Maasbruggen Rotterdam -1e fase

Inleiding

De gebeurtenissen in Rotterdam zullen slechts zijdelings worden besproken in het kader van de bespreking van het zuidfront. Ze zijn echter wel zeer relevant, zeker als het aankomt op de strijd rond de vier bruggen die het Noordereiland verbonden met de Maasstad.

De Maasbruggen [Koninginnebrug en Willemsbrug alsmede beide spoorbruggen] waren het meest noordelijke doel van de parachutisten en luchtlandingstroepen [van het zuidelijke operatietoneel], en een essenti le schakel in het strategisch plan van de aanvallers. In de wijde omgeving was geen enkele andere rechtstreekse verbinding met de noordoevers van de Maas, in casu met de werkelijke Vesting Holland. De Maasbruggen in Rotterdam waren daarom erg belangrijk voor de Duitsers, hoewel het belang niet overdreven moet worden.

Stafkaart Rotterdam - Centrum

De Duitsers hadden als alternatief prima noodbruggen kunnen slaan elders, een alternatief dat voor de Moerdijkbruggen niet had gegolden omdat het brede Hollands Diep zich daar niet voor leende en andere routes direct ook weer extra oversteken elders betekenden.

De strijd rond het Noordereiland zou duren van 0500 uur op 10 mei tot 0200 uur op 14 mei 1940. Daarna begon de strijd tegen het inferno dat het centrum en het noorden van de stad trachtte te verteren.

In dit relaas van de gebeurtenissen in Rotterdam zal regelmatig worden verwezen naar een specieke - maar curieuze - bron: het werkstuk 'Rotterdam werd verraden' van de auteur Loek Elfferich [78].

Er wordt in de beschrijving van de gebeurtenissen vooral ingezoomd op de ontwikkelingen rond de Maasbruggen. Die ontwikkelingen houden een direct verband met de strijd aan het zuidfront. De gebeurtenissen elders, zoals bijvoorbeeld bij Overschie, blijven grotendeels buiten beschouwing. Niet omdat deze niet interessant zouden zijn, maar wel omdat er ergens een scheiding tussen de strijd aan het zuidfront en de strijd elders moet worden gemaakt.

'Rotterdam werd verraden'

Het is verstandig eerst even kort stil te staan bij het curieuze werk van Loek Elfferich. Deze auteur heeft twee werkstukken [77, 78] afgeleverd over Rotterdam. E n daarvan handelt over het bombardement van 14 mei en n biedt een zeer uitgebreide meervoudige complottheorie over de strijd tussen 10 en 14 mei in de Maasstad.

Hoewel goed in de materie ingevoerde lezers over die beide werkstukken een vermoedelijk eensluidend algemeen oordeel in de trant van 'zeer twijfelachtig en zeer haastig geschreven' zullen hebben, kan tegelijkertijd niet voorbij worden gegaan aan de onderzoeken die de auteur in kwestie verricht heeft en die - zo simpel is het - hier en daar geloofwaardig lijken. Het is te betreuren dat het werk 'Rotterdam werd verraden' werkelijk grossiert in bewijsbaar onzuivere historische duidingen waaronder het als geheel geleden heeft en nauwelijks op serieuze aandacht heeft kunnen rekenen.

Auteur dezes deelt de mening van vele terzake ingevoerde historici dat het werk van Elfferich schreeuwerig en op veel punten zeer non-wetenschappelijk is opgesteld, dat Elfferich veel te snel concludeerde zonder voldoende informatie te hebben vergaard. Zo blijkt uit alles dat hij zich nauwelijks moeite heeft getroost de strijd vanuit krijgshistorische bronnen te reconstrueren en dat een objectieve benadering ontbrak c.q. dat soms bijzonder vooringenomen geschreven werd. Bovendien een wel heel naieve goedgelovigheid van verhalen van burgers en sommige militairen. Zijn goedgelovigheid en zijn haastige concluderen vanuit een enkelvoudige of wankele bron heeft de toon gezet voor een algemene negatieve perceptie.

Zo begint hoofdstuk 1 met het inmiddels volkomen ontkrachte verhaal van Oberleutnant Lamm in Moerdijk en wordt dit nog eens aangevuld met de mededeling dat de bataljonscommandant van Lamm - Hauptmann Prager - vlak voor de inval op de fiets verkennend was gesignaleerd bij het dorp. Hauptman Prager lag echter een groot deel van het voorjaar van 1940 ziek in het ziekenhuis met darmkanker en kwam daar - op nadrukkelijk eigen verzoek - vlak voor de inval uit. Elfferich neemt echter voetstoots aan dat de burgers van Moerdijk gelijk hadden. Een helaas typerende entree, wat onwillekeurig de rest van het boek van eenzelfde accent voorziet.

Anderzijds komt men bij bestudering van Elfferich's werk toch op een aantal sporen terecht, die men niet zonder meer als fabel of onwaarheid kan sorteren. Aangezien Elfferich een aantal zaken wel uitgebreid heeft onderzocht en opvallende zaken heeft gevonden, zal er meermaals naar zijn werk worden verwezen. In sommige gevallen kan auteur dezes namelijk Elfferich zijn werk en onderzoek niet met afwijkend bewijs dekwalificeren dan wel met bewijs bevestigen. Het is de mening van auteur dat in dergelijke gevallen de onderzoekingen van Elfferich melding verdienen. Het is aan de lezer zelf een oordeel te vormen in dergelijke gevallen.

Over Rotterdam ?

? in mei 1940 is ontzettend veel geschreven. Recent nog [2006] kwam het boek ??Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog ?? op de markt van J.J. de Pauw. Een prachtig en lijvig boek. Krijgshistorisch niet zo van belang (en als bron niet gebruikt), maar beeldend zeer interessant. En soms zeggen enkele beelden meer dan duizenden woorden!

De vele werken over Rotterdam zijn eigenlijk stuk voor stuk krijgshistorisch van matige of vluchtige kwaliteit. Dat is enerzijds verklaarbaar omdat de focus heel sterk op het bombardement lag en veel minder op de luchtlandingen, maar anderzijds jammer omdat daardoor veel nog niet verteld is. Althans, niet met de 'juiste' nuances en informatie. Er zal hebben meegespeeld dat er zeer beperkte informatie bestaat van de Duitse zijde over de strijd in en om Rotterdam. Toch is er met de informatie voorhanden door veel bekende bronnen [30, 52] eveneens matig geconcludeerd. Zo spreken de allang voorhanden zijnde primaire bronnen van IR.16 duidelijk over de inzet van slechts twee pelotons bij de landing op de Nieuwe Maas. Desondanks zien we getallen van 120 tot 135 man [135 man is vermoedelijk ontsproten uit de studie van Dr. Weiss] terug als gelande sterkte; het waren er in werkelijkheid hoogstens 70 tot 80. Getallen als 1.000 man Duitse troepen op het Noordereiland en daar direct in de omgeving staan in vrijwel alle werken over Rotterdam, terwijl er in feite op het hoogtepunt - en inclusief gewonden en gevallenen - maximaal zo'n 500 man geweest zijn. Getallen die ruim boven de 500 man liggen zijn, met de voorhanden primaire bronnen, onhoudbaar.

Het hoofdstuk tien van 'Mei 1940 - Strijd op Nederlands grondgebied', geschreven door H.W. van den Doel [52], bespreekt de luchtlandingsoperatie rond het zuidfront. Het is een matig stuk werk, dat vol klassieke fouten en onzuiverheden zit, en waaraan geen enkel (aanvullend) onderzoek vooraf lijkt te zijn gegaan. Een gemiste kans voor een werkstuk uit 2005 dat vanuit het NIMH werd mogelijk gemaakt. Het spreekt van 670 parachutisten die bij Waalhaven afsprongen [in feite zo'n 550 man, exclusief Olt Kerfin zijn eenheid], van verbrande en verdronken parachutisten [waarvoor geen enkele betrouwbare bron aan te wijzen is en wat vrijwel zeker stro poppen waren], en van 12 watervliegtuigen met 120 man van 11./IR.16 bij de Maasbruggen. In feite werden 80-90 man in 12 watervliegtuigen afgezet. Aangezien het NIMH als officieel krijgshistorisch orgaan van Defensie alle toegang heeft tot eigen en internationale archieven, mag men het werkstuk in kwestie - dat vrijwel alle klassieke fouten en onzuiverheden anno 2005 klakkeloos overnam - als een matig stuk werk bestempelen. Een gemiste kans.

Andere werken overdrijven sterk als het de rol van de mariniers betreft, wat het kwalijke gevolg heeft gehad dat voor veel Nederlanders de mariniers de (enige) helden van Rotterdam werden, terwijl juist de gewone soldaat in veel gevallen de werkelijke held was. De mariniers speelden zeker een voorname rol, maar als uiteindelijk tijdens de meidagen een paar duizend militairen de Nieuwe Maas verdedigden [enkele duizenden werden elders ingezet] en daarvan waren er een minder dan 400 man marinier, dan is alleen al uit die kwantitatieve voorstelling van zaken duidelijk dat de gewone soldaat een groot deel van de eer en erkenning dient te krijgen. En eer en erkenning verdienen de Nederlandse soldaten die in Rotterdam vochten!

En dan is er natuurlijk het bombardement op Rotterdam, dat in de stad zelf en Nederland als geheel vrijwel door geen mens zuiver werd beschouwd. Ook bij de publicisten die over het bombardement schreven is vaak geen, soms enige, sprake van objectiviteit bij de beschouwing van zaken. Meestal spreekt de verontwaardiging die men op 14 mei 1940 voelde nog steeds door in de beschouwingen van decennia later. Het bombardement werd vooral ervaren als ??vals spelen ?? door de toenmalige tegenstander en vrijwel niemand durfde [durft] het debat aan te gaan dat het bombardement wellicht veel minder misdadig was dan we graag willen (doen) geloven. Voor zover oorlog an sich geen misdadige bezigheid is natuurlijk ?

Willemsbrug en spoorbrug

Willemsbrug

Rotterdam ?? en in het bijzonder het Noordereiland ?? werd een oorlogstoneel waar de beide belligerenten zich zouden onderscheiden.

Het Stafwerkdeel dat de strijd in Rotterdam behandelde is grotendeels gebaseerd op de verslaggeving door de kolonel Scharroo en zijn (ad hoc) staf. Dat heeft met zich meegebracht dat er veel onjuistheden en onzuiverheden in het Stafwerk staan. Een aanzienlijk deel daarvan komt voor rekening van 'de tijd', en moet beslist niet als kritiek op de onderzoekers en auteurs worden gezien.

Koninginne- en spoorbrug

Koningshaven

De Nederlandse militairen en veel lokale bevelhebbers hebben zich onderscheiden in de Maasstad, waar geen enkele verdedigingsvoorbereiding was getroffen en de strijd vanaf het eerste uur in handen was van depottroepen, volkomen ongetrainde rekruten, non-combattanten en slechts weinig geoefende gevechtstroepen, grotendeels geleid door een ad hoc samengestelde ministaf van technische, niet-tactisch geschoolde officieren die gedurende de strijd ondersteuning vanuit Den Haag ontvingen van welgeteld n gemandateerde Generale Staf officier [overste Wilson]. Als men zich indachtig deze opsomming eens zou verdiepen in de mate waarin Rotterdam deelde in de miezerige (en politiek correcte) lintjesregen na de strijd, dan valt u allen de schaamte ten deel.

Thans, bijna zeventig jaar na de oorlog, mag er ook voor de Duitse prestaties openlijk respect worden getoond. Geen verheerlijkend respect, maar een objectief oordeel over de krijgsprestatie van een relatief klein verband Duitsers [g n 1,000 man, zoals veel bronnen willen doen geloven, maar veel minder!], dat geleid werd door een Duitse hoofdofficier [Oberstleutnant Von Choltitz] die ?? hoewel behorend tot de toenmalige vijandelijke macht ?? respectvol en hoffelijk was jegens zijn tegenstanders en tegelijkertijd zich een formidabele bevelhebber betoonde voor zijn eigen troepen. Dezelfde man die vier jaar later Parijs zou behoeden voor massale vernietiging door als een van de weinige Duitse opperofficieren een rechtstreeks bevel van de F hrer te weigeren en daarmee een culturele parel in Europa te behoeden voor het lot van Rotterdam. Overigens tegelijkertijd een officier die ook zijn handen vuil zou maken aan oorlogsmisdaden in het oosten, althans daartoe zelf bekentenissen deed in het beruchte opperofficieren gevangenkamp in Trent Park (Londen) in Engeland. Zouden de ervaringen in Rotterdam in mei 1940 Von Choltitz hebben weerhouden van de aan hem in 1944 opgedragen daad tot vernietiging?

In de bespreking van de gebeurtenissen in Rotterdam in mei 1940 wordt ingegaan op de zaken die zich rond het Noordereiland afspeelden, de lokale legerleiding en natuurlijk uiteindelijk de Apocalyps die zich op 14 mei over de parel aan de Maas voltrok. De gebeurtenis die Rotterdam ?? de schitterende havenstad aan de Maas met zijn goudkust aan cultuur en architectuur ?? haar hart en veel van haar uiterlijke schoonheid ontnam en de dag die voor altijd onuitwisbaar in haar geschiedenis overeind zal blijven als haar ??darkest hour ??.

De geplande luchtlanding

[423, 500, 501] De ??Handstreich ?? tegen de Maasbruggen was een noot die lange tijd in de kraker zat op het hoofdkwartier van de Luftwaffe. Allerlei scenario ??s passeerden de revue, en lange tijd was het de bedoeling om met parachutisten dichtbij te landen en de bruggen als zodanig te nemen. Men besefte dat hieraan een risico verbonden was, maar wist tegelijkertijd dat de Nederlanders ?? tot dat moment ?? de bruggen niet bewaakten en men vermoedde daarom dat ze ook niet voor vernieling waren voorbereid.

Andere scenario ??s die waren bekeken waren landingen met zweefvliegtuigen en heimelijk vervoer van militairen in schepen die dan op het uur U moesten worden ontladen. Het was uiteindelijk de tandem G ring / Kesselring die met de oplossing kwam. Tweemotorige He-59D watervliegtuigen konden door een beperkte modificatie militairen met bewapening en uitrusting vervoeren en naast de brug afzetten.

Deze optie werd gekozen en uitgewerkt. Het plan zou worden uitgevoerd door 12 He-59D watervliegtuigen van 3./KGrzbV.108. De He-59D was een tweemotorig [BMW VI motoren met 660 pk] drijvervliegtuig dat een maximum snelheid kon bereiken van 230 km/u en in een standaard configuratie met een vierkopige bemanning vloog. Het was oorspronkelijk als torpedo drijvervliegtuig aangeschaft. Later kreeg het toestel ?? in diverse versies ?? taken in nooddiensten, als mijnenlegger, lichte bommenwerper, transporttoestel, verkenner en trainer voor bommenwerperbemanningen. Het had twee MG.15 mitrailleurs voor de eigen beveiliging. De toestellen kregen een aanpassing in de cabineruimte waardoor naast de vliegers, vijf tot zes man met rubberboot, wapens en munitie konden meevliegen. Onbekend is het of de zitplaats van de achterste boordschutter werd gebruikt voor een vlieger [boordschutter] of als extra zitplaats voor een infanterist. Vermoed wordt dat er wel degelijk een derde vlieger (boordschutter) aanwezig was omdat een Duits verslag van III./IR16 [410] spreekt van vuur vanuit de 'Hecken' positie van een der vliegtuigen.

De KGrzbV.108 was een eenheid die speciaal was gevormd voor de (maritieme) taken die de operatie Weser bung [Noorwegen, Denemarken] verlangde. Het gros van deze speciale Kampfgruppe was dan ook in Noorwegen en Denemarken gestationeerd. Zij vlogen naast de He-59D met Ju-52 met drijvers, Do-26V vliegboten, Do-24 vliegboten en BV-138 [Blohm & Voss] vliegboten. De eenheid behoorde toe aan het X.Fliegerkorps. Het aantal beschikbare vliegtuigen voor 3./KGrzbV.108 was volgens Duitse bronnen 12 stuks He-59D.

Slechts uit meldingen van de Rotterdamse luchtwacht zou blijken dat er 15 He-59D ingezet werden. Zeker is uit Duitse bronnen echter dat de twee pelotons van 11./IR16 in Zwischenahn hebben geoefend en dat dit met twaalf vliegtuigen geschiedde. Dat wil niet zeggen dat er daarna niet nog drie konden worden aangevoerd vlak voor de missie, maar een Duitse visser op het meer bij de basis - de heer Georg Logemann - vertelt over het vertrek in de zeer vroege ochtend van 10 mei 1940 [521]:

Es h pft aber so gewaltig, dass beide Angelruten ber Bord gehen un ins Schilf geschwemmt werden. Zehn Minuten dauert der Spektakel, dann beruhigt sich das Wasser, das Flugger usch wird leiser, verstummt ganz, und Georg peilt die neue Lage. Zw lf Maschinen starten hintereinander und bringen ihn, wenn auch night gerade in Seenot, so doch in eine ganz beachtliche Bredouille.

Over de sterkte van de eenheid vertelt 11./IR.16 Sch tze Georg Schulze [in 16.IR Kameradschaft circulaire no. 20 van editie 1990] het volgende:

Ich kam zur 11.Kompanie. Im zeitigen Fr hjahr wurden wir in den Raum Paderborn verlegt (...). Dort gab es dann pl tzlich Alarm d r die 11.Kompanie. Feldmarschm ssig ausger stet wurden dann zwei verst rkte Z ge der 11.Kompanie (...) am Zwischenahner Meer verlegt. (...). Dann kam der 10.Mai 1940, es wurde Ernst. Von Zwischenahner Meer flogen wir mit alten stoffbespannten, zweimotorigen Doppeldeckern nach Rotterdam. Es waren insgesamt zw lf Maschinen.

