheren, in zowel het geval Dyle als het geval Dyle-Breda. Op dezelfde vergadering dat de luchtlanding in Zeeland werd geschrapt, wezen de vele tegenstanders van de noordelijke inzet opnieuw op de grote logistieke gevaren van de verplaatsing van het 7e Leger. Het sorteerde geen enkel effect.

Tijdens de alarmeringen in januari 1940, als gevolg van het Duitse vliegtuig dat bij Mechelen aan de Maas was geland met een deel der Duitse aanvalsplannen, kwamen nieuwe tekortkomingen aan het licht. Die betroffen vooral de gereedstelling van de eenheden. De tekortkomingen en de constante evaluaties van de uitdagingen die de Franse plannen voortbrachten, leidden ertoe dat op 3 maart gespecificeerde nieuwe manoeuvreplannen voor het 7e Leger werden gelanceerd. Daarbij was een duidelijker onderscheid ontstaan tussen de taken bij toepasselijkheid van het sobere Dyle plan en het Scheldeplan (met een sterkere noordelijke ontwikkeling). In het geval van het sobere Dyle plan zou het 7e Leger niet over de Belgisch-Nederlandse grens treden en rond Antwerpen haar meest noordelijke positie vinden. Zou het geval Schelde worden afgekondigd, dan zou de Nederlandse verdediging van Walcheren en Zuid-Beveland worden versterkt met Franse eenheden en de landzijde van de Scheldemond in West Brabant eveneens worden bezet. De 68e Infanteriedivisie - uit de reserve - zou in alle gevallen de gehele kuststrook tussen Duinkerken en Zeeuws Vlaanderen op strategische punten bezetten. Kritiek bleef echter bestaan. De hoogste officieren die met het plan moesten werken ?? Georges en Giraud ?? vonden dat het 7e Leger de speelbal was geworden van de generale staf en een plan tot uitvoering moesten brengen waarbij men in wezen op alles moest kunnen anticiperen terwijl men in ieder geval een enorme logistieke uitdaging moest overwinnen. Bovendien was Georges ontstemd dat de rol van het BEF ?? dat midden in het Franse dispositief zou opereren ?? nog steeds onduidelijk bleef. De Britten waren op hun beurt weinig gecharmeerd van de extremen in het Dyle plan. Tenslotte maakte Giraud ernstig bezwaar tegen de wissel die op zijn leger zou worden getrokken, gezien het feit dat hij behalve twee gemotoriseerde divisies, slechts over traditionele infanteriedivisies en geen tankeenheden beschikte.

Tot ontsteltenis van Georges en Giraud ?? die tegen met name het naar hun mening qua noordwaartse ontwikkeling te ambitieuze Schelde plan al veel bezwaren hadden ?? bracht Gamelin tijdens een inspectietocht op 7 maart 1940 opnieuw de nog ambitieuzere variant Breda aan de orde. Hij drong er op aan dat het verstandig was ook voor die variant een plan uit te werken zoals dit voor het sobere Dyle en het Schelde plan was gebeurd. Bewust stelde Gamelin de kwestie niet als een directe instructie, maar een dringende suggestie. Zijn omzichtigheid werd hem naoorlogs niet in dank afgenomen en gezien als een zwakte. Een opperbevelhebber dient zijn ondergeschikten duidelijk te instrueren en niet op basis van suggestie te leiden, zo meende Franse onderzoekers. Gamelin liet in deze veel ruimte aan zijn ondergeschikten door Giraud toe te voegen dat hij er maar het beste van moest maken. Enkele dagen later werd duidelijk dat zo nu en dan wel naar Giraud werd geluisterd toen bekend werd gemaakt dat een lichte divisie zou worden toegevoegd aan het 7e Leger (1e DLM). Dit was een sterke divisie met twee tankregimenten die o.a. met de beste middelzware Franse slagtanks waren uitgerust, de Somua S-35.

Uiteindelijk zwichtte G n ral Georges eind maart voor het gewicht dat door Gamelin op zijn schouders werd gelegd. Hij gaf aan dat hij onder voorwaarden een mogelijkheid zag in een operatie van het Franse 7e Leger ten noorden van Antwerpen, maar alleen indien de Fransen genoeg tijd zouden krijgen zich te ontwikkelen en de Belgische en Nederlandse verdedigingen in het oosten het 7e Leger die tijd dus zouden vergunnen. Uiteindelijk gaf dit aanleiding tot een uitwerking waarbij men in twee fase zou opereren. Vooreerst een ontwikkeling noordwaarts (naar Antwerpen) onder voldoende dekking naar het oosten en vanuit een geconsolideerde noordelijke positie aan de hand van de ontwikkelingen en de kansen eventueel de hoofdmacht doorbouwen richting Schelde en/of Breda. Daarbij vormt in de planuitvoering Turnhout het draaipunt van het 7e Leger. De oostelijke voorkant van het dispositief zou door de nieuw toegevoegde 1e DLM, versterkt met GRDI ??s, worden afgeschermd. In die geleidelijke ontwikkeling van een noordelijk dispositief herkent met de eerdere suggestie van Georges al voor een gefaseerde ontwikkeling vanuit het Dyle plan naar een ontwikkeling noordwaarts nadat de Dyle bezetting was gegarandeerd.

