Afbeelding

Minister A.Q.H. Dijxhoorn

Minister A.Q.H. Dijxhoorn

Adriaan Quirinus Hendrik Dijxhoorn [1889-1953]. In september 1889 geboren te Rotterdam, en overleden te Rheden in januari 1953.

Dijxhoorn werd in 1908 toegelaten op de KMA, en trad in 1911 in de gelederen van het 8e Regiment Infanterie [dat later de Grebbeberg zou verdedigen] als tweede luitenant. Reeds in 1916 werd hij - als eerste luitenant - docent aan de KMA. In 1920 volgde hij de hogere krijgsschool in Den Haag.

Als kapitein werd hij in 1927 uitgezonden naar Frankrijk en volgde daar een ruim twee jaar durende opleiding aan de toen fameuze Ecole Superieure de Guerre in Parijs. Teruggekeerd in 1929 werd hij zes jaar lang aangesteld als docent op de hogere krijgsschool in Den Haag. Als officier der Generale Staf had hij afwisselend functies bij de staf Veldleger en de Generale Staf te Den Haag tussen 1934 en 1939.

Als hoofd Bureau Organisatie op het departement [GS] was hij mede verantwoordelijk voor diverse mobilisatievraagstukken. Bovendien was Dijxhoorn een actief publicist inzake tactische vraagstukken, en was zijn signatuur te vinden onder een groot aantal publicaties in de Militaire Spectator.

Als majoor was Dijxhoorn in januari 1938 benoemd tot hoofd Afdeeling Generale Staf van het ministerie van defensie. Zodoende kwam hij veel in aanraking met zowel de minister als de chef-staf van het leger, luitenant-generaal Reynders. In 1938 werd hij in deze functie tot luitenant-kolonel bevorderd.

Op 10 augustus 1939 volgde Dijxhoorn de vertrekkende minister van defensie Van Dijk op. Direct ontstond wrijving tussen de nieuwe minister en zijn voormalige superieur Reynders. Dit zou uiteindelijk leiden tot het vertrek van de laatstgenoemde, waarop luitenant-generaal Winkelman door Dijxhoorn werd geselecteerd als de nieuwe opperbevelhebber van Land- en Zeemacht.

Dijxhoorn evacueerde met het grootste deel van het Kabinet naar Engeland en arriveerde daar op 14 mei 1940. In november van dat jaar werd hij bevorderd tot kolonel. Door een slepend conflict met de Koningin nam Dijxhoorn in juni 1941 ontslag als Minister en als militair. Dat conflict betrof in hoofdzaak gelegenheden ten aanzien van de Inlichtingendienst en de importantie van het Bureau Bijzondere Aangelegenheden van het ministerie. In december trad hij echter op uitdrukkelijk verzoek van het Kabinet weer aan, en werd direct tot generaal-majoor bevorderd en uitgezonden als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering bij de Combined Chiefs of Staff in Washington. Hij bleef daar actief tot in de lente van 1945, en was nauw betrokken bij alle kwesties die Nederlands Indi betroffen.

In mei 1945 werd Dijxhoorn aangesteld als waarnemend chef van de Generale Staf, maar al spoedig vervangen door luitenant-generaal Kruls. Zijn loopbaan eindigde met zijn lidmaatschap van het Hoog Militair Gerechtshof, waarvan hij tot zijn dood lid bleef.

Dijxhoorn stond bekend als formalistisch, stug en arrogant. Hij wordt en werd door een enkeling geroemd om zijn inzicht in militair-tactische vraagstukken, maar door anderen juist om zijn beperkte visie in die materie verguisd. Als minister trof hem eenzelfde ambivalent oordeel. Met name zijn gebrek aan weloverwogendheid en conflictbeheersing werden hem euvel geduid. Zijn rol in de vooroorlogse bevelhebbercrisis en enkele van zijn vooroorlogse adviezen [als officier GS] aan de minister maken hem tot een curieuze, veelbesproken persoonlijkheid in de vaderlandse krijgsgeschiedenis.