Commandant van het He-59D Staffel was Hauptman Horst Hugo Schwilden. De eenheid was voor de inzet gestationeerd bij Bad Zwischenahn [am Meer], een plaatsje aan een groot meer west van Oldenburg [onder Wilhelmshaven vlakbij de Duitse Waddenzee].

[410, 411, 501] Er werden twee pelotons [onder Leutnant Gottbeh de en Leutnant Fortmann] van 11./IR.16 [Oberleutnant Schrader] aangewezen voor de operatie. Ieder peloton kreeg een zware mitrailleur als extra versterking. Zij zouden bovendien een Kompanie Trupp en een Pionier Trupp [van 2./Pi.22] van vier man meekrijgen en vermoedelijk n of twee Panzerbuchse. Bij elkaar waren het 80-90 man [de rest van de Kompanie is in geen enkel Duits verslag of rapport te traceren en vermoedelijk ook niet-bestaand geweest]. De Zug Gotth de zou op de noordoever, de Zug Fortmann op de zuidoever landden.

[463] Het was slechts een kleine delegatie die men kon afzetten en dat realiseerde de Luftwaffe staf zich. Een component van eerder gepaseerde scenario ??s bleef daarom gehandhaafd. Er zou een peloton parachutisten landen bij het Feyenoord stadion, waar de ruimte dusdanig was dat zij veilig konden worden afgezet. Dat peloton zou dan direct naar de Maasbruggen moeten doorstoten. Voor deze actie werd het 3e Peloton van 11./FJR1 geselecteerd onder de Oberleutnant Kerfin. Hij had 35 man onder zich verdeeld in drie Gruppen. Onbekend is of er ook lichte mortieren en pantserbuksen werden meergevoerd met deze parachutisten.

[411, 423, 500, 501] Na inname van Waalhaven zou als eerste een formatie van twee pelotons van 9./IR.16 met enige pioniers landen, welke direct naar het Noordereiland zouden doorstoten. Daarna zou de rest van III./IR.16 [min 10./IR.16] volgen met een stuk PAK [479]. Pas in de derde golf zou 10.IR.16 worden ingevlogen. De bedoeling was dat uiteindelijk het gehele 3e Bataljon van IR.16 het Noordereiland en de bruggen zou bezetten en verdedigen.

De gedurfde actie zou simultaan met de luchtlandingen beginnen, ofwel om 0455 uur Nederlandse tijd. Daarbij dient te worden aangetekend dat enige Duitse rapporten melding maken van een landing van de He-59 ??s tussen 0420 en 0445 uur. Er is auteur geen consistent gegeven voorhanden waaruit een oordeel kan worden opgemaakt over het exact geplande aanvalstijdstip. Wel is bekend dat de luchtwachtdienst de vliegtuigen (12 stuks) voor het eerst meldde om 0450 en daarna (3 toestellen) om 0455 uur. Dergelijke tijden passen in het Duitse operatieplan. Die tijden zullen worden aangehouden.

De Nederlandse militairen in Rotterdam

[2] Rotterdam was een grote garnizoensstad, maar niet voor combattanten [voor het gevecht uitgebreid geoefende militairen]. Uit de aard van de logistieke kwaliteit van Rotterdam waren er bijzonder veel ondersteunende eenheden, instellingen en voorraaddepots in de stad gevestigd. Die eenheden worden als non-combattant aangeduid omdat de militairen behalve een zeer beknopte militaire basisopleiding geen enkele gevechtsopleiding hadden genoten.

Het garnizoen telde bij elkaar ?? inclusief garnizoensvreemde taakgerichte eenheden ?? net iets minder dan 7,000 man Dat getal komt tot stand inclusief luchtverdedigingsmiddelen, maar exclusief de troepen die ten zuiden van Charlois en Hillesluis het Eiland van IJsselmonde bezetten. Van het Rotterdamse garnizoen was circa 1,000 man geoefend combattant.

Rotterdam was het centrum van de Etappen- en Verkeersdienst [EVD]. Depots waren er van de genie, luchtstrijdkrachten en van de marine. Deze eenheden en onderdelen waren vrijwel geheel geconcentreerd in het noorden van Rotterdam en oost van de wijk Spangen.

De afdelingen en sterkte van de eenheden zagen er als volgt uit:

- Een afdeling intendance van de EVD

Commandant kapitein der intendance W.C. Wensink, die leiding gaf aan allerhande objecten zoals bakkerijen, slachterijen, etappenmagazijnen, levensmiddelen magazijnen, veterinaire voorraden, een centraal kantinebedrijf, etc. etc. Werkzaam binnen deze afdeling waren 45 officieren, 140 onderofficieren en circa 700 minderen. Ze waren verdeeld in drie compagnie n, waarvan de 2e ten zuiden van de Nieuwe Maas aan de Joubertstraat lag. Het stafkwartier was gevestigd aan de Westerlaan, een zijstraat van de Westerkade.

Ter illustratie van de omzet die deze afdeling maakte [2]: er werden dagelijks 140,000 broodrantsoenen gemaakt en de koelhuizen bevatten rond de 60t aan vlees. Er waren opslagen voor 1 mio kg bonen en erwten, 1 mio kg tarwe, 80t aardappelen, 70t gepekeld vlees, 40t zout, 1,850t hooi en 570t stro. Het etappenmagazijn bevatte 200,000 dekens, 150,000 overalls, 100,000 paar schoenen, enz. Een illustratie van een enorm grootschalig bedrijf dat in feite door burgers in uniform werd geleid en gedraaid die stuk voor stuk niet verder waren gekomen dan de meest basale militaire oefening.

- Het Etappencommando Rotterdam

Gecommandeerd door luitenant-kolonel P.J. Gaillard ?? tot maart 1940 de Kantonnementscommandant ?? bestaande uit een staf [onder reserve kapitein E.J. Iserief] met een afdeling verzendingen, een detachement motordienst en detachement motorvaartuigen, bestaande uit 20 officieren, 26 onderofficieren en 159 minderen. Daarnaast een detachement Politietroepen onder bevel van kapitein A.H. Trippelaar met 7 onderofficieren en 32 korporaals. Het stafkwartier was gevestigd in het Oude Raadhuis.

Het Etappenbataljon was III-39RI ?? een vrijwel geheel Rotterdams bataljon ?? en bestond uit een door de BC majoor C.J.B. Boekweit geleidde staf [7 onderofficieren en 32 man], vier compagnie n en een MC met 8 zware mitrailleurs. 1-III-39RI [reserve kapitein D.L. van Rooyen] was in Pernis op het BPM terrein gelegerd, dus zuidwest van de Nieuwe Maas en daarmee ver buiten het directe bevelsbereik van C-III-39RI.

2-III-39RI [reserve kapitein J.M. Petit] was gelegerd in de Dacosta school bij het Afrikaander Plein in Rotterdam-zuid. De 3e [reserve kapitein A.G. Trommel] en 4e Compagnie [reserve kapitein L. Maltha] alsmede de MC [kapitein J. van Rhijn] waren met de staf gelegerd in de wijken Spangen en Delfshaven, ten noorden van de Nieuwe Maas. Het bataljon bestond weliswaar uit vier compagnie n maar deze waren kleiner dan van een regulier bataljon, zodat de totale sterkte nauwelijks meer dan een bataljonsterkte [=750 man] was. Bij elkaar was het bataljon ca. 800 man groot. Zoals bij alle hoge regimenten had men slechts 8 lichte mitrailleurs per compagnie en 8 zware mitrailleurs in de MC.

De eenheden werden belast met allerhande wacht- en pikettaken binnen het grote haven- en stadsgebied. Ook de depotgebouwen van het Depot Genie Troepen alsmede het Kantonnementsbureau werden door hen bewaakt. Tot 8 mei hadden zij nog meer bewakingstaken gehad, maar die waren door een Bewakingscompagnie overgenomen op die datum.

Bij elkaar leverde het Etappencommando dus zo ??n 1,050 man werkelijk voor het gevecht getrainde troepen. Zij waren echter vrijwel allen van hogere lichtingen en deels buiten de stad gestationeerd.

- Het Depot Genietroepen

Het Depot bestond uit een kleine staf (2 officieren naast de C-Kant), II- [verbindingstroepen], III-[verlichtingstroepen] en IV-Depotbataljon Genie Troepen [spoorwegtroepen] alsmede het Bureau voorbereide vernielingen en de Dienst der magazijnen en werkplaatsen te Rotterdam. I-Dep.G.Tr [Pioniers, C. reserve kapitein P. de Cock] was niet in Rotterdam ondergebracht, maar in Schoonhoven.

Depotcommandant ?? en tevens kantonnementscommandant ?? was de kolonel der genie Pieter Wilhelmus Scharroo. Zijn adjudant was kapitein der genie H.K. Duhoux. De depotstaf bestond uit 17 officieren (14 beroeps) en 45 onderofficieren (37 beroeps). Het grootste deel hiervan was instructeur.

II-Dep.G.Tr werd gecommandeerd door reserve kapitein T. Beek en was gelegerd in drie scholen in noordoost, vlak ten zuidoosten van de Kralingse Plas. Het bestond uit 25 officieren [w.o. 21 beroeps], 142 onderofficieren [waarvan 64 beroeps] en 568 minderen [waarvan 360 opgekomen op 6 mei 1940]. Het II-Depot was in drie compagnie n opgedeeld [C.resp. reserve kapitein J. Bloemsma, kapitein L. van Waegeningh en kapitein J.F. Dohna].

III-Dep.G.Tr werd gecommandeerd door majoor J. Kok en bestond uit 6 compagnie n die verspreid gelegerd waren over zes scholen die allen in het noordoosten van Rotterdam stonden, ten zuiden van de Kralingse Plas. Drie Compagnie n [de 1e Cie, kapitein W.J.G. Jurling, de 2e Cie, reserve kapitein A.U.O.W. de Bats en de 3e Cie, de 1e luitenant J. Kroes] hadden de oudere dienstplichtige rekruten [februari 1940 of ouder] en de kaderopleiding in de gelederen. De 4e Compagnie [reserve kapitein G.H. Hameleers] was een onderhoudscompagnie waarin diverse ??gasten ?? van het depot waren ondergebracht w.o. 110 werklieden van de Intendance inrichtingen die bij het depotbataljon in de kost waren. In de 5e [reserve 1e luitenant A.P.H.F. Bloemen] en 6e Compagnie [kapitein W.F.L. Otten] was de nieuwe lichting van 6 mei 1940 ingedeeld. Het III-Depot bestond uit 14 officieren, 150 onderofficieren en 862 dienstplichtigen, waarvan 380 van mei en 280 van februari 1940 alsmede de 110 intendanten.

IV-Dep.G.Tr. stond onder bevel van reserve kapitein H.G. Grosjean. Het bestond slechts uit n compagnie van 86 rekruten, die allen op 2 februari 1940 waren opgekomen. Voorts 4 officieren en 23 onderofficieren [incl. kaderleden i.o.]. Het was ondergebracht in twee scholen aan de Isaac Hubertstraat. Het stafbureau was aan de Veemarkt 1 in een schoolgebouw gevestigd.

Het Bureau Voorbereide Vernielingen [C. kapitein J. van Mill] had als taak binnen het rayon vernielingen voor te bereiden van havenfaciliteiten, veren, ponten, bruggen, sluizen, etc. Zij hadden reeds veel van hun voorbereide werkzaamheden verricht en objecten aldus weer overgedragen aan (lokaal) verantwoordelijke bevelhebbers. Het bureau had 2 officieren en 5 onderofficieren. Twee onderofficieren waren reservisten, de overige waren beroeps.

De Dienst der magazijnen en werkplaatsen was de 4e echelons werkplaats van het Wapen der Genie. Hier werd geniemateriaal en materieel 4e echelons onderhouden en hersteld. Commandant was de kapitein J.D. Backer. Er waren voorts 9 officieren en 26 onderofficieren werkzaam. Het bureau zat aan de Statenweg.

Het Depot Genie bestond dus uit circa 1,950 man plus 110 intendanten. Hiervan waren er slechts ca. 500 een half jaar of langer onder de wapenen. Op enkele beroepskaderleden na, waren allen non-combattanten. De bewapening bestond uit karabijnen, enkele geweren en oude revolvers. Handgranaten en lichte machinegeweren ontbraken geheel.

- De 6e Compagnie Bewakingstroepen

De Compagnie was op 8 mei ter beschikking gekomen uit de 5e Compagnie van het 6e Depotbataljon Infanterie en werd gecommandeerd door reserve kapitein G.J. van Oortmessen. Het bestond uit 2 officieren, 11 onderofficieren [w.o. 2 vaandrigs] en 96 minderen. De eenheid bewaakte het PTT kantoor in de Raadhuisstraat (en een tweede in Maassluis). Dit grote kantoor was een essenti le schakel voor veel nationale en internationale telefoon en telex lijnen. De directe lijn naar Engeland verliep bijvoorbeeld via dit kantoor.

Men had de beschikking over zes lichte mitrailleurs die allen in zandzak versterkingen waren opgesteld. De eenheid bestond uit paraat gemaakte rekruten.

- De Stationscommandant

Bevel was in handen van reserve majoor C.L. Becking, [heringetrede oud KNIL beroepsofficier en gepensioneerd als luitenant-kolonel titulair]. Deze had de beschikking over twee secties depottroepen van de 3e Bewakingscompagnie die gevormd was uit de 5e Compagnie van het 3e Depotbataljon infanterie. De eenheid bestond uit 1 officier, 4 onderofficieren, 5 korporaals en 46 man. Men beschikte over welgeteld 1 lichte mitrailleur. De manschappen waren allen paraat gemaakte rekruten.

Er waren drie wachtdetachementen van de compagnie in de nacht van 9 op 10 mei paraat op locaties. De overige manschappen verbleven in Hotel Elim aan de Schiedamse Dijk.

Bij Station Delftse Poort een wacht bestaande uit 1 sergeant, 1 korporaal en 8 man inclusief de lichte mitrailleur. Op het viaduct Beukelsdijk ?? west van het station ?? stonden 2 man van dit detachement op post.

Het Beursstation, direct ten noorden van de spoorbrugoprit, had een detachement van een sergeant, een korporaal en 8 man met een dubbelpost aan de uiterste zijde van het spoorviaduct dat in het verlengde van de brug lag. Dat punt lag ca. 250 meter ten noorden van de Nieuwe Maas. Deze post wordt nog wel eens onterecht als een brugwacht aangemerkt. Zij stonden echter dus een groot stuk van de spoorbrug verwijderd.

Bij het Maasstation op de Oosterkade was een wacht van 1 sergeant, 1 korporaal en 6 manschappen.

- Maritieme Middelen

Commandant Maritieme Middelen [CMM] was de kolonel en commandant van het Korps Mariniers H.F.J.M.A. von Frijtag Drabbe, die zijn stafkantoor in de marinierskazerne aan het Oostplein had [circa 500 meter achter het Maasstation]. Deze commandant had een uitzonderingspositie. Hij stond niet onder gezag van de C-Kant noch onder de OLZ, doch rechtstreeks onder de Minister van Defensie. Desalniettemin waren hem instructies gegeven bij te dragen aan de verdediging van Rotterdam ?? en samen te werken met de landmacht ?? in en voor zover het naar zijn oordeel geschikte opdrachten betrof voor de aard en status van zijn eenheden. Deze ??status aparte ?? wordt in de literatuur niet nader geduid, maar zal zijn oorsprong hebben (gehad) in het feit dat de Mariniers in wezen vooral voor inzet in de Koloni n waren bedoeld. De Koloni n hadden op meer punten een uitzondering binnen de landsorganisatie en regering, zoals een eigen minister die virtuele autonomie had ten opzichte van het overige kabinet. [N.B.: deze curieuze bevelsstructuur is onderwerp van nader onderzoek door auteur].

H.F.J.M.A. von Frijtag Drabbe

De Afdeling Mariniers werd gecommandeerd door luitenant-kolonel der mariniers F. Lugt en bestond uit 9 officieren [7 beroeps], 66 beroepsonderofficieren en 259 mariniers [waaronder 216 beroeps]. De ??offici le ?? cijfers geven aan dat er sprake was van een verdeling van 100 goed geoefende, 100 matig geoefende Mariniers 3e klasse [7 maanden] en 100 slecht geoefende Mariniers 3e klasse [3 maanden]. Het kader en de aanwezige groep mariniers 1e en 2e klasse waren goed tot zeer goed geoefende militairen. De beide categorie n mariniers der 3e klasse zaten in hun eerste en tweede fase opleiding en waren de minder tot slecht geoefende mariniers. Algemeen genomen waren echter de slechtst geoefende mariniers qua mentaliteit en basistraining al militairen van een hogere standaard dan de meeste reservisten die in reguliere infanterie eenheden onder de wapenen waren. Men was beroepssoldaat, was geselecteerd op sterke mentaliteit en fysieke topfitheid. Bovendien kreeg men een stevige fysieke, mentale en militaire training en onderwierp zich aan zeer strenge discipline. Overigens waren mariniers in de eerste fase van de opleiding - d.w.z. de eerste drie maanden cyclus - nog kandidaatmarinier. Als men deze fase niet voldoende presteerde werd men ontslagen.

De Afdeling beschikte over 10 lichte mitrailleurs en bovendien handgranaten. Mariniers waren daarnaast met een dolk als extra persoonlijk wapen uitgerust. De Afdeling was ondergebracht in de marinierskazerne op het Oostplein.

Het Marinedepot lag vlak ten zuiden van de Kralingse Plas in de gevorderde meisjes HBS aan de Mecklenburglaan en stond onder bevel van de kapitein der mariniers J.J.A. Keuchenius. Het geheel bestond uit 3 officieren, 27 (beroeps)onderofficieren en 557 minderen, waaronder 132 beroeps (mariniers).