Maar Giraud en Georges hadden duidelijk aangegeven dat de voorwaarden voor het slagen van Dyle-Breda zouden liggen in het volhouden door Belgen en Nederlanders van de verdediging in de buitensectoren, de Peel-Raamstelling en vooral de verdediging langs het Albertkanaal. Bovendien een air superiority (!) in de kustgebieden zodat de maritieme aanvoerlijn van het 7e Leger richting Antwerpen en Zeeland in stand konden worden gehouden tijdens de grote manoeuvres. Daarnaast gaven de beide generaals een duidelijk schema af welke tijdsduur zij noodzakelijk achtten om hun 7e Leger te doen laten ontwikkelen in het noorden. De sterkste eenheid - 1.DLM - zou pas op de vijfde dag met haar tankbrigade gereed zijn. 25.DIM eveneens op die vijfde dag. Pas op de 9e dag zou de laatste eenheid strijdgereed zijn. Hoewel men die ontwikkeling van eigen troepen al buitengewoon weinig ambitieus [c.q. voorzien van wel erg veel mitsen en maren] mag achten stond daar tegenover een vrij bescheiden inschatting van wanneer de Duitsers zich tegenover het voorgenomen dispositief zouden kunnen ontwikkelen. Op de 3e dag rekende de Fransen op contact met de Duitse voorhoedes op de lijn Turnhout-Reusel en op de 6e dag op een aanvalsmogelijkheid met een strijdmacht tot vijf divisies. Op de 7e dag zouden de Duitsers over tien divisies kunnen beschikken in de sector noordoostelijk van de Franse hoofdweerstand.

Uit deze uitwerking lijkt te spreken dat de toevoeging van de sterke gemechaniseerde lichte divisie voor Giraud en Georges een kwestie is geweest die hen ?? zij het schoorvoetend ?? won voor de sterke wens van Gamelin om een zo noordelijk mogelijk dispositief (met offensieve kansen) te ontwikkelen. Desondanks blijkt uit het twee fasen plan en de gestelde voorwaarden dat de beide uitvoerende generaals een zeer voornaam stuk autonomie wilden behouden om alleen als de omstandigheden het toelieten over te gaan tot een noordelijke ontwikkeling op Nederlands grondgebied. Tegelijkertijd was de strijd tussen de opperbevelhebber en zijn staf enerzijds en de generaals in het Noordoostelijke leger anderzijds er n die de aandacht afleidde van het werkelijke doel: pareren van de Duitse tegenstander. Vrijwel alle energie ging zitten in het ontwikkelen van grootschalige logistieke- en verplaatsingsplannen, die koste wat kost dienden te geschieden onder een gesloten samenhang der eenheden. Organisatie en gesloten dispositief leken het als doel te winnen van operationele doelstellingen. En als men dan bedenkt dat dit gesloten dispositief afhankelijk was van 1) de volgehouden Nederlandse en Belgische voorverdediging, 2) de ontwikkeling van het Franse 7e Leger in zes tot zeven dagen en 3) een geanticipeerde trage ontwikkeling van de tegenstander daar tegenover, dan wordt duidelijk dat Dyle-Breda gedoemd was te mislukken.

Georges en Giraud waren meer bezig het gesloten dispositief te bewaken en te schaken met hun eenheden, dan dat ze zich instelden op een mogelijk snel voor de poorten verschijnende tegenstander. Hoewel een goede legercommandant zich uiteraard in belangrijke mate bezig dient te houden met zijn logistiek, zijn dispositief en zijn flanken, betekent een overdaad aan organisatorische aandacht een verzwakking van de slagkracht. Als men zich immers te allen tijde vastlegt op een strikte organisatie alvorens een operationele handeling te verrichten, verstart de operationele slagkracht en wordt men bovendien voorspelbaar. Een analoge ontwikkeling maakte het Britse leger door onder Montgomery later in de oorlog, zodat naoorlogs Duitse generaals verklaarden honderd keer liever tegenover Britse troepen te staan dan tegenover de onvoorspelbare Amerikanen. Van de Britten had men al snel door dat zij volgens vaste operationele stramienen werkten waardoor zij voorspelbaar werden omdat het bewaken van het dispositief bij hen heilig was. Een instelling die zich diametraal verhield met het toenmalige Duitse operationele denken, waarbij gelegenheid en momentum het duidelijk wonnen van rigide organisatorische beperkingen en de zorg om de flanken te allen tijde gedekt te houden.