Dit depot had een compagnie mariniers ter grootte van 132 man (90 rekruten, waarvan 30 oudste opleidingklas voor onderofficier) onder kapitein der mariniers Schuiling en ongeveer 450 zogenaamde zeemiliciens die van de oudste lichtingen [1927 en 1928] waren en voor een deel bijgeschoold moesten worden. De zeemiliciens waren op 8 mei en 9 mei opgekomen. Onder de 450 man waren eveneens 16 man onder de LTZ2 Douw van de Krap van de Hr Ms. Balder (1). De beschikbare bewapening waren geweren en revolvers. Er waren eveneens enige kisten handgranaten voorhanden bij de marinierscompagnie. Onbekend is of de compagnie mariniers ook over lichte mitrailleurs beschikte.

(1) De Hr Ms Balder was een stokoude rivierkanonneerboot uit 1878. Het had een oud 12 cm kanon, twee 3,7 cm kanons en een .50 mitrailleur als bewapening. Op 10 mei was het schip voor groot onderhoud in Bolnes. Vandaar dat de bemanning in het depot was ondergebracht in afwachting van afronding van de werkzaamheden. LTZ2 C.L.J.F. Douw van de Krap zou tijdens de meidagen kennis maken met LTZ2 E.H. Larive, officier aan boord van de jager Hr Ms van Galen. Beide heren zouden later de erewoordverklaring voor officieren weigeren af te leggen en zodoende onmiddellijk in duurzaam krijgsgevangenschap raken. Aangezien beiden vervente ontsnappers bleken kwamen ze in het roemruchte slot Colditz terecht. Larive zou uit Colditz ontsnappen, Douw van de Krap later uit Stalag 371 in Stanislau. Via activiteiten in Polen zou Douw van de Krap ingedeeld als liaison officier uit het verzet bij de Britse 1st Airborne Division tijdens de operatie Market Garden zich opnieuw onderscheiden. Hij werd met het MWO4 onderscheiden in 1949 voor zijn prestaties tijdens WOII. LTZ2 Hans Larive zou na diens ontsnapping in Engeland terecht komen en een prominente rol spelen bij de Nederlandse MTB/MGB flottille binnen de Royal Navy. Larive kreeg naast het Bronzen Kruis ook de MWO4 toegekend.

Er was een detachement kaderleden die betrokken was bij de nieuwbouw van marineschepen, waarvoor vier werven in Rotterdam in bedrijf waren [RDM, Wilton Feyenoord, Gusto en Piet Smit Jr.]. Dit detachement bestond uit 16 officieren en 78 onderofficieren.

Het totaal der Maritieme Middelen was daarmee 1.015 man. Hiervan waren de mariniers [466 man] werkelijk waardevolle combattanten.

- Het Depot Luchtstrijdkrachten

Commandant Depot Luchtstrijdkrachten [van 3e Luchtvaartregiment] was de luitenant-kolonel L.A.M. Koppert, wiens staf uit 10 officieren bestond. Hij viel onder de Inspecteur der Militaire Luchtvaart in Den Haag [kolonel F.A. van Heyst]. Het depot bestond uit een staf [aan de Parklaan] en de Ie en IIe Luchtvaartgroep.

De Ie Luchtvaartgroep bestond in Rotterdam slechts uit de 3e Luchtvaart Compagnie onder kapitein H.J. Krab. Daaronder vielen 4 officieren, een onbekend aantal onderofficieren en 280 rekruten die op 12 februari 1940 op waren gekomen. Men was in een aantal scholen ondergebracht in de stadsregio tussen Crooswijk en Blijdorp in.

De IIe Luchtvaartgroep [C. reserve majoor H.M. Luteyn] was beduidend groter. Het bestond uit de 1e en 2e Luchtvaartcompagnie, de Compagnie Vliegtuigmakers, de Radio- en Electrotechnische School en de School voor Reserve Officieren der Militaire Luchtvaart [SROML].

De 1e Luchtvaartcompagnie [C. reserve 1e luitenant M. Martijnsen] bestond uit 4 officieren [naast Martijnsen, de KNIL luitenant Reinir, de KNIL onderluitenant Van der Belt en de 1e luitenant-vlieger K. van Almelo], 20 onderofficieren en bijna 200 man van de kaderschool (waarvan een groot deel korporaal), in opleiding voor reserve en dienstplichtig sergeant-vlieger, en nog eens 50 man voor wacht- en corveediensten. Men was in een aantal scholen ondergebracht in de sector tussen Crooswijk en Blijdorp in. Men beschikte over vermoedelijk twee, mogelijk enkele meer, vliegtuigmitrailleurs van het type Lewis, mogelijk zelfs n of twee FN vliegtuigmitrallieurs met bandvoering.

De 2e Luchtvaartcompagnie [C. reserve 1e luitenant C.W.F. Spiers] bestond uit 2 officieren (naast de commandant, de res. 1e lt Harry), 20 onderofficieren (w.o. SMI Van Gool en SMA Nijland) en ca. 200 man voor allerlei technische ondersteuningsfuncties. Zij waren in dezelfde regio als de 1e Compagnie gehuisvest. Bij hen waren ingedeeld tevens 60 verse recruten van de 3e Compagnie, die tot begin mei in Soesterberg hadden gelegen.

De Compagnie vliegtuigmakers [C. ritmeester J.B.A.F. van Eekelen] was samengesteld uit 6 officieren, 15 onderofficieren en 152 dienstplichtige technici, waarvan ca. 80% zeemilicien. Zij zaten in een school aan de Bieslandstraat.

De Radio- en Electrotechnische School [C. kapitein L.M. Kamp] had circa 100 leerlingen, en 2 officieren en zo ??n 5 onderofficieren. De SROML had ongeveer 150 leerlingen, allen net tot reserve-sergeant bevorderd met een 10 tal kaderleden [2 officieren] voor de opleiding. Zij deelden een schoolgebouw met de vorige compagnie vlak ten noorden van station Delftse Poort.

Er bevond zich een deel van het Ie Bataljon Luchtvaarttroepen te Rotterdam [Bloklandstraat] en wel een halve compagnie ter sterkte van zo ??n 50 man onder reserve 1e luitenant J. Jonker. Het is mogelijk dat dit een dubbeltelling is van de 60 recruten die in feite als kleine 3e Compagnie bij de onderkomens van de 2e Compagnie waren ingedeeld.

Het Depot Luchtstrijdkrachten telde daarmee ongeveer 1.500 man. Het beschikte over enige lichte mitrailleurs, mogelijk n of twee zware boordmitrailleurs.

- Balans

De tussenbalans van in Rotterdam aanwezige ?? garnizoenseigen ?? troepen komt daarmee op 6.708 man, merendeels organiek geteld (en dus zonder rekening te houden met afwezigheid wegens ziekte, verlof, etc.). Hiervan dus slechts 800 infanteristen en 466 [w.o. 290 recruten] mariniers als werkelijke waardevolle combattanten. Daarbij zij bovendien opgemerkt dat in feite 1-III-39RI daar geheel buiten dient te vallen wegens haar ge soleerde locatie in Pernis en dat 2-III-39RI in Rotterdam Zuid was gestationeerd. Daarmee had het noorden van Rotterdam in wezen slechts zo ??n 1.050 man aan opgeleide combattanten in haar midden.

Daar kwamen nog de eenheden bij die van de Luchtverdedigingskring Rotterdam- ??s Gravenhage [C. luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter, PTT Kantoor Coolsingel] in Rotterdam en directe omgeving waren geplaatst. Dat contingent bestond ?? voor wat het Rotterdamse betreft ?? vooral uit eenheden die Waalhaven en Pernis beschermden en als zodanig ten zuiden of zuidwesten van Rotterdam stonden alsmede een aantal eenheden rond Vlaardingen.

Slechts 56 Pel LuMi [van 13 Cie LuMi] stond aan de noordzijde van de Nieuwe Maas binnen de stadsgrenzen. Het was op de Lloydkade naast de Schiehaven gepositioneerd met haar vier M.25 Spandau mitrailleurs. Het beschermde daar een afmeerpunt van de Vaartuigendienst. Daarnaast stond er een zoeklichten sectie deels op Rotterdams grondgebied. Dat was 3-V-Zl.Afd.tl. Van 2-V-Zl.Afd.tl stonden ook twee lichten in Rotterdam. Hetzelfde gold voor 1-III-Zl.Afd.tl dat ten oosten van Feyenoord stond. Dat waren de onderdelen van de Lvd-kring die werkelijk (deels) in Rotterdam stonden. Het overige was hetzij westelijker, hetzij zuidelijker geplaatst. Het betrof dus ongeveer nog een 100 manschappen die men bij het eerdere totaal van 6.708 man zou kunnen optellen.

Daar kwamen nog bij ?? haastig gevormd in de morgen van 10 mei ?? drie VLSK Lad pelotons met ieder drie stukken Oerlikon 2 cm. De Vrijwillige Landstorm Luchtafweerdienst Rotterdam was nog in oprichting, had nog niet met de voorhanden wapens geschoten, maar werd in de ochtend van 10 mei snel effectief gemaakt. Het betrof in totaal 9 stukken 2 cm lichte luchtafweer, bemand door zo ??n 40 man VLSK. Zij ressorteerden onder de Commandant VLSK Luchtafweerdienst Den Haag.

Er was in Rotterdam een - los van de CMM staande - andere maritieme eenheid, en wel het Depot van de VLSKVD [Vrijwillig Landstormkorps Vaartuigendienst] dat op het Rotterdamse Lloydsterrein was gelegerd. Het werd aangevoerd door de reserve luitenant-kolonel C.D.H. Dijxhoorn, en bestond uit twee compagnie n en een marinedetachement. Op papier had het 35 officieren, 73 onderofficieren en 651 minderen. Hiervan waren 300 minderen marinemensen voor bemanning van schepen. Men beschikte over zes lichte mitrailleurs, geweren en pistolen. Het detachement had vooral maritieme taken, zoals de evacuatie van schepen alsmede coordinatie en beheer van de VED detachementen elders in het land. Het bevond zich daarom ook (gedeeltelijk) buiten Rotterdam.

Er waren allerhande medische diensten en onderdelen zoals de 3e Rode Kruis Compagnie, de Bloedtransfusiedienst en het Centrale Hospitaal in Rotterdam actief. Dat laatste was niet een enkelvoudig centraal gelegen hospitaal ?? zoals de misleidende naam zou doen denken ?? maar een organisatie die bestond uit 15 hoofdziekenhuizen en 53 hulpziekenhuizen in de regio Rotterdam, die (deels) waren ingericht en voorbereid voor gewonden en evacuatie vanuit eventueel belegerde of anderszins uitgeschakelde ziekenhuizen.

En ten langen leste was er een contingent vrijwilligers van de Burgerwacht toegevoegd aan de Kantonnementstroepen. De Burgerwacht van Rotterdam kende op papier een sterkte van 4.000 man. Slechts enkele tientallen zijn werkelijk ingezet en ingedeeld.

Hiermee is de lange lijst met onderdelen, bijzonderheden en manschappen be indigd. Men kan daaruit concluderen dat er in Rotterdam op 10 mei 1940 om 0500 uur ?? toen de strijd werkelijk ontbrande ?? ongeveer 6.800 militairen [inclusief de luchtafweer en VLSKVD ongeveer 7.600] onder de wapenen waren. Die mannen waren bovendien uiterst summier bewapend. De combattanten onderdelen beschikten over 8 zware en 42 lichte mitrailleurs bij elkaar. De Bewakingscompagnie n en Stationswacht hadden bij elkaar nog 7 lichte mitrailleurs, het luchtmachtdepot nog een onbekend klein aantal boordmitrailleurs. Hier en daar zullen nog (ongemelde) incidentele mitrailleurs voor instructiedoeleinden of bewaking beschikbaar zijn geweest. In ieder geval bood het grote garnizoen van Rotterdam de schamele oogst van 8 zware en circa 60 lichte mitrailleurs. Zwaardere wapens zoals mortieren, PAG en artillerie ontbraken volledig. Slechts een Afdeling 10-veld [I-10RA] stond buiten de stad bij Hillegersberg opgesteld. Het viel echter onder I.LK.

Die 6.800 militairen waren, net als elders binnen de Vesting, op geen enkele wijze door de C-VH verwittigd van de verhoogde staat van paraatheid elders. Het betekende dat wacht- en piketdiensten minimaal gedraaid werden ?? als ze er al waren ?? en dat de Nieuwe Maas en haar vitale bruggen volkomen ontbloot waren van iedere vorm van militaire weerbaarheid. Op die wijze en in die status begon Rotterdam aan de Tweede Wereldoorlog ?

- Het kantonnementscommando

Van de circa 6.500 manschappen troepen in Rotterdam noord vielen er dus ca. 5.400 onder rechtstreeks bevel van de kantonnementscommandant in geval van oorlog. De maritieme middelen stonden hem slechts voorwaardelijk ter beschikking. De omvang van deze aan de kantonnementscommandant ter beschikking staande troepen was dus in eerste aanleg ongeveer gelijk aan die van een halve divisie c.q. een magere brigade. Complicerende factor was evident de veelheid aan ondergeschikte eenheden, de diversiteit in de mate van gevechtsgeschiktheid alsmede de verspreiding van alle onderdelen.

kolonel P.W. Scharroo

De kantonnementscommandant beschikte niet over een gevechtsstaf of zelfs maar een organisatie die daarvoor zou kunnen doorgaan. Zijn werkelijke staf bestond uit zijn kapitein-adjudant en een voor formele afhandelingen toegevoegde (beroeps) luitenant voor algemene zaken. Als ad hoc ondersteuning kon gebruik worden gemaakt van een aantal subalterne officieren die normaliter binnen de genie depotstaf functies vervulde. Hoewel vrijwel allen beroepsofficier waren was geen hunner aan de HKS geschoold. De expertise ten aanzien van het functioneren als gevechtsstaf of anderszins, ten aanzien van basaal tactisch opereren, ontbrak in het geheel. Alle officieren waren als genisten zuiver in technische vakken opgeleid en (hoogstens) gewend zich binnen grotere militaire verbanden dienend en volgend op te stellen.

In de ochtend van 10 mei 1940 bestond de staf dus uit de C-Kant plus twee officieren. Uiteindelijk zou de staf van de kantonnementscommandant worden gevormd met zeven officieren, al spoedig naar zes officieren teruggebracht (nadat kapitein van der Sluys gewond was geraakt). Naast de C-Kant en zijn adjudant, waren dit [met tussen vierkante haken hun oorspronkelijke functie] de kapiteins J.D. Backer [Hoofd Dienst Magazijnen en Werkplaatsen], H. van der Sluys [Staf Depot Genietroepen] en J. van Mill [Hoofd Bureau Voorbereide Vernielingen] alsmede de 1e luitenant E.C.H.L. de Ridder [officier Algemene Dienst kantonnementsstaf], de 2e luitenant H.J. Schoolland en de reserve 2e luitenant J.J. Pennock [beiden officieren van het Bureau Voorbereiding Vernielingen]. Als oudste in rang werd de kapitein Backer tot chef-staf aangewezen. In de loop van de strijd [vanaf 12 mei] zou deze staf met twee GS officieren en een toegevoegd officier van het AHK worden uitgebreid [resp. de luitenant-kolonel der Generale Staf J.J.C.P. Wilson - voordien Sectiehoofd S1 (Operati n) AHK, kapitein der Generale Staf J.D.S. Paters en de aan het AHK toegevoegd officier Ritmeester KNIL H.A. Buiskool]. Luitenant-kolonel Reeser [C-11.RI] werd in de avond van 11 mei aangesteld als bevelhebber over de infanterie eenheden in Rotterdam en als zodanig aan de staf van C-Kant toegevoegd met zijn adjudant. Deze kleine staf kreeg enige ondersteuning vanuit de kleine staf van de CMM, welke zich in de loop van de strijd bij de staf C-Kant voegde, hoewel zij apart bureau bleef voeren. Het stafbureau was gevestigd bij de Veemarkt, in een school aan de Goudsche [Goudse] Rijweg.

Het behoeft geen enkel nader betoog dat de taak die de Kantonnementscommandant en zijn ad hoc samengestelde staf uit te voeren hadden met de beperkte, onervaren en terzake tactisch militair opereren onkundige officieren veel te zwaar was. Voor het deskundig leiden van de eenheden te Rotterdam, die uiteindelijk tot een sterkte van ca. 10,000 man zouden uitgroeien, ontbrak iedere voorwaarde. Als men het lokale krijgsbeleid tijdens de strijd in Rotterdam beschouwt, dient men zich zeer bewust te zijn van de omstandigheden waarin de kantonnementscommandant, de staf en de CMM en diens staf hun werkzaamheden dienden te verrichten.

De geografische biotoop uitgelicht

De kern van de strijd om Rotterdam zou vijf dagen lang worden gevormd door een sector die grosso modo 2 km rond het Noordereiland lag. In het hart van die biotoop lag het eiland met aan weerszijden twee bruggen, die het eiland met noord respectievelijk zuid verbonden. De frontsector bevond zich in hoofdzaak tussen beide oevers van de Nieuwe-Maas aan weerszijden van het Noordereiland en de bruggen, uiteraard met enige diepte achter die eerste echelons sectoren. Het is voor het juiste perspectief interessant enige zaken uit te lichten, die de dimensies weergeven waarbinnen veel, van wat zich de komende vijf strijddagen zou voordoen, afspeelde.

De Willemsbrug was 330 meter lang (van landhoofd noord tot landhoofd Noordereiland. De naast gelegen spoorbrug evenzo. De Koninginnebrug was 140 meter lang (van landhoofd Noordereiland tot landhoofd zuid). Het Noordereiland was slechts 230 meter breed tussen die landhoofden, de tussen beide landhoofden der verkeersbruggen lopende Van der Takstraat slechts 170 meter lang. De afstand tussen landhoofd Willemsbrug (noord) en landhoofd Koninginnebrug (zuid) was 750 m.

Het Noordereiland strekte zich over haar grootste lengte, parallel aan de beide Nieuwe Maas oevers, uit over 1,3 km. Het was dicht bebouwd en had iets minder dan 13.000 inwoners in 1940. De noordzijde van het Noordereiland heette de Maaskade. De zuidzijde de Prins Hendrikkade. Het oostelijk hoofd werd als Antwerpsch Hoofd aangeduid, het westelijk uiteinde als Prinsenhoofd.

Aan de zuidzijde vormde de Nassaukade de kop van zuid, welke geheel achter het Noordereiland wegviel vanaf de noordzijde van Rotterdam gezien. Aan de westzijde werd de Nassaukade door de Binnenhaven begrensd. Direct daarnaast lag de Spoorweghaven. Vervolgens liep de Wilhelminakade naar het westen langs het bekken van de grote Rijnhaven. Aan de Wilhelminakade was een HAL aanlegpunt. De Wilhelminakade lag recht tegenover de Willemskade op noord. De afstand van de Wilhelminakade naar de Willemskade was ca. 400 m. Over die afstand zouden vele vuurduels worden uitgevochten.

De noordzijde waar de Willemsbrug het land raakte, heette het Bolwerk, dat naar het oosten doorliep, terwijl het westwaarts in de Boompjes overging. Het Bolwerk liep tot aan de Oude Haven, oostelijk waarvan de ongeveer 800 m lange Oosterkade liep met het Maasstation. De 750 m lange Boompjes werd aan de westzijde door de Leuvehaven begrensd. Aan de westzijde van de Leuvehaven lag het Willemsplein met aansluitend de 450 m lange Willemskade.

De lezer kan zich met bovenstaande dimensies in het hoofd enig beeld scheppen bij de afstanden die men in gedachte moet nemen als waarnemingen of vuurgevechten worden beschreven. In feite was, met uitzondering van de gevechten op de bruggen zelf of met de Duitsers in het kleine bruggenhoofd op noord na, de minimale schootsafstand zo'n 350 m. Een afstand waarbij een menselijk doelwit in de gewone korrel van een geweer minder dan een speldenknopje is geworden.

De bruggen overvallen

[463] Na om 0320 uur van G tersloh te zijn vertrokken kwam III.Zug 11./FJR1 samen met de rest van de parachutisten exact op tijd aan in het doelgebied. Om 0455 uur sprong Oberleutnant Kerfin [C.III Zug 11./FJR1] samen met de 7. en 8. Gruppe af, vlakbij het Stadion van Feyenoord. Vijf minuten later volgde 9.Gruppe ook. Niet alle 36 (2) man kwamen veilig aan de grond. Onderweg was J ger Pyritz zwaar gewond geraakt door luchtafweer en twee man raakten aan hun enkels zwaar geblesseerd door de landing. De zwaar gewonde J ger bleef aan boord en vloog direct retour naar Duitsland.

(2) Over de exacte sterkte van dit peloton is in de literatuur sprake van grote diversiteit. Auteurs melden 60 man, 50 man, 42 man, 40 man, etc. Er is geen enkele aan auteur dezes bekende bron bekend die uitsluitsel geeft. Aangezien de Duitse bronnen [410, 411, 462, 463, 500, 501] geen werkelijke aanwijzing geven om te denken dat het een versterkt peloton betrof en wegende dat men met 3 Ju-52 werd afgezet en uit drie Gruppen bestond, is er voor auteur geen enkele aanleiding aan te nemen dat men boven het organieke maximum van 36-37 man uitkwam. Als dit wel zo was dan mag men aannemen dat inderdaad het getal van 42 man [zoals bron 52 opgeeft] met uitrusting het absolute maximum was wat met drie Ju-52 vervoerd kon worden. Alle hogere getallen dan 42 kunnen gerust naar het land der fabelen worden verwezen.

Meer moeite had het peloton om de wapens te verzamelen. Elders wilde men nog wel eens met slechts de pistolen tot de eerste inzet komen, maar dat was geen optie voor de inzet die het peloton in Rotterdam wachtte. Alle wapens en munitie waren nodig. Het kostte hen daarom nog een half uur voor ze richting bruggen konden trekken. In de tussentijd had men auto ??s, fietsen en zelfs een tram geregeld om die route snel af te leggen.

Hermann-Albert Schrader

De route naar de bruggen ging langs de Laan van Zuid waar met enkele kleine Nederlandse patrouilles schotenwisselingen volgden. Dat leverde de parachutisten twee zwaargewonden en een licht gewonde op. Om exact 0600 uur kwam men aan bij de Koninginnebrug [zuidzijde Noordereiland] en maakte contact met de inmiddels daar postende mannen van 11./IR.16. Gezien het vallen van drie gewonden bij de aanvlucht en landing en drie onderweg, had men dus - uitgaande van 36 man sterkte - nog 30 man gevechtsfit toen men bij de bruggen aankwam.

[2, 410] Om 0451 uur vlogen twaalf watervliegtuigen met luchtlandingstroepen van 11./IR.16 na elkaar aan om te landen op de Nieuwe Maas [NB: de aantekening over mogelijk 15 gelande watervliegtuigen is reeds eerder besproken]. De landing van de tweemotorige watervliegtuigen met hun grote zwart witte kruisen deed het vele volk dat al op de been was ?? het was tenslotte een gewone werkdag ?? stil staan en nieuwsgierig toekijken. Menigeen besefte nog niet dat de oorlog was uitgebroken en voor zover men het wel beseft waren er veel burgers zo na ef te denken dat de kogels slechts militairen konden en zouden raken. De Duitsers op hun beurt raakten verward door die burgers, waartussen tenslotte schuilende militairen konden zitten of, nog erger, ??Heckensch tzen ?? [als in 'Franc Tireurs ??]. Met die ??Heckensch tze ?? was men in Polen alom geconfronteerd (3). Men mag de goede training en hoge mate van discipline onder deze Duitse militairen een belangrijke oorzaak achten dat zij niet (zoals elders regelmatig wel het geval was in Nederland) wild op burgers begonnen te schieten of deze massaal van verraad beticht hebben en navenant behandelden.

(3) In Polen waren de Duitsers in werkelijkheid geconfronteerd met ongeregelde aanvallen en aanslagen, hoewel ook binnen het Duitse leger die praktijken onterecht werden uitvergroot. In Nederland, Belgi en Frankrijk was tijdens de strijd in mei en juni 1940 bijzonder veel Vijfde Colonne paniek die ?? vermoedelijk mede vanwege de snelle nederlagen ?? ook nog eens sterk gecultiveerd werd direct na de strijd. Ook naoorlogs is veel geschreven over die paniek en het effect op de gevechtswaarde van eenheden. Het is echter een goed bewaard geheim ?? of een verzwegen element ?? dat de Duitsers minstens zo erg leden aan Vijfde Colonne angst. Het begrip Heckensch tze wordt in het Duits helaas in meerdere contexten gebruikt. Het verwijst zowel naar militaire sluipschutters als naar partizanen of burgerschutters. Uit Duitse verslagen, verhalen en rapporten blijkt dat men, ook in Nederland, enorm op de hoede was voor subversief handelen door burgers. Als men de verslagen van mei 1940 van Duitse zijde zou bestuderen blijkt de Vijfde Colonne angst bij hen minstens zo groot te zijn geweest als bij de Nederlanders. Met daarbij twee voorname verschillen: allereerst waren de Duitsers veel beter in staat hun onzekerheid en angst te beteugelen zodat de gevechtsdiscipline er beduidend minder onder leed dan bij de Geallieerden en ten tweede ?? zeer belangrijk voor een goed perspectief ?? hadden zij als invasiemacht natuurlijk veel meer werkelijke aanleiding om de burgers van het binnengevallen land te wantrouwen dan (bijvoorbeeld) de Nederlandse strijdkrachten hadden om diezelfde burgers van (massale) collaboratie te verdenken.

De beide gelande pelotons hadden ieder een eigen taak. Het eerste peloton onder Lt Gottbeh de moest op de noordelijke oever landen en het noordelijk landhoofd veilig stellen. Het andere peloton onder Lt Fortmann moest het zuidelijk bruggenhoofd bezetten. De vier ingedeelde pioniers hadden tot taak de bruggen te ontdoen van vernielingsvoorbereidingen (die er niet waren). Oberleutnant Hermann-Albert Schrader, die het gelande verband leidde, zou tussen de pelotons co rdineren [Olt Schrader zou het Ritterkreuz krijgen voor zijn optreden in Rotterdam. Als Hauptmann sneuvelde hij in juni 1942 in de functie van bataljonscommandant van III./IR16 bij het beleg van Sebastopol].

Nadat de vliegtuigen waren geland werd richting de bruggen getaxied. Haastig werden rubberboten ?? die middels perslucht in tanks aan boord van de vliegtuigen werden opgepompt (4) ?? uitgezet die vier tot zes man en lichte wapens naar de oevers brachten. De vliegtuigen die in de bocht aan de oostzijde waren geland verdeelden zich over de Oosterkade [noord, naast het Maasstation] en de Nassaukade [zuid]. Die vanuit het westen waren geland zetten troepen af op de Boompjes. Daarbij ondervond alleen de oostelijk naderende groep vliegtuigen enige hinder van Nederlands vuur [2] dat werd afgegeven door een Burgerwachtvendel [1 kapitein, 2 onderofficieren en 20 man] dat bij de waterzuiveringsinstallatie [DWL Rotterdam] zuid van de Oude Plantage wachtdienst vervulde (5).

(4) In het eerder aangehaalde verslag over de actie van de infanterist Georg Schulze in het Mitteilungsblatt IR.16 no.20 uit 1990 werd gemeld dat de boten met geperste lucht vanuit de He-59 ??s werden opgepompt.

(5) Aan dit Burgerwachtvendel kleeft een merkwaardig luchtje. Het was aanleiding voor de auteur Loek Elfferich hier in zijn werk ??Rotterdam werd verraden ?? [78] ?? hoofdstuk 4 ?? uitgebreid bij stil te staan. Er wordt een suggestie van collaboratie gewekt rond de commandant van dit Vendel. Auteur dezes heeft op de Burgerwacht verrichtingen onvoldoende zicht om daar een gewogen oordeel over te geven, maar heeft tegelijkertijd geen enkele aanleiding gevonden in voorhanden bronnen ook maar een fractie van Elfferich's bevindingen te ondersteunen. Het wordt op deze plaats overigens verder buiten beschouwing gelaten.

De Duitsers kwamen veelal op de geplande locaties aan land en werden daarbij niet door militairen gehinderd doch wel door enkele (over)moedige politiebeambten en vele nieuwsgierige burgers. De burgers waren voor de Duitsers verwarrend en voorkwamen dat de aanvallers een rustig overzicht kon krijgen van het operatiegebied. De politiebeambten waren meer dan lastig. Zich kennelijk onbewust van de geldende Lex Belli [die anderen dan als geregelde militairen herkenbare personen verbied aan krijgshandelingen deel te nemen] trok menig agent zijn wapen. Dat kostte enige hunner het leven. Overigens werd door zowel de Korpsleiding alsmede de legerleiding welbewust onrechtmatig gebruik gemaakt van politiediensten, met name op de eerste dag van de strijd. Het actieve verzet dat individuele politiemensen alsmede de Karabijnbrigade pleegden was wederrechtelijk verzet en flagrant in strijd met het oorlogsrecht. Er kan niet anders gesteld worden dan dat de Duitsers buitengewoon coulant zijn opgetreden jegens de zich verzettende Nederlandse politieagenten.

[2, 30, 97, 410] Agent van politie B.L. Raes [Bureau Nassaukade] bevond zich op het Antwerpse Hoofd [Noordereiland] en riep vrij overmoedig naar landende Duitsers om zich weer te verwijderen. Die beantwoorden zijn oproep natuurlijk niet, waarop de agent overmoedig zijn pistool trok en daarop direct werd gedood. [97] Op het Noordereiland waren twee agenten op patrouille, die op de Prins Hendrikkade landende Duitsers zagen. Zij beschoten deze met hun dienstpistolen, waarbij het vuur spoedig beantwoord werd. E n van de twee staakte daarop zijn verzet, maar de agent B. Feunekes rende al schietend naar de Koninginnebrug, achtervolgd door een aantal Duitsers aangevoerd door Leutnant Fortmann zelf. De agent werd op de brug ingehaald en verschool zich achter n der stalen binten. De Duitse luitenant werkte zich naar de andere zijde, stak zijn pistool blind om de hoek en vuurde. Feunekes werd gedood en later door de Duitsers in het water gegooid.

[97] Op de noordelijke oever vonden twee politiemensen de dood. Majoor van politie J. Hordijk [Afdeling Verkeer- en Voerwezen, Hoofdbureau van Politie Rotterdam] was, gewekt door de commotie langs de Nieuwe Maas, naar de Oosterkade gegaan en trof daar negen Duitse militairen aan die de wapens naast zich hadden liggen. Hij hield de negen onder schot en gaf onderwijl een eveneens toegekomen agent [W. van Buuren] opdracht een aantal Duitsers in een rubber boot gevangen te nemen. Van Hordijk werd echter vlak nadien door een MG.15 schutter vanuit een van de gestrande watervliegtuigen neergeschoten en overleed. Agent van Buuren die vlakbij stond werd samen met een van de militairen van de wacht van het Maasstation ontwapend en gevangen genomen. Beide werden naar het Maashotel gevoerd waar ze onderweg een in burger zijnde inspecteur van politie troffen die de drie Duitse begeleiders van de twee gevangenen om opheldering vroeg. Voordat deze hadden geantwoord besprong de inspecteur K.P. Kuiper [Bureau Sandelingsplein] een Duitser terwijl van Buuren de tweede pakte. De Nederlandse soldaat bleef echter passief toekijken waardoor de derde Duitser politieman Kuiper in de rug kon schieten. Deze stierf ter plaatse. Agent van Buuren sprong weg achter een gestrande tram maar werd desondanks in borst en arm geraakt. Hij werd zwaar gewond afgevoerd naar het Coolsingelziekenhuis.

[97] Elders viel nog een politieman - zonder dat deze onrechtmatig verzet bood. T. Westerlaken van het bureau Sandelingsplein was wegens brandmelding op weg naar het vliegveld Waalhaven, maar werd bij de Schulpweg door een handgranaat gedood.

kaart landing bij Maasbruggen

Militair verzet was er dus niet. De dichtstbijzijnde militairen (op een mogelijk piket op de spoor- c.q. hefbrug na) waren in het Maasstation aanwezig. Dat station was aan de Oosterkade gelegen tegenover het oostelijk hoofd van het Noordereiland. Een sergeant en zeven minderen hadden er stationswacht. Zij hadden slechts geweren. Zij ontliepen een gevecht. De sergeant trok met twee man naar het Beursstation [in het verlengde van de treinbrug], terwijl vier manschappen naar Station Delftse Poort togen. De laatste man werd gevangen genomen samen met de politieman van Buuren. Daarmee was aan enige werkelijk mogelijke tegenstand in deze vroege fase direct een einde gekomen.

[2, 410] De Duitsers verspreiden zich snel over het bruggenhoofd. Aan de noordzijde bezetten zij een kleine perimeter rondom het landhoofd. Op het Bolwerk namen zij de gebouwen van de Nationale Verzekeringsbank en Maashotel in bezit. Het eerste gebouw was (voor die tijd) zeer hoog en van daaruit beheerste men het landhoofd. Ook werd de omgeving Boompjes, Scheepsmakershaven en Wijnhaven [waar de spoorbrug middels een viaduct op maaiveldniveau kwam] bezet. Mitrailleurs werden geplaatst op de hoeken van de Boompjes met de Rederijstraat [richting Wijnhaven] en Oude Haven. Vervolgens nam een groepje Duitsers de wacht bij het Beursstation gevangen. Een andere groep bezette de Koningsbrug [of Vierleeuwenbrug; de brug tussen Oosterkade en Bolwerk (6)].

(6) De Koningsbrug (draaibrug) over de Oude Haven werd wegens de vier liggende leeuwen op de koppen van de brug ook wel de Vierleeuwenbrug genoemd. De brug was een prominent object tijdens de vijf dagen strijd, en werd door beide partijen enige tijd fel betwist. Omdat de brug de strijd en het bombardement overleefde, werd ze een symbool van de strijd. In de jaren vijftig werd de brug gesloopt. Drie van de vier leeuwen werden aan de Nieuwe Maas geplaatst. De vierde leeuw werd aan de traditie opvolger van het IIe Depot Bataljon Genietroepen (opleiding verbindingstroepen) - de Verbindingsdienst - geschonken als teken van de stad Rotterdam dat grote waardering was voor de inzet van dit depotbataljon tijdens de meidagen bij de verdediging van de Nieuwe Maas. Bij de recente verplaatsing van de kazerne van de verbindingsdienst van Ede naar Amersfoort werd de leeuw meeverhuisd, zodat het als 'teken van erkenning' voor de verbindingsdienst bewaard blijft.

Het peloton Fortmann bezette het Noordereiland alsmede de Stieltjesstraat en Nassaukade op het zuidelijke landhoofd. Bij de bruggen werden haastig mitrailleurnesten gebouwd.