Anderzijds hadden zowel Georges als Giraud al in 1939 haarfijn aangevoeld dat de door Gamelin sterk geambieerde ??speelruimte ?? [in dit geval in zeer letterlijke zin] door hun eenheden diende te worden vormgegeven en dat zich dat gespannen verhield met de ontwikkelingen die te verwachten waren. Voorwaarden als een gereedstelling n een Duitse invasie, een vermoedelijk zwaar aangezette eerste Duitse aanval met ondersteuning van grote gepantserde en gemechaniseerde eenheden alsmede het grote gevaar van de oprekking van het eigen dispositief in verhouding tot de kans van Duitse misleiding in het noorden. Overwegingen die beide generaals keer op keer uitten en die bijna profetisch zouden blijken. Maar profetisch in de zin van een uitstekende beoordeling van de kansen en mogelijkheden van de tegenstander, maar een ondermaatse aanpassing aan eigen zijde. Het anticiperen op die Duitse kansen vertaalde beide generaals immers vooral in een strikte organisatorische discipline, die hen juist de vereiste dynamiek om adequaat te kunnen antwoorden zou ontnemen. Ze dachten vooral in defensieve dispositieven en niet in (counter)offensieve maatregelen. Daar waar men (door Gamelin gedwongen) counteroffensief dacht, was dit pas nadat men het front 'tot rust' zou hebben gebracht. Een typische conservatieve Franse doctrine, die in Nederland bij het officierenkorps ook stevig postgevat had. Als de schaakmeester die het strijdplan van de opponent uitstekend leest, maar desondanks de verkeerde tegenzetten doet.

Niet alleen de positieve ontwikkeling van het dispositief [de Gamelin uitgangspunten] kreeg alle aandacht. Vanwege de risico ??s wilde Georges vooral ook alle aandacht voor een negatieve ontwikkeling. Hij vreesde namelijk dat een spoedig Duits succes in het noordoosten ?? of elders in Belgi ?? zijn eenheden in het nauw zou kunnen brengen. Daarom werd veel aandacht gegeven aan terugtrekkingsplannen. Die doctrine werd ook de ondercommandanten ingestampt, een kwestie die tijdens de meidagen buitengewoon obstructief zou werken als het aankwam op daadkracht tijdens operaties. Bij de inventarisatie van bedreigingen bleek al spoedig dat met name voor de troepen die ten noorden van de Schelde zouden opereren, een grote maritieme uitdaging lag. Een uitdaging die het leger in wezen niet met middelen kon beantwoorden, zo bleek spoedig na studies van de genie. Uiteindelijk zou men met de marine hierin toch enige afstemming weten te bereiken.

Op 5 april 1940 werden de laatste orders (d.w.z. de uit te rollen instructies die op 10 mei 1940 zouden gelden) uitgegeven voor alle planscenario ??s. Daarbij uitgebreide logistieke plannen, die werkelijk met veel oog voor detail waren doorontwikkeld. Men had uiteindelijk drie plannen voor het 7e Leger voorhanden: het sobere Dyle plan, het plan Schelde en het plan Dyle-Breda. Giraud besefte als geen ander dat hij bij de laatste twee plannen een bij voorbaat gemankeerde veldtocht zou aanvaarden en er het beste van moest hopen. Want zelfs als alles volgens plan zou verlopen, was het succes a-priori afhankelijk van de ontwikkelingen aan het front. Als die maar enigszins ongunstig zouden zijn, was zijn Leger als eerste ??het haasje ??.

Op 11 april maakte de Nederlandse militair attach aan het GQG bekend dat generaal Winkelman had besloten de Peel-Raamstelling niet hardnekkig te verdedigen. De hiervan op de hoogte gebrachte G n ral Georges maakte slechts drie dagen later in een schriftelijke reactie richting Gamelin duidelijk dat hiermee een uiterst bezwaarlijke situatie zou ontstaan voor zijn 7e Leger. Gamelin verzekerde Georges echter dat de Nederlandse verdediging zich niet zou onttrekken aan de verdediging van Brabant. Dat dit slechts een nadrukkelijke wens van Gamelin was, maar geen toezegging van de Nederlandse militair attach verzuimde hij richting Georges te melden. Hij was zich vast zeer goed bewust dat Georges alle steun voor Dyle-Breda zou laten varen indien hem de volledige waarheid bekend zou worden gemaakt. Giraud zijn medewerking en steun voor Dyle-Breda hing immers aan een zijden draadje. Had hij geweten van de Nederlandse terugtrekking van het gros van het veldleger richting Vesting Holland, dan zou hij beslist de stekker uit Dyle-Breda of zijn aanstelling als commandant van het Franse 7e Leger hebben getrokken. Gamelin op zijn beurt dacht nog in de snelheid van de klok anno 1918 en voorzag dat met enig gogme een eventuele noordelijke ontwikkeling op de lijn Tilburg-Turnhout wel zou kunnen worden hersteld - tijdens de strijd - naar een meer bescheiden ontwikkeling rond Antwerpen en de Scheldemond.

Op 10 mei 1940 zou Girauds ergste nachtmerrie uitkomen: Gamelin drukte direct zijn zin door en kondigde de toepasselijkheid van het plan Dyle-Breda af ?