[410] Oberleutnant Hermann Schrader constateerde tot zijn genoegen dat in een half uur tijd de beide landhoofden veilig waren gesteld. De meegevlogen genisten meldden hem dat er geen voorbereide brugladingen waren gevonden. E n hunner zette de seinen voor het spoor op rood. Enkele manschappen werden aan het werk gezet om de meegebrachte aanplakbiljetten [ ??Bekanntmachung ??] op het Noordereiland en binnen de beide bruggenhoofdjes aan te plakken. Instructies voor de burgerbevolking, een toonbeeld van (overdreven?) grondigheid aan Duitse zijde. (7)

(7) Over die aanplakbiljetten is het e.e.a. te doen geweest. Auteur Loek Elfferich beweert stellig [78] dat deze al op het Noordereiland beschikbaar waren bij collaborateurs omdat deze volgens hem ?? volgens zijn getuigen ?? nooit met de luchtlandingstroepen aan land konden zijn gebracht. Een merkwaardige conclusie. Het betrof hoogstens een honderdtal aanplakbiljetten met vrijwel zeker plaksel op waterbasis. Water was alom voorhanden en dus zal dit kleine vrachtje van hoogstens een of twee kilo geen enkel bezwaar hebben opgeleverd om mee te worden gevoerd in de drijvervliegtuigen. Het risico van deze pamfletten met hun verordeningtekst voor de inval in Nederland onderbrengen op de locatie was absurd groot geweest. Bovendien werden deze elders op het Eiland IJsselmonde - alsmede in andere strijdgebieden in den lande - ook in bezette dorpen en steden aangeplakt. De gezochte redenatie van Elfferich t.a.v. deze verraadsuggestie kan dan ook gerust naar het land der fabelen worden verwezen.

De vliegtuigen hadden inmiddels de Nieuwe Waterweg allang weer verlaten. Althans, die toestellen die nog konden vliegen. Drie waren er uitgeschakeld door gestuntel van de piloten. Er was er n met de vleugel tegen een pijler aangevaren, waardoor een deel van de bovenvleugel was gebroken [uit dit toestel werd de majoor der politie Hordijk door een vuurstoot gedood] en twee toestellen waren tijdens het manoeuvreren tegen elkaar gekomen en hadden eveneens vleugelschade. Een vierde toestel werd bij het opstijgen zwaar beschadigd door vuur van 56 Pel LuMi op de Lloydkade en moest noodlanden op de Nieuwe Waterweg. De Staffelkapit n, Hauptmann Schwilden, zou hierbij volgens de Duitse onderzoeken Heinrich Weiss gesneuveld zijn, maar onderzoek wijst uit dat dit een onjuiste conclusie was [422]. De Unteroffizieren Germann, Berthold en Marschner werden krijgsgevangen gemaakt [33]. Vrijwel zeker zijn de overige achtergebleven vliegers ?? vermoedelijk drie per toestel ?? aangesloten bij de infanteristen. (8)

(8) Vrijwel alle bronnen melden drie of vier vernielde He-59 ??s, hoewel de meeste elkaar napraten. Volgens het Stafwerk [2, pg 76] werden er vijf He-59 ??s door de HrMs. Z5 vernietigd. Het zou gaan om vijf immobiele toestellen die bij de bruggen lagen aangemeerd. Het is niet uit te sluiten dat het om vijf stuks ging. Het zou betekenen dat er dan zes waren uitgeschakeld, omdat de He-59 die door 56 pel LuMi tot een noodlanding werd gedwongen buiten beeld van Hr Ms Z5 bleef. Anderzijds is de studie van Dr Weiss [422] als bron het meest overtuigend. Die studie noemt niet alleen vier toestellen maar eveneens de bouwnummers van die toestellen. Aangezien alle gegeven van KGzbV.108 inmiddels zijn vernietigd of (bij de Duitse archieven) verloren gegaan, kan niet meer worden vastgesteld of Weiss zich op het Gefechtsbericht van deze eenheid heeft gebaseerd, alhoewel het vermoeden bestaat van wel wegens de zeer specifieke benoeming van de bouwnummers.

Een andere kwestie is het vermeende sneuvelen van Hauptman Schwilden. De bronnen en vele auteurs lijken allen keurig en kritiekloos Dr Weiss ["Dem sofort einsetzenden holl ndischen Artillerie- und Infanteriefeuer vielen 4 He 59 der Sonderstaffel zum Opfer, der F hrer des Unternehmens, Hptm Schwilden, fiel"] na te praten, die meldde dat Schwilden sneuvelde. Eigen onderzoek door auteur dezes leert echter dat Schwilden de strijd gewoon overleefde en op 1 juni 1940 Staffelkapit n werd van 3./KG.26, een met He-111's uitgeruste bombardementseenheid. Hij raakte op 26 juni 1940 vermist na een missie naar Glasgow (Schotland), na op de terugweg door een Spitfire van 603.Squadron te zijn neergeschoten.

De Duitsers begonnen rond de bruggen direct met de voorbereiding voor de verdediging te treffen. Als een gesmeerde machine kende iedere soldaat zijn rol. Het was toen wachten op versterking door het bataljon vanuit het zuiden en Nederlandse tegenmaatregelen vanuit het noorden ?

Ondertussen in Zuid ?

[2, 102, 257] In het zuiden van Rotterdam ?? dat wil zeggen ten zuiden van de Nieuwe Maas ?? waren twee Nederlandse compagnie n en een sectie zoeklichten gelegerd. Het waren 2-III-39RI, de 2e Compagnie Intendance troepen en de sectie 2-III-Zl Afdeling tl. Bovendien een zoeklicht van de 1e sectie van die Zoeklichtafdeling. De 3e sectie stond bij Waalhaven.

[102] 2-III-39RI ?? een compagnie van een bataljon dat grotendeels uit Rotterdammers was samengesteld ?? bestond uit slechts zo ??n 110 man onder de reserve kapitein J.M. Petit. De compagnie had een wacht geleverd bij het Handelsterrein [aan de Koningshaven] van 10 man en een onderofficier en het restant bestond slechts uit drie secties en een kleine stafgroep. Men beschikt wel over acht of negen lichte mitrailleurs. De compagnie was gelegerd aan de Martinus Steynstraat ten zuiden van het centraal gelegen Afrikaander Plein (op de scheiding tussen de wijken Hillesluis en Katendrecht) in de Dacostaschool.

[257] De 2e Compagnie Intendance troepen was een non-combattanten eenheid. Het werd gecommandeerd door een in 1940 in Nederland op verlof zijnde KNIL kapitein, J.P. Moquette. De eenheid was ondergebracht in een school aan de Joubertstraat die ten noorden van het Afrikaaner Plein lag. De compagnie bestond uit allerhande dienstverlenende militairen zoals koks, bakkers en overig intendance personeel, bij elkaar zo ??n 220 man. Ze waren onderdeel van de Etappendienst slachterijen en bakkerijen. Allen waren slechts met een oude revolver bewapend en dus als gevechtstroepen vrijwel waardeloos. De compagnie had voor bewakingstaken een detachement van 18 infanteristen en 3 sergeanten. Alleen deze mannen waren met een geweer uitgerust. Lichte mitrailleurs ontbraken.

[102] C.2-III-39RI liet ?? wakker geworden rond 0430 uur ?? vanuit zijn kwartieradres de opdracht gelden dat de gehele compagnie direct organiek bepakt en bezakt diende aan te treden op het plein voor de HBS aan het Afrikaaner Plein. Toen de kapitein was aangekomen bij de school zond hij even na 0500 uur een kleine patrouille te fiets uit onder de sergeant Kruisbeek om de Maasbrug te verkennen. Een half uur later kwam de patrouille terug met de mededeling dat zij Duitsers in rubber boten op de Nieuwe Maas hadden waargenomen die uit gelande watervliegtuigen kwamen. Bovendien hadden ze bij de Stieltjesstraat [parallel aan de Koningshaven] parachutisten waargenomen. De zuidzijde van de Koninginnebrug [de brug tussen Rotterdam zuid en het Noordereiland] was reeds door vijandelijke mitrailleurnesten bezet.

Rond 0530 uur had de kapitein opdracht gegeven tot het inrichten van een lokale verdediging waarbij het centraal gelegen Afrikaaner Plein het draaipunt werd. De zuidwest zijde [hoek Pretorialaan / Martinus Steynstraat] werd door de 1e sectie [C. reserve 2e luitenant A.N. de Win] bezet. In de richting Putschlaan [richting Charlois] werd een mitrailleurgroep geplaatst [sergeant vd Akker] en een mitrailleurgroep in de richting Pretorialaan aan de westzijde van de HBS [sergeant Backer]. De 3e mitrailleurgroep werd in reserve gehouden. De 2e sectie [C. dpl sergeant Mandemaker] nam met drie mitrailleurgroepen stelling aan de noordzijde van het Plein. De 3e sectie [C. dpl sergeant Rond] werd met drie groepen aan de zuidoost zijde van het Afrikaaner Plein geposteerd.

Kaart strijd Rotterdam zuid

Met deze beveiligingsmaatregel toonde de kapitein zeer verstandig en tactisch juist beleid, dat bovendien geen overbodige zaak bleek. Het Afrikaaner Plein lag precies op de meest logische en kortste route vanaf Waalhaven, via Charlois in de richting van de Maasbruggen. De locatie was daarmee een logistieke sleutelpositie. Anderzijds was de hoeveelheid troepen onvoldoende om een volledige en effici nte afsluiting van de route naar de Maasbruggen te bewerkstelligen. De tegenstander zou via de Maashaven of Hillesluis relatief eenvoudig in de flanken van de corridor bij het Plein kunnen komen. De kapitein zal wel vermoed hebben dat de Intendanten de Maashaven - immers vlak naast hun legeringsgebouw - zouden afsluiten. Aanleiding om te denken dat de beide kapiteins-compagniescommandanten enige poging tot onderlinge afstemming deden is er niet. Dat stelt enigszins teleur.

Kapitein Petit kon bovendien de patrouilleresultaten die hem telkens terug werden gemeld via de telefoon aan zijn bataljonscommandant [de majoor C.J.B. Boekwijt] doorgeven. Deze kon op zijn beurt het Bureau van de Kantonnementscommandant inlichten. Zodoende waren vrij accurate inlichtingen voorhanden boven de Nieuwe Maas. Het was eveneens een duidelijk signaal dat de Duitse bezetting van de bruggen de telefoonlijnen nog niet had doorgeknipt.

[257] Tweehonderdvijftig meter noordelijker was de commandant van de compagnie intendance troepen ?? een beroepsofficier van het KNIL ?? een stuk minder voortvarend. Hij had daartoe dan ook de middelen niet. Vooreerst echter maakte de kapitein Moquette een heel avontuur mee. Hij had de avond ervoor samen met een andere KNIL officier zijn afscheidsfeest gevierd, want hij zou worden afgelost en teruggaan naar Indi . Hij lag dan ook pas twee uur in bed ?? ten noorden van de Nieuwe Maas ?? toen hij gewekt werd door de ongewone geluiden in de lucht. Hij kreeg telefoon van de wachtcommandant in de school [de SMA Toledo] en kreeg te horen dat Waalhaven werd aangevallen. Hierop verordonneerde de kapitein dat iedereen moest binnenblijven en de poorten gesloten moesten worden. Zelf trachtte de kapitein bij zijn auto te komen, maar die bleek onbereikbaar. Hij toog naar het bureau van de intendance waar de bataljonscommandant [kapitein Wensink] hem afraadde naar zijn compagnie te vertrekken omdat de Maasbruggen bezet waren. De kapitein was echter vastberaden zijn eenheid te bereiken en charterde een taxi. Onderweg kwam men bij de Nieuwe Maas Duitse militairen tegen en zagen de taxichauffeur en de kapitein twee doodgeschoten politieagenten vlakbij de brug liggen. Vele groepjes Duitse militairen werden waargenomen waarop de taxichauffeur wilde stoppen. De kapitein sommeerde hem in onvervalste taal van de straat dat hij gas moest geven. De Duitsers vuurden niet op de wagen, hoewel zij wel hun wapens in de aanslag brachten. Dat bleek (achteraf) verklaarbaar uit het feit dat de kapitein zijn KNIL pet op had die sterk leek op een Duitse officierspet. Daarmee bracht hij kennelijk de Duitsers in vertwijfeling.

Over de Koninginnebrug rijdend nam de kapitein volgens eigen zeggen waar ?? althans in zijn verslag van 23 maart 1950 ?? dat er uitrusting en zware wapens uit een Zweeds schip werd gehaald dat lag afgemeerd aan de Stieltjesstraat. Dat schip had er volgens de kapitein al 14 dagen gelegen [wat merkwaardig lijkt daar er ter plaatse geen permanente ligplaats was]. In zijn verslag van 12 juni 1940 noemt de kapitein dit voorval opvallend genoeg helemaal niet en stelde toen slechts dat hij Duitse militairen op de Stieltjesstraat had waargenomen die stellingen bouwden. Het laatste zal het werkelijke verhaal zijn geweest, hoewel de versie van 1950 wel een van de aanleidingen was voor een naoorlogse auteur [78] om grote complotten en samenzweringen te zien in het Duitse operatieplan ?

Aangekomen bij de school in de Joubertstraat trof de kapitein zijn compagnie in grote opwinding aan. Men realiseerde zich maar al te goed ??in het oog van een orkaan ?? te zitten, want dikke rookwolken vanaf Waalhaven en krijgsrumoer ten noorden en oosten van hun school maakten dit volmaakt duidelijk. De staat van opwinding werd niet minder toen even later een groep vluchtelingen uit Charlois in paniekerige wanorde bij de school aankwam. Het was een allegaartje aan genietroepen, luchtvaarttroepen en infanteristen van Waalhaven, onder wie twee luitenant-vliegers [P. Noomen en O.W.P. Kappelmeier]. De genisten waren 28 man onder reserve 2e luitenant Hengelveld van de 3e sectie IIIe Zoeklichten Afdeling tl. die bij Waalhaven hadden gelegen en zij voerden twee Lewis mitrailleurs mee, hoewel zonder munitie. Die kwamen voor de nauwelijks bewapende intendance compagnie bijzonder goed van pas. Snel werden trommels met munitie gevuld.

De kapitein stelde daarop een klein verband samen onder de reserve 1e luitenant Jagers, twee man intendanten die met de lichte mitrailleurs konden omgaan [de soldaat W. van Dijk en de korporaal C. Schneider], de dpl sergeant der Grenadiers F.J.M. Zandvliet en zes infanteristen. Twaalf infanteristen onder de twee overige infanteriesergeanten had de kapitein in twee patrouilles reeds zuidwaarts gestuurd ter verkenning. De groep van negen man werd met de luitenant naar de kruising Maashaven ?? Pretorialaan gestuurd. Een tactisch goede locatie omdat dat precies de kortste route naar de Maasbruggen blokkeerde en bovendien voorkwam dat de Duitsers direct om de provisorische egelstelling rond het Afrikaander Plein heen zouden kunnen trekken. Tegelijkertijd kan men vaststellen dat met tien man een dergelijke belangrijke positie wel erg licht verdedigd zou zijn.

[410, 411, 500] Het zou niet lang duren voor de eerste Duitsers zouden verschijnen. Zoals bekend waren al twee pelotons [onder Leutnant Schwiebert en Oberfeldwebel Grauting] van 9./FJR1 geland vergezeld van enige pioniers van 2./Pi22. Die eerste twee pelotons waren direct naar de Maasbruggen gestuurd en vormden de eerste groepjes militairen die door de Nederlanders rond het Afrikaander Plein werden waargenomen en waarmee enige korte schotenwisselingen plaatsvonden.

[102] Omstreeks 0630-0700 stuurde kapitein Petit wederom een patrouille uit richting het Feyenoord station [station zuid] ter verificatie van de situatie aldaar. Er bleek echter al een Duitse positie te zijn ingenomen bij de spoorwegovergang aan het einde van de Putsche laan.

[410, 411, 500] Op het vliegveld Waalhaven waren inmiddels niet alleen de staf van III./IR.16 geland, maar ook de rest van 9./IR.16, de eerste PAK alsmede een lading motoren met zijspan van de pioniers. Bovendien het gehele peloton van 2./Pi22 [bovenop de reeds gelande delen ter grootte van een Gruppe] met zijspanmotoren dat opdracht had naar de bruggen op te trekken en Oberstleutnant von Choltitz en enige andere stafmilitairen mee te voeren.

[410] Eerst waren de beide vroegst gelande pelotons van 9./IR16 naar de Maasbruggen getogen, waarna de rest van de compagnie [onder Oberleutnant Schreiber] met de Pioniere [onder Oberleutnant Metzdorf] volgden. Deze eenheden kwamen achterop de zich bij de Pretorialaan vastgelopen eerste helft van 9./IR.16.

Helmut Schreiber

[257] De groep van tien man intendanten bij de hoek Pretorialaan ?? Maashaven had met de beide lichte mitrailleurs stelling genomen richting Putsche Laan, gade geslagen door menig nieuwsgierige burger. Op de Duitsers hoefden zij niet lang te wachten. Spoedig kwam een grijze PTT auto aangereden waarin twee Duitsers bleken te zitten. De soldaat van Dijk en korporaal Schneider openden beide met hun lichte mitrailleur het vuur, maar een fractie te laat. De Duitser op de bijrijder stoel wist soldaat van Dijk dodelijk te treffen. Het vuur van de Nederlanders had waarschijnlijk ook doel getroffen, want de wagen stopte langzaam en er kwam geen vuur meer uit. Vrijwel tegelijkertijd kwamen vijf motoren met zijspan aan, waarop telkens drie Duitsers zaten. Dit waren pioniers van 2./Pi22 op weg naar de brug. Hoewel de Nederlanders het vuur op grote afstand al openden, reden de motoren zigzaggend door om op korte afstand van de Nederlanders te stoppen, waarna de Duitsers achter hun motoren stelling namen en terug begonnen te schieten. Tot verbazing van zowel Nederlandse als Duitse militairen waren er vele burgers op straat of hangend uit de ramen die ?? zij het enigszins gedekt ?? het hele schouwspel gade sloegen alsof het een gespeeld spektakel was. Gespeeld was het allerminst, wat bleek toen korporaal Schneider probeerde zich te verplaatsen tijdens het vuurgevecht, maar daarbij dodelijk getroffen werd door een inslaande granaat. Een Duitser die hem nog een handgranaat wilde nagooien werd door een Nederlandse kogel in het gezicht geraakt waarop de granaat detoneerde in zijn hand. Hierna wierpen de Duitsers vanuit hun dekking achter mekaar handgranaten naar de Nederlanders. Daarbij werd de sergeant Zandvliet gewond en moest zich terug naar de school begeven voor verzorging. De overlevende zeven man bleven achter en hielden de Duitsers nog zo ??n tien minuten in dekking.

De bij de school terugkerende gewonde sergeant ?? die wegens vele kleine granaatscherven een bloederige aanblik bood aan de aldaar verblijvende compagnie ?? maakte diepe indruk. Er waren ettelijke manschappen die de kapitein Moquette verzochten zich in de strijd te mogen mengen, maar om onverklaarbare wijze achtte deze weinig doortastend opererende officier dat passiviteit meer opportuun zou zijn. Het vond dat de burgers in de straat teveel risico zouden lopen als er doorgevochten werd en achtte zijn compagnie niet in staat weerstand te bieden, hoewel nog een dertig man met karabijnen bewapende genisten in de school waren. Volgens zijn eigen zeggen rapporteerde hij zijn visie aan zijn BC per telefoon, die zijn besluit tot binnenhouden van de compagnie sanctioneerde. Even later ?? toen de dode Van Dijk werd binnengedragen ?? achtte de kapitein het zelfs verstandiger om de wapens geheel te strekken. Hij bond een wit laken aan een geweer en liep naar buiten.

In al het geweld in de driehoek tussen de Maashaven(laan) en het Afrikaanderplein was inmiddels ook een aantal burgers slachtoffer geworden van het fanatieke Hollandse verzet. Voor tenminste n hunner betekende dit het einde van zijn leven. De brandweerchauffeur W. Verschoor van n der befaamde Rotterdamse open brandweerwagens 'Ahrens Fox' (kazerne Boezemsingel) werd op de terugtocht van Waalhaven op de Putschebocht getroffen door Hollands geweervuur en overleed ter plaatse. Even voordien was het korps ernstig getroffen doordat een andere Ahrens Fox bij Waalhaven door een Duitse bom was geraakt, waarbij n man op slag gedood (L. de Koning) was en een ander dodelijk gewond raakte (D.J. Bosman). Hiermee verloor het bescheiden Rotterdamse brandweerkorps n van zijn zeven moderne motorbrandspuiten. Dit verlies zou zich de dagen nadien nog laten voelen. Opmerkelijk detail is dat de overlevende zes Ahrens Fox wagens allen nog in museumcollecties terug te vinden zijn.

[102] De compagnie intendanten had zich dus inmiddels overgegeven, waardoor de route langs de Maashaven voor de Duitsers al vrij snel min of meer vrij kwam. Tegenover de vrij zwakke houding van de beroepskapitein Moquette stond echter de standvastigheid van de reserve kapitein Petit van 2-III-39RI. Hij leidde zijn compagnie voorbeeldig. Zijn manschappen hadden zich naar zijn directieven verdeeld in een zodanige configuratie dat een egelstelling was gevormd rond de school en het plein. Zij hadden in en op huizen posities ingenomen en een uitstekend overzicht over de naderingszone van het plein. Zodoende konden zij zich met relatieve eenvoud handhaven tegenover de toenemende Duitse druk en enkele brutale stoottroepen eenvoudig afwijzen. Onderwijl overtrad de CC wel de oorlogsregels door van burgers gebruik te maken bij het opwerpen van barricades in sectoren waar geen direct Duits vuur viel.

[102, 251] Onverwachte versterking verscheen opeens in de vorm van de commandant van III.RJ, de majoor de Vos, met MC-III-RJ commandant kapitein vd Wal. Spoedig gevolgd door nog een kapitein [Heemskerk] en twee luitenants [Kuppens en Snellen] plus een sectie infanterie. Allen kwamen van Waalhaven waar hun optreden verre van overtuigend was geweest. Deze mannen werden voorzien van nieuwe munitie en wapens, voor zover nodig. De majoor de Vos nam het commando ter plaatse over. De Duitse druk verminderde echter snel, zodat de Nederlanders hun positie nog beter konden versterken.

Die verminderde druk was begrijpelijk. Het was namelijk niet zo dat de belangrijke weerstand rondom het Afrikaander Plein de Duitsers volledig weerhield van de aanvoer van troepen richting Noordereiland (zoals veel auteursrechterlijke werken abusievelijk doen geloven).

[410] Toen rond 0700-0730 uur de gehele 9e Kompanie van IR.16 zich rond de Maashaven en ten zuiden van het Afrikaander Plein bevond en vastgelopen was, vonden enkele Duitse bevelhebbers het noodzakelijk een daad te stellen. De bataljonsadjudant [Oberleutnant Grave] die in het gevolg van Oberstleutnant von Choltitz was meegekomen, pakte een groep mannen mee en stootte voorwaarts richting Afrikaander Plein. Hij werd vrijwel direct dodelijk gewond. De met hem opgetrokken bataljonsadministrateur Unteroffizier Reichere deelde zijn lot. Hun wapens ?? overwegend pistoolmitrailleurs ?? werden later onder gejuich van de meekijkende lokale bevolking door de verdedigers van het Afrikaander Plein buit gemaakt.

[257, 410, 411, 479] Zoals inmiddels bekend verliep een en ander richting de Maashaven gunstiger voor de aanvallers. Een meegevoerde PAK werd ingezet, waarop de Nederlandse tegenstand [van de intendance troepen] verminderde om tenslotte te wijken. Toen ging de Duitse compagnie, versterkt met n stuk PAK voorwaarts en constateerde dat de Maashaven inmiddels vrij van tegenstanders was. Hierop werd haastig doorgestoten naar de Maasbruggen die spoedig bereikt werden. Een peloton van 12./IR.16 was reeds via de Laan op Zuid bij het Noordereiland aangekomen. Vanaf 0800 uur kwamen zodoende op het Noordereiland bijeen: een peloton van 11./IR.16 (het andere was in Noord), vrijwel de complete 9./IR16 [deels al in Noord] en delen van 12./IR16 [Schwere Kompanie] ondersteund door een enkel stuk PAK onder Unteroffizier Kusch van de PVK. Een sterkte van niet meer dan een of twee Gruppen Pioniers was ook aangesloten. Bovendien was er een klein deel van het peloton parachutisten onder Oberleutnant Kerfin [vrijwel alle beschikbare parachutisten waren in Noord]. Het andere ?? intussen al sterk gedecimeerde ?? peloton van 11./IR.16 zat met manscchappen van 9./IR.16 en een twintigtal parachutisten aan de noordzijde van de Willemsbrug in het hoge gebouw van de Nationale Levensverzekeringbank. Bij elkaar had Von Choltitz toen een strijdmacht van zo ??n 300 man, die rond 10.30 uur vrijwel geheel in positie zou zijn gebracht.

[102, 257] Onderwijl zaten de Nederlandse troepen bij het Afrikaander Plein dus in een ge soleerde positie. Ze hadden wel telkens vuurcontacten met de Duitsers ?? waarvan de pioniers van 2./Pi22 zich niet konden losmaken van de Nederlanders ?? maar deze vielen hen niet aan. De Duitsers hadden wel wat anders aan hun hoofd dan de aanval in te zetten in die fase. Dat bleek wel toen de kapitein Moquette op bijzondere wijze kennismaakte met de Duitse haast. Bij de overgave van zijn (vrijwel ongeschonden) compagnie, werd hij door een Oberleutnant uit de staf van III./IR.16 apart genomen. Die meldde hem dat het hem aan tijd en vooral mensen ontbrak om de gevangen genomen compagnie te ontwapenen en mee te voeren. Daarom verlangde hij dat de kapitein als gijzelaar mee zou gaan naar het Noordereiland en zijn compagnie ontwapend zou worden opgesloten. Nadat de Duitse officier de wapens achter slot en grendel had zien doen (voor zover deze al uitgereikt waren!) nam hij de kapitein mee en samen kwamen zij terecht in de Van der Takstraat, op het Noordereiland, waar Oberstleutnant von Choltitz inmiddels zijn hoofdkwartier had ingericht. Daar zou de kapitein enkele dagen als krijgsgevangene doorbrengen, terwijl zijn compagnie pas veel later door andere Duitse troepen naar Barendrecht zou worden afgevoerd. Zo kon zich de merkwaardige situatie voordoen dat ?? zelfs zonder een gegeven erewoord ?? een compagnie Nederlanders ter sterkte van 250 man (inclusief genisten van de zoeklichten) zich klakkeloos en onbewaakt had laten opsluiten in eigen schoolgebouw met de wapens binnen handbereik, terwijl tweehonderd meter ten zuiden van hun school een andere compagnie nog volop strijd leverde met de Duitsers!

[102] En die strijd werd rond 1400 uur weer feller na een luwte van enkele uren. Het was de Duitsers uit de ervaringen van die morgen genoegzaam bekend dat er zich nog een voornaam Nederlands weerstandsnest bevond bij het Afrikaander Plein en dat een groep pioniers aldaar nog vastzat. Dat wilde men oplossen, maar de prioriteitstelling had geboden dat eerst het essenti le bruggenhoofd op het Noordereiland was versterkt. Zodoende hadden de doorgebroken eenheden in de morgen de omgeving vrijwel geheel verlaten en waren zij met medevoering van alle zware wapens naar de Nieuwe Maas getrokken. De opruiming van de weerstand werd overgelaten aan anderen. [410, 411] De eenheid die de kastanjes uit het vuur mocht halen, was 10.IR.16 onder Hauptmann B lk. Die laatste compagnie van III./IR.16 was pas na het middaguur geland ?? tijdens de beschieting door I-10RA van Waalhaven. Zij verloren daarbij enkele manschappen door een voltreffer op een der zojuist gelande vliegtuigen. Zij kregen direct opdracht om Rotterdam Zuid te zuiveren.

Overwegende dat het Noordereiland zat te springen om frisse soldaten en men er desondanks voor koos dat het zuiden van de stad eerst gezuiverd moest worden, mag duidelijk zijn dat de weerstand die door 2-III-39RI werd geboden als bijzonder storend werd ervaren. Dat was wel verklaarbaar, want de logistiek liep er groot gevaar door. Bovendien zou men er ??s avonds helemaal geen vat op kunnen krijgen en daarom werd de 10e Kompanie opgedragen de boel op te rollen en de pioniers te ontzetten.

[102, 251, 410, 411] Het werd een uitgekiende actie. De Hauptmann liet eerst zijn Kompanie contact maken met de pioniers. Vervolgens verkorte men de afstand en omvatte de zuidzijde van de school en het Plein. De vuurcontacten werden steeds intensiever. De Nederlanders vuurden er op los waardoor het de Duitse commandant duidelijk werd dat hij vuursteun nodig had. Hij zocht en vond contact met het Noordereiland en vroeg ondersteuning aan van de 8 cm mortieren van 12./IR.16. Dat vuur werd per verbindingen gecorrigeerd [410] zodat uitwerkingsvuur op de Nederlandse posities kon worden gegeven. De granaten landden op een zeker moment precies op de barricades en haastig opgeworpen versterkingen rond het Plein en de school [251]. Het dwong de Nederlanders hun posities stuk voor stuk op te geven. Toen ook de munitieschaarste nijpend werd, besloten de officieren na kort beraad dat de wapens gestrekt zouden worden. Het was 1600 uur. Men had het zo ??n 8 uur uitgehouden.

[102, 251] De officieren werden met 10./IR.16 meegevoerd naar het Noordereiland. De minderen bleven in de Dacosta school achter onder bewaking van enkele Duitse militairen en zouden pas veel later worden verplaatst.

De balans van het gevecht in Rotterdam Zuid sloeg door in Nederlands voordeel. Zowel qua verliezen als t.a.v. het tactisch resultaat. De intendance troepen verloren twee doden en een zwaar gewonde. De eenheden bij het Afrikaanderplein hadden wonder boven wonder geen enkel dodelijk slachtoffer. Aan Duitse zijde was dit bepaald anders. De eenheden van III./IR.16 en 2.Pi22 verloren ettelijke manschappen, waaronder alle drie de officieren [404, 420] van 2./Pi22: compagniescommandant Oberleutnant Metzdorf, en de Zugf hrers Leutnant Belitz en Leutnant Barkemeyer. Alle drie gewond geraakt. Gesneuvelden van 2./Pi22, 9./IR.16, 10./IR16, PzJgAbt.7 en Stab III./IR16 werden gerapporteerd. Hun aantal is onzeker. Het lag vermoedelijk ruim boven een tiental gesneuvelden. Wel specifiek zijn de dood c.q. het dodelijk gewond raken van Obergefreiter Kastner [9./IR16], Unteroffizier Riechers en de adjudant van Von Choltitz Oberleutnant Ernst Grave [beide laatste slachtoffers van de Stab.III/IR.16], welke laatste op 8 juni 1940 in een ziekenhuis in Bochum (D.) overleed aan de opgelopen verwondingen. In een verslag van Willy Enter [in 510] werd voorts melding gemaakt van drie neergeschoten parachutisten van de Panzer J ger Abteilung der parachutisten. Slechts n gesneuvelde is van hen bevestigd in Rotterdam op 10 mei. Duidelijk blijkt dat de aanwijzingen voor een gevoelig verlies door de aanvallers ook vanuit Duitse bronnen voorhanden liggen. Men dient echter die verliezen in het licht te beschouwen van de Duitse drang en noodzaak snel door te stoten, waarbij al te omzichtig handelen niet aan de orde was. Gezien de aard van de opdracht zijn hun verliezen vermoedelijk niet als zwaar te beoordelen, wel als gevoelig.

Tactisch gezien was de weerstand van de beide Nederlandse compagnie n van wezenlijk belang geweest. Als de Duitse eenheden direct hadden kunnen doorstoten naar het Noordereiland, dan was de kans re el geweest dat de Duitsers hun vroege (maar zwakke) penetratie ten noorden van de Willemsbrug belangrijk hadden kunnen versterken en uitbouwen. Ze hadden dan twee uur eerder beschikt over een compagnie infanterie extra en bovendien enkele PAK ??s. Ook later op de dag telde het mee dat 10./IR16 vertraagd op het Noordereiland aankwam. De Nederlanders wisten de Duitse bezetting rond de noordzijde van het Noordereiland zodanig onder druk te zetten, dat menig positie door de Duitsers moest worden opgegeven in de eerste fase van de strijd. 10./IR16 kwam pas op het Noordereiland aan toen de Duitsers al sterk in het defensief waren gedrukt.

Een tragisch incident

Tijdens de gevechten had zich een zeer ongelukkige zaak doen ontwikkelen. Het betrof de dood van enige geestelijken tijdens de strijd in Zuid, die vlak voor hun kloostergebouw werden gedood. Dat was een gebouw aan de Putsche laan t.h.v. de Blazoenstraat, waarin broeders van de Congregatie van de Heilige Aloysius Gonzaga ?? beter bekend als de Broeders van St. Louis ?? waren gehuisvest. Deze broeders gaven les op de Katholieke ULO Don Bosco in Rotterdam en aan de St. Louis school aan de Putsche laan. Over de toedracht van hun dood zijn twee versies bekend. E n die de Duitsers nadrukkelijk de schuld gaf en n - meer geloofwaardige versie - dat de geestelijken vooral slachtoffers werden van Nederlands vuur. Omdat geen uitsluitsel valt te geven welke versie waar is, volgen beide versies.

[Versie 1] De Duitsers [9./IR.16, 2./Pi.22] die in eerste instantie werden beschoten vanuit de positie van de hoek Maashaven / Pretorialaan en Afrikaander Plein, hadden gemeend dat er vuur op hen was gegeven vanuit een kloostergebouw. Aangezien een deel van de Duitsers die vanuit het zuiden kwamen vrijwel pal noord richting Afrikaander Plein optrokken, lag het broederhuis inderdaad vrijwel in het verlengde van het schootsveld van de Nederlanders. In ieder geval zagen de Duitsers een groep mannen haastig in een schuilkelder vluchten aan de Putsche laan. Aldaar aangekomen wierpen de Duitsers [naar verluid een Unteroffizier] een handgranaat in de kelder en sommeerden de mannen eruit te komen. Toen die naar buiten kwamen bleken het broeders te zijn. E n hunner [overste broeder Lebu nus] was gedood in de kelder en enkele waren gewond. Hierna zouden nog drie hunner het leven laten toen zij op de open straat Duitse gewonden moesten verzorgen en door rondvliegende Nederlandse kogels werden getroffen.

[Versie 2] De andere versie van deze tragische gebeurtenissen wordt in geciteerde vorm aan de lezer meegegeven. Het betreft een verslag van Gefreiter Anton Behnke, die behoorde tot de sMG Halbzug die bij 9./IR.16 was ingedeeld en midden in de gebeurtenissen zat:

(...) Pl tzlich von vorne links Gewehrfeuer. Wir sind in der (onleesbaar) ... strasse. Keine Deckungsm glichkeit. Es gibt Verwundete. Hans Hemsath liegt an der rechten H userreihe, Jan Fischer rechts vor mir auf dem B rgersteig. Ich selbst finde notd rftig Deckung hinter der Bordsteinkante. Gewehrsch sse peitschen durch mein Sturmgep ck und kurze Zeit sp ter an die linke Stahlhelmblende. Ein St ck der Blende fliegt mir an den rechten Ringfinger. Hemsath hat einen Bauchschuss, Fischer einen Oberschenkelschuss mit Durchschlag der Hauptschlagader. Wir liegen neben einem Haus, in dem Katholische Ordensgeistliche eine Schule unterhalten. Die T r zur Strassenseite wurde nach eigniger Zeit von M nnern einer Pioniersgruppe, die das Haus von hinten umgangen hatten, ge ffnet. Auf der Strasse liegen jetzt ausser unseren verwundeten MG-Sch tzen verwundete Pioniere und einige Geistliche, die von den Pionieren, die in dem Schulgeb ude waren, zum Sanit tsdienst aufgefordert werden waren. Die holl ndische Soldaten hatten ihre eigenen Landsleute nicht erkannt und sofort dat Feuer ge ffnet. (...) Jan Fischer aus Ostfriesland, Vater von drei Kindern, ruft mehrmals "Hilfe, ich verblute! Ist denn keiner da?". Ich habe mich nicht mehr ger hrt und werde nicht mehr beschossen. Jan Fischer ist mittlerweile ganz still geworden, er r hrt sich nicht mehr. Ich wollte dann versuchen Hans Hemsath zu retten. In drei Spr ngen war ich bei ihm und versuchte, ihn am Koppel zu packen. Es war jedoch aussichtlos. Die Holl nder schiessen mit allen Gewehren. Ich lasse den Hans liegen un springe zur ck hinter meinen Bordstein. (...) Ein Oberfeldwebel steht mit seiner MP vor einem holl ndischen Pater und will ihn nach draussen schicken zum Sanit tsdienst. Der Pater war schon draussen gewesen un schwer verwundet. (...) Schliesslich erreichen wir dass mit Hilfe einer Rot-Kreuz-Fahne die Patres alle Verwundeten und Toten hereinholen. Das vers hnt in etwa die Gegner. (...) Die Patres haben einen Krankenwagen kommen lassen und bringen alle Verwundeten, ob Freund oder Feind, ins Krankenhaus.

Het stafwerk [2, blz 36] en auteur E.H. Brongers [30, blz. 169] zijn nogal beslist dat deze gehele actie opzettelijk misdadig door de Duitsers werd ingegeven. Auteurs dezes heeft over die theorie enige twijfel. De Duitsers werden al op grote afstand door de intendanten onder vuur genomen, wat uit de rapporten van de Nederlanders blijkt. Dat betekende dat de Duitsers zelf (pioniers van 2./Pi.22) ook op nog redelijk grote afstand van het broederhuis zullen zijn geweest toen zij dachten van daaruit beschoten te worden. Zij zagen vervolgens ?? vermoedelijk uniform geklede ?? mannen schielijk in een schuilplaats verdwijnen. Het is dan bepaald niet ondenkbaar dat de Duitsers meenden Hollandse soldaten tegenover zich te hebben op die locatie. Bovendien bestaat de kans dat de beschrijving uit het Duitse bericht accuraat is. Dat de broeders aan Nederlands vuur ten offer vielen toen zij door de Pioniere gedwongen werden de op de straat liggende gewonden te verzorgen. Dat is deels ook wat Brongers betoogt, maar daarbij wordt wel weer erg gemakkelijk de schijn van misdadigheid gewekt.

Al met al een tragische gebeurtenis, waarbij de goedentierenheid der broeders nadien toch weer zeer opvallend is. In elk geval werden vier broeders gedood en raakten er vier zwaar gewond. Dat was een tragische gebeurtenis, wat de juiste toedracht ook was. Daarnaast overleed de Duitse MG schutter Fischer op straat aan zijn verwondingen.

Noord van de Nieuwe Maas

De beschikbare contemporaine bronnen

Het is van belang iets te zeggen over de waarde van de contemporaine (geschreven) bronnen die zien op de strijd in hartje Rotterdam in mei 1940.

In de gevechtsverslagen en rapporten van de diverse onderdelen, staven en de mariniers is sprake van de (voor het Zuidfront symptomatische) anachronismen als het aankomt op de eerste uren van de strijd. Zo heeft men ook in Rotterdam massaal gemeend dat de Duitse landingen om 0400 uur plaatsvonden, wat een duidelijke indicatie is van achteraf ?? middels regressie ?? trachten chronologie in de verslagen te brengen. In werkelijkheid vonden de Duitse luchtlandingen op Waalhaven en bij de Maasbruggen tegen 0500 uur plaats. Overigens zijn er enkele verslagen die w l accuraat lijken in hun tijdsduiding; ze zijn echter in de minderheid.

Een ander veel kwalijker fenomeen is de onweerlegbare concurrentie tussen de CMM en de C-Kant. Zoals eerder aangegeven viel de CMM met de door hem gecommandeerde eenheden niet onder bevel van de kantonnementscommandant, zelfs niet onder de OLZ. De CMM had van de marinestaf de instructie (onverhoopt) zijn diensten en onderdelen aan te bieden voor inzet binnen het kantonnement ??voor zover zijn oordeel was dat hij met het oog op beschikbare mensen en middelen, en in acht nemende het doel, passend kon assisteren ??. Sec genomen was de CMM autonoom en niet gebonden bevelen van de kantonnementscommandant op te volgen. Deze merkwaardige constructie zou in de morgen van 10 mei 1940 enige voordelen bieden voor de snelle daadkracht van de onderdelen onder de CMM, maar in de rapportages en verslagen kan men de zelfkant van deze constructie duidelijk waarnemen. Er werd ruim na dato van de strijd in Rotterdam een bepaald niet van chauvinisme en prestige gespeende papieren strijd gestreden om de te verdelen merites!

Een en ander leidde ertoe dat er een papieren twist ontstond tussen enerzijds de kantonnementscommandant en zijn onderdeelscommandanten en anderzijds de mariniers en overige maritieme eenheden. Er werd vooral veel papier en energie gebruikt om elkaars verslagen te bekritiseren. Kolonel Scharroo benoemde de mariniers nauwelijks in zijn uitgebreide gevechtsrapport en sprak telkens over door of wegens hem gegeven bevelen richting maritieme middelen, en kolonel (der mariniers) von Frytag Drabbe putte zich, in een puntig weerwoord, vooral uit de rol van de mariniers (over) te belichten en de autonomie van zijn commando en eenheden te herbevestigen. Daarbij werden ook allerlei andere verwijten richting kantonnement gemaakt, waarbij sommige zelfs het priv leven van de kolonel Scharroo betroffen. Hoewel voor sommige verwijten zijdens von Frytag Drabbe beslist iets te zeggen valt, spreekt uit zijn schriftelijke betogen en stellingen buitengewoon weinig begrip en empathie voor de staf gemankeerde kantonnementscommandant, die als ad hoc en daartoe niet opgeleid legerleider vijf dagen lang een strijd diende te strijden die eindige met een apocalyptische slotserenade.

Een niet erg chique modus operandi en een weinig verheffende gang van zaken dus. Bovendien een zaak die voor de naoorlogse historicus bepaald geen ??gespreid bed ?? bood om de analyse van de strijd - zonder een aanmerkelijke investering in een zelf opgebouwde reconstructie te plegen - te maken. Het is dan ook een gegeven dat de reconstructie van de strijd ?? althans op micro niveau ?? een voorbehoud dient te bevatten dat zaken zo betrouwbaar mogelijk zijn gereconstrueerd, maar dat beslist andere interpretaties door andere onderzoekers mogelijk blijven.

Het kantonnementsbureau ?? de eerste uren en eerste perikelen

[259] Kolonel Scharroo was ingekwartierd in een herenhuis aan de Javastraat no.10 [op de hoek met de Westerkade], dat in eigendom was bij zijn zwager. Dat was in wezen een bijna eersterangs locatie om de Duitse landing aan de westzijde van de Maasbruggen te kunnen waarnemen, want de toestellen die aan de zuidzijde van het Noordereiland zouden afmeren [Koningshaven] vlogen voor de landing westelijk aan. Dat was logisch, want de hefbrug over de Koningshaven alsmede de bocht in de rivier oost van de bruggen maakten een goede nadering vanuit het oosten zo goed als onmogelijk. Die voorname waarnemingspositie vanuit zijn kwartier leidde er opvallenderwijs echter niet toe dat de kolonel met gezwinde vaart naar zijn kantonnementsbureau vertrok of dat hij ?? althans volgens zijn rapport ?? ooggetuige was van een deel van de luchtlanding. In een brief van zijn neef [Mr.L.J. Pieters], die ook op de Javastraat 10 vertoefde, aan Karel Mallan uit 1993 [1002] wordt gemeld dat de kolonel wel degelijk voor het raam naar de landende vliegtuigen keek en daarna 'met zijn dienstauto zo snel mogelijk naar zijn hoofdkwartier aan de Veemarkt (is) vertrokken.'

[258] De officier die het kantonnementsbureau al wel vroeg in alle noodzakelijke rep en roer bracht was de kapitein der genie H.K. Duhoux, adjudant van de kantonnementscommandant. Hij was door de officier van piket [2e luitenant H.J. Schoolland, depotstaf] op het kantonnementsbureau in zijn kwartier wakker gebeld rond 0430 uur (9). Daarop droeg hij deze direct op de troepen te alarmeren. Vervolgens belde de kapitein de kolonel Scharroo op in diens kwartier, maar de verbinding werd reeds na enkele seconde verbroken. De kolonel was echter door de officier van piket al gebeld ?? althans dat is wat de kapitein van Mill in zijn persoonlijk verslag meldde. Bij aankomst op het bureau [Veemarkt] trof de kapitein aldaar de officier van piket en de kapitein H. van der Sluys [depotstaf]. Dat was rond 0530 uur.

(9) Dit tijdstip is niet weergegeven in zijn eigen krijgsverslag, dat spreekt namelijk van 0400 uur. Het is vrijwel zeker enige tijd later geweest en daarom is 0430 uur aangehouden. Kapitein van der Sluys, de eerste extern verkerende officier die op het bureau aankwam, meldt een aankomsttijd van 0500 uur. Nadien verscheen pas de kapitein Duhoux. Het is aannemelijk dat deze ?? hij was op geringe afstand ingekwartierd ?? pas rond ongeveer 0430 uur of zelfs iets later werd gewekt door de officier van piket.

[258] Er werd onmiddellijk door kapitein Duhoux bevel gegeven om de centrale munitieopslag van het depot (aan de Veemarkt) te openen en de compagnie n op te dragen hun wapens en munitie te komen afhalen. Dit bevel werd ter uitvoering in handen gegeven van de kapitein vd Sluys, 1e luitenant E.C.H.L. de Ridder en SMA J.H. Markewitz. Deze laatste werd met de distributie der wapens en munitie belast. De SMA moest overigens na enige tijd worden gemaand zijn ?? voor beroepsonderofficieren in het Nederlandse leger zo typerende ?? strikt ambtelijke werkwijze te laten varen. Hij eiste namelijk dat iedere soldaat een re u tekende voor de uitgereikte wapens en munitie. Een procedure die ook elders tot de nodige commotie en onbegrip leidde, en terecht.

[258] Bewapende genie onderdelen werden direct ad hoc ?? in een provisorisch scherm rond het noordelijk landhoofd bij de Maasbruggen ?? naar diverse locaties gedirigeerd. Daarmee wilde de kapitein allereerst reageren op de vele binnenstromende meldingen van Duitsers op diverse locaties en ten tweede helderheid krijgen ten aanzien van het vijandbeeld. Deze bevelen werden allen gegeven door de kapitein zelf. Ze zouden later door de kolonel Scharroo stuk voor stuk worden gesanctioneerd.

[258, 259, 264] De exacte aankomsttijd van kolonel Scharroo is niet bekend. Het is (enigszins) begrijpelijk dat dit wel van belang werd geacht door de vele commando ??s elders. Zelf meende Scharroo in zijn rapportage dat hij rond 0500 uur op het bureau was aangekomen. Dat was beslist onjuist, zoals al duidelijk werd uit het feit dat de eerste stafofficier [vd Sluys] pas rond die tijd arriveerden, met tussen 0515 en 0530 uur de kapitein Duhoux als tweede officier ter plaatse. Zoals gemeld stond kapitein Duhoux er daarna enige tijd alleen voor als stafverantwoordelijke. Dat blijkt ook uit de diverse verslagen van commando ??s elders die zich louter met de kapitein Duhoux verhielden in die eerste uren. Bovendien bevestigt de kantonnementscommandant in zijn rapport dat hij de reeds genomen maatregelen van kapitein Duhoux goedkeurde. Tenslotte meldt de neef van Scharroo [1002] dat de kolonel naar de landende vliegtuigen had staan kijken, wat erop duidt dat de kolonel ruim na 0500 uur pas op de Veemarkt kan zijn aangekomen.

Het is meest waarschijnlijk dat kolonel Scharroo niet voor 0600 uur, vermoedelijk zelfs aanzienlijk later, aan het bureau verscheen. Kapitein van der Sluys stelt dat de kolonel tussen 0600 en 0700 uur aankwam, kapitein Duhoux meldt ??rond 0630 uur ??. Andere bevelhebbers elders meldden ook tijden n 0630 uur waarbij zij hun eerste contacten met de kantonnementscommandant hadden.

Die aankomst was dus opmerkelijk laat. Men kan hier een opvallende parallel herkennen met het kantonnement Dordrecht. Ook daar was een stafofficier ruimschoots eerder op het bureau aanwezig en arriveerde de kantonnementscommandant onverklaarbaar laat. [258] Kapitein J. van Mill, even als de beide andere kapiteins der genie een stafofficier bij het depot, meldde in zijn rapport dat ook hij eerder dan de kolonel gereed was voor vertrek uit zijn kwartier, dat het huis naast het kwartier van de kolonel aan de Javastraat was. De kapitein meldde dat hij buiten op de kolonel stond te wachten, terwijl diens auto al voor de deur stond. Die auto was door de officier van piket gestuurd, vermoedelijk direct nadat deze de kolonel telefonisch had gesproken en opdracht had gekregen de auto te laten sturen (10). Het is aannemelijk dat dit telefoongesprek niet voor 0415 a 0430 uur heeft plaatsgevonden. De chauffeur [officieel de korporaal Degen, tijdens de meidagen echter de soldaat J. Best] en de auto moesten toen nog geregeld worden. De beschrijving van de wachtende auto voor de deur bij de kolonel zal daarom duiden op een tijdstip dat vrijwel zeker na 0500 uur viel.

(10) [258] E n en ander zou nog curieuzer zijn als hetgeen kapitein Duhoux in zijn verslag van 23 november 1948 vermeldde accuraat is. Daarin werd namelijk gesteld dat hij aan de officier van piket ?? zelfs pas na uitgifte van bevelen voor bewapening van de eenheden ?? opdracht gaf de auto naar de kolonel te sturen. Hoewel de rapportage van kapitein Duhoux zeer bescheiden en waarheidsgetrouw lijkt, komt het auteur als onwerkelijk over dat de auto niet eerder naar de kolonel zijn kwartier zou zijn gestuurd. Indien dit wel zo is, dan is daarmee zowel de laattijdige aankomst van de kolonel verklaard als een weinig onderscheidende rol voor de officier van piket. Auteur is echter geneigd te denken dat de auto al door kolonel Scharroo was aangevraagd dan wel door de officier van piket zelfstandig was geregeld. Dit was haast een routinekwestie. Mogelijk is het wel dat de auto en chauffeur ?? die niet paraat waren ?? zo lang op zich hebben doen wachten dat zij pas rond 0600 uur op het kantonnementskantoor verschenen en toen rap naar de kolonel zijn kwartier zijn gezonden. Dat zou dan dus eveneens een aannemelijke verklaring voor Scharroo ??s laattijdige verschijning zijn. Het geheel verhoudt zich echter slecht met de verklaring van kapitein van Mill die de auto en chauffeur klaar zag staan voor het kwartier van de kolonel, terwijl hij naar buiten kwam na het eerste alarm. Het is vrij onbestaanbaar dat kapitein Mill pas rond 0600-0615 uur uit zijn kwartier is gekomen. Daarom is ervoor gekozen om de rationele en logische gang van zaken als eerste optie weer te geven en dus dat de auto vrij kort na het eerste alarm naar de kolonel werd gestuurd.

[259] Kolonel Scharroo zelf meldde niets over de gebeurtenissen die zich afspeelden voordat hij op zijn bureau aankwam. Dat is curieus en opvallend om meer dan n reden. Allereerst omdat hij aan de Nieuwe Maas huisde, maar uit zijn rapport blijkt dat hij niets van de landing van de watervliegtuigen heeft gemerkt [terwijl zijn neef uitdrukkelijk in een brief uit 1993 met kort verslag meldde dat de kolonel ze wel degelijk zag landen]. Aangezien hij zeker (ruim) na 0500 uur vanuit zijn kwartier vertrok, is dat een opvallende lacune in zijn rapporten en brieven. Bovendien is de tijd tussen zijn (vermoedelijke) telefoongesprek met de officier van piket en zijn aankomst op het kantonnementsbureau nergens verklaard en is ook nergens enige verwijzing te vinden naar door hem in de tussentijd gegeven bevelen, wat zou kunnen hebben geduid op de eerste co rdinatie activiteiten vanuit zijn kwartier. Overigens sluit het 'niet vermelden van gebeurtenissen' dus ook niets uit!

De grote vraag is dan ook: wat deed kolonel Scharroo tussen 0500 en 0600 uur? Die vraag is niet te beantwoorden. [259] In een onderzoeksgesprek tussen generaal-majoor (b.d.) Nierstrasz en kolonel F.A.J. de Klerck enerzijds en de kolonel b.d. Scharroo anderzijds op 12 november 1948, meldde de kolonel dat hij in de morgen van 10 mei door een neef (11) van hem ?? die ter plaatse overnachtte nadat de avond voordien een familieverjaardag was gevierd ?? werd gewekt terwijl het bombardement van Waalhaven in volle gang was. De kolonel meldde voorts niets anders dan dat hij direct met zijn auto naar het kantonnementsbureau was gegaan en daar om circa 0500 uur aankwam. Het staat vast dat dit laatste niet een zuivere weergave is van de werkelijkheid.

(11) Er waren twee neven van de kolonel aanwezig. Kolonel Scharroo zijn tweede huwelijk was met Tine(ke) Pieters, waarvan twee neven, Ian.J. Pieters en L.J. Pieters op 10 mei 1940 in het huis aan de Javastraat 10 aanwezig waren. Welke van de twee neven de kolonel wekte is onduidelijk. L.J. Pieters stelt in zijn brief [1002] dat beide neven hem wekten toen de eerste vliegtuigen op de Nieuwe Maas landden. Kolonel Scharroo was voor de oorlog gescheiden van zijn eerste vrouw - Sloukje Catharina Habbema - met wie hij een zoon - Sjoerd - had gekregen. Deze was in 1939 en 1940 2e luitenant der mariniers, en was ingedeeld bij de positie Hoek van Holland [zie hoofdstuk Hoek van Holland]. Tijdens de oorlog werd Sjoerd Scharroo op 23 oktober 1944 door het verzet geliquideerd wegens (vermeend) landverraad.

Sjoerd Scharroo was inderdaad na een kortstondige betrokkenheid bij de Duitsgezinde Zeereddingsdienst [waar hij o.m. samen met luitenant der mariniers E.M.W.O. von Pohlreich en LTZ2 KMR F. Heijman - beide ook in mei 1940 in de Positie Hoek van Holland actief] een opleiding aan de Duitse politieschool te Schalkhaar gaan volgen. Hij kwam nadien als onderluitenant der oorlogsmarechaussee in het rayon Arnhem terecht, waar hij onder de beruchte (en naoorlogs voor landverraad gefusillieerde) Jacob Eduard Feenstra functioneerde. Na Dolle Dinsdag [de exacte datum is onzeker] droste Sjoerd Scharroo met enkele andere oorlogsmarechaussees en richtte te Bussum een nieuwe knokploeg op waarover hij de leiding nam. In de veronderstelling dat hij een landverrader was werd hij echter, samen met de wachtmeester der oorlogsmarechaussee Johan Janssen, te Breukelen geliquideerd op 23 oktober 1944 door een plaatselijke KP cel. Een en ander is te isoleren uit de vertrouwelijke dossiers van de Bijzondere Rechtspleging in het NA.

[259, 264] Een ander twistpunt dat er toe deed, was de bevelsstructuur. In zijn offici le rapport [oktober 1940] meldde de kantonnementscommandant na aankomst op zijn bureau direct alle in Rotterdam gelegerde eenheden onder zijn bevel te hebben genomen. Kolonel von Frytag Drabbe protesteerde hevig (en emotioneel) tegen deze voorstelling van zaken nadat hij in november 1940 het rapport informeel in handen kreeg. Hij stelde (terecht) vast dat de Maritieme Middelen slechts voorwaardelijk ter beschikking van de C-Kant stonden en dat hij als bevelhebber over diezelfde middelen autonoom beschikt had, zulks gesanctioneerd door geldende decreten vanuit de marineleiding en de OLZ. Bekend is voorts, zowel vanuit de hoek van de CMM als die van de adjudant van de C-Kant, kapitein Duhoux [258], dat deze bevelsstructuur kolonel Scharroo bekend was, daar deze zich vooroorlogs uitermate had ingespannen de maritieme middelen in geval van oorlog rechtstreeks onder bevel te krijgen - hetgeen tot zijn grote frustratie niet was gelukt. De kolonel wees er in zijn gesprek van 12 november 1948 echter herhaald op dat hij alle militaire onderdelen, ook de maritieme middelen, op 10 mei 1940 onder bevel had genomen. Dat was echter in strijd met de werkelijkheid. Hij verkeerde kennelijk in de vreemde veronderstelling dat hij op 10 mei 1940 rechten had gekregen die hij voordien ?? juist in geval van oorlog ?? nog tevergeefs had trachten te krijgen van zijn superieuren in Den Haag. De wens zal de vader van de gedachten zijn geweest.

Als men van de oprechtheid van kolonel Scharroo uitgaat, dan wordt duidelijk dat er tijdens de strijd om Rotterdam een levensgrote onzekerheid over de werkelijke ??chain of command ?? boven het lokale oppercommando hing. In hoeverre dat daadwerkelijk effecten had op het krijgsbeleid, zal later in de beschrijving van de gebeurtenissen duidelijk worden.

[268] Er is nog een vermeldingswaardige kwestie, die voortkomt uit het persoonlijke verslag van kapitein J.D. Backer - die op 10 mei tot chef-staf van het kantonnement zou worden aangesteld - maar voor de inval Hoofd van de Dienst Magazijnen was. In dier voeg was hij nog op 5 mei 1940 in Berlijn geweest voor de aankoop van materieel. Hij was toen in contact gekomen met de majoor Sas, de militair attach . Die drukte hem op het hart dat een Duitse inval aanstaande was en eerder binnen enkele dagen dan enkele weken aan de orde zou zijn. Of de kapitein dat in Rotterdam maar even kenbaar wilde maken. Toen kapitein Backer 's morgens op 9 mei weer in Rotterdam aankwam, lichtte hij als eerste kolonel Scharroo in over de instructies die hij van majoor Sas had gekregen. De kolonel deed ogenschijnlijk niets met de inlichtingen van de kapitein. Hij was echter in de morgen van 10 mei een gewaarschuwd mens geweest. Uit niets is gebleken dat hij zich ook als zodanig heeft voorbereid.

De eerste tegenmaatregelen bij de maritieme middelen

[264, 265] De eerste maatregelen tegen de plotselinge Duitse landing midden in de Maasstad, kwamen van de vlakbij de Nieuwe Maas gelegerde mariniers aan het Oostplein. De 2e luitenant der mariniers P. Nanninga was officier van de wacht op de kazerne aldaar. Hij werd rond 0415 uur gewekt door korporaal Smit met de mededeling dat er uitzonderlijk veel vliegverkeer en explosies werden gehoord. Voordat men echter tot algemeen alarm over ging was er nog enige tijd gepasseerd.

[273] Het was de luitenant ter zee 2e klasse C. Douw van der Krap die rond 0500 uur [nota bene: volgens diens eigen verslag was het 0437 uur - zoals bekend wordt echter het tijdstip van 0450-0500 uur aangehouden voor de landing op de Nieuwe Maas] de marinierskazerne belde met de mededeling dat Waalhaven vanuit de lucht werd aangevallen en dat vliegtuigen op de Nieuwe Maas aan het landen waren. De commandant van de [op de werf Boelen te Bolnes] in onderhoud zijnde Hr.Ms.Balder was ingekwartierd in een huis aan het Haringvliet, vlakbij de Nieuwe Maas, met zodoende een goed zicht op Rotterdam Zuid en de omgeving van de beide bruggen. Dit telefoontje aan de wacht op het Oostplein was voor luitenant Nanninga aanleiding algemeen alarm te geven. De telefoonwacht kreeg opdracht alle extern huizende officieren ?? om te beginnen de CMM ?? af te bellen op hun kwartieradressen.

Op het Oostplein kwam het gehele mariniersapparaat snel in bedrijf. Luitenant Nanninga liet alle direct beschikbare wapens uitdelen, om te beginnen aan de ervaren mariniers en kader. De eerst arriverende extern huizende officier ?? kapitein der mariniers P. van Gijn [adjudant van de CMM] ?? nam direct bij aankomst de algemene leiding over en verordonneerde blokkades met wachtposten op alle hoeken van het Oostplein en de uitvalswegen.

Rond 0530 uur kwam luitenant-kolonel der mariniers F. Lugt ?? commandant van de Afdeling ?? aan op het Oostplein. De onderwijl ook aangekomen Douw van der Krap was alweer naar het Marinedepot [Mecklenburglaan] vertrokken om zijn manschappen te verzamelen in een poging bij zijn boot te geraken. Zover zou het niet komen.

Het kazernegebouw zelf werd in staat van verdediging gebracht en een mitrailleurpost werd op het dak geplaatst.

De eerste werkelijke actie werd ondernomen door een ad hoc samengestelde halve sectie onder de luitenant Nanninga. Samen met een korporaal en enige mariniers der 1e klasse ging de patrouille op weg naar het Maasstation. De brug over het Haringvliet [Oostermolenwerf] werd door hen met de brughekken afgesloten en de klep zelf werd opgedraaid. Dat alles vlak onder de neus van de Duitsers die intussen in posities bij zowel de Wijnhaven als de omgeving van de Vierleeuwenbrug zaten. Er werden alom Duitse troepen waargenomen. Luitenant Nanninga achtte zijn kleine groep niet in staat het gevecht met de indringers aan te gaan en beperkte zich tot het blokkeren van wegen richting Oostplein om daarna terug te gaan naar de kazerne. Het was toen inmiddels reeds 0600 uur geworden.

CMM kolonel von Frijtag Drabbe was onderwijl ook op het Oostplein aangekomen, alwaar hij zijn bureau had. De CMM trad na een korte briefing door de aanwezige officieren in contact met het kantonnementsbureau. Daar was op dat moment de kantonnementscommandant zelf nog niet aanwezig.

[273] Op het Marinedepot, waar luitenant ter zee Douw van der Krap spoedig na zijn vertrek van het Oostplein aankwam, was men ook al tot een algemeen alarm gekomen. Van daaruit zou het echter niet direct tot actie kunnen komen. Het gros van de zeemiliciens was onbekend met wapengebruik of moest hierin worden opgefrist. Commandant van het depot ?? kapitein der mariniers J.J.A. Keuchenius ?? besloot dat de bemanning van de Hr.Ms. Balder bij het depot zou blijven en de leiding van de 3e Compagnie op zich zou nemen. Enkele mariniers en twee onderofficieren van de Balder werden ingedeeld en het geheel kwam onder bevel van Ltz2 Douw van der Krap.

Afgrendeling van de Duitse penetratie

[258, 264, 265] De twee autoriteiten die de eerste uren de verantwoordelijkheid namen voor de vroegste Nederlandse tegenmaatregelen ?? de staf CMM en de staf C-Kant ?? hadden beide en onafhankelijk van elkaar de eerste prioriteit gelegd bij het zo spoedig mogelijk afgrendelen van de Duitse penetratie rond het noordelijk landhoofd rond de Maasbruggen. De op de beide bureaus ontvangen stroom aan eerste berichten waren weliswaar divers en verwarrend, maar in die zin consistent dat ze onweerlegbaar wezen op Duitse aanwezigheid in de sector met een straal van 500 tot 1.000 meter rondom het noordelijke landhoofd.

De door de beide autoriteiten ?? in de eerste twee uur waren dit in het bijzonder de kapitein der mariniers van Gijn / luitenant-kolonel der mariniers Lugt en de kapitein der genie Duhoux ?? genomen maatregelen worden hieronder besproken.

[265] Nadat luitenant Nanninga was teruggekeerd van zijn eerste verkenning richting de Nieuwe Maas, kon hij rapporteren dat er inderdaad op diverse locaties langs de Nieuwe Maas werkelijk Duitse militairen waren waargenomen. Hierop werd de luitenant opgedragen met een marinierssectie ter grootte van vier korporaals en twintig mariniers der 1e klasse richting Nieuwe Maas te trekken ter bestrijding van de Duitse indringers in de beide stations, en nadien het station Delftsche Poort te bezetten.

kaart landing bij Maasbruggen

Twee lichte mitrailleurs werden meegevoerd. De luitenant deelde zijn sectie direct op in twee groepen van tien man onder twee korporaals elk. De route via de brug tussen Haringvliet en Boerengat [dat naar het Maasstation leidde] was voordien door de luitenant zelf onbruikbaar gemaakt, dus koos hij een route om enigszins noordelijker langs de Nieuwe Haven [naoorlogs gedempt] te trekken, de brug halverwege die haven over te steken en zodoende richting Maasstation op te trekken.

[265] Toen de sectie de brug over wilde trekken, kwam ineens een groep burgers uit het Koestraatje [schuin rechts voor de mariniers aan de overzijde ?? zuidzijde ?? van de Nieuwe Haven] gerend, die bleken op de vlucht te zijn voor Duitsers. Felle mitrailleursalvo ??s duidden op kort daarop volgende aanvallers. Snel verdeelden de twee mitrailleurgroepen zich langs de puien en portieken van de zuidzijde van de Nieuwe Haven. Twee verkenners werden naar voren gestuurd en namen om de hoek van de Koestraat waar dat er Duitsers op de Vierleeuwenbrug met een mitrailleur stonden opgesteld nabij de noordelijke zijde van de brug. Nadat de sectie in positie was gebracht werd door enkele geweerschutters aangelegd, en na het bevel tot vuren ontvangen te hebben de beide Duitsers onschadelijk gemaakt. De strijd om de verdediging van Rotterdam was werkelijk begonnen.

[265] De mariniers verplaatsen zich direct richting Oude Haven, en zoeken dekking onder de booggewelven bij Plan C, enkele honderden meters ten noorden van het Witte Huis. Samen met enkele mariniers probeerde de luitenant vervolgens omhoog op het vlakbij gelegen Beursstation, dat in het verlengde van de spoorbrug lag, te komen. Maar alvorens de opgang naar het station te bereiken, werd mitrailleurvuur ontvangen. E n van de mariniers werd daarbij (mogelijk) dodelijk getroffen, een tweede raakte gewond (12). De overige doken direct in dekking, waarna behoedzaam naar Plan C werd teruggetrokken.

(12)Merkwaardig is dat deze gesneuvelde in meerdere bronnen [NB: slechts een daarvan is een primaire bron; het verslag van luitenant Nanninga zelf [265]] wordt gemeld, maar niet identificeerbaar is op de offici le (en zeer betrouwbare) inventaris van Nederlandse gesneuvelden van kolonel b.d. de Leeuw en lt-kol b.d. Brongers [31]. Die lijst spreekt over drie gedode mariniers op 10 mei in Rotterdam. De sergeant-instructeur van Espen en de mariniers 3e klasse Poleij en Winkel. Dat is analoog aan de opsomming in de KM Gedenkrol [34].

Het eerste dodelijke slachtoffer ?? sergeant van Espen ?? werd onder kapitein der mariniers Schuiling later ingezet (en sneuvelde terwijl hij zijn bak aanvoerde), de tweede sneuvelde als ordonnans met een boodschap op zak en de laatste werd door Duitse geschut vanaf de brug gedood. Het is dus goed mogelijk dat de door bronnen vermelde gesneuvelde in werkelijkheid zwaar gewond raakte ?? mogelijk daaraan later overleden. De kans dat betreffende marinier niet overleed is ook aanzienlijk. Er ontbreekt namelijk ook enige verband met de ge nventariseerde gesneuvelde mariniers na 10 mei. Een vierde man die tot de mariniers werd gerekend, was de stoker J.H. Baghus, die op 10 mei sneuvelde in een verband met Ltz2 Douw van der Krap (3e Cie Marinedepot). Ook deze gesneuvelde lijkt niet in aanmerking te komen.

De Duitsers hadden een mitrailleurpost ingericht op het viaduct ten zuiden van het Beursstation. Zij bestreken daarmee het gehele naderingsgebied rond het lange spoorviaduct. Deze positie zou pas beduidend later door de Nederlanders kunnen worden uitgeschakeld.

Bij Plan C bleven de mariniers ?? die inmiddels door de Duitsers waren gesignaleerd met de nodige Duitse tegenmaatregelen tot gevolg ?? onder vuur liggen. Luitenant Nanninga liet daarop een deel der manschappen dekken terwijl een ander deel op vermoedde Duitse posities gedoseerd terugschoot. Onderwijl werden enkele mariniers naar het dak gestuurd en toen deze van daaruit een excellent schootsveld bleken te hebben, voegde de luitenant zich bij hen. De hele omgeving kon worden bestreken en zodoende nam men op diverse tactisch handige locaties sluipschutter posities in. Zodoende werden vuurstoten richting Vierleeuwenbrug, het Beursstation en het spoorviaduct gegeven, die voor de Duitsers zeer hinderlijk moeten zijn geweest.

Plotseling werden de mariniers op de begane grond vanuit het noorden beschoten. Ze herkenden Nederlandse landmacht militairen die hen onder vuur namen. Op allerlei manieren gebaarden en riepen de mariniers dat zij eigen troepen waren, maar de onwennige landmacht militairen herkenden de donkere gevechtsjassen van de mariniers niet en concludeerden dat dit de Duitsers moesten zijn. Na enige tijd zonder effect met gebaren en geschreeuw zich als Nederlanders te hebben trachten te identificeren, liet luitenant Nanninga het vuur openen op de onverstoorbaar doorvurende landmacht mannen, tot dat ?? na verspilling van veel munitie ?? eindelijk duidelijkheid was geschapen. Er werd flink wat afgevloekt!

De eerste genie eenheden die op de Veemarkt van munitie waren voorzien, waren door kapitein Duhoux naar het Maas- en Beursstation gestuurd. Dat geschiedde enige tijd nadat de mariniers onder luitenant Nanninga al op weg waren gegaan naar het Beursstation. Voornamelijk optrekkend langs het viaduct, deels ook via de Hoofdsteeg, kwamen twee groepen genie militairen richting de Nieuwe Maas opgetrokken. Het waren manschappen onder de reserve kapitein A.H.O.W. de Bats van de 2e Compagnie van het IIIe Depotbataljon Genie [Verlichtingstroepen] die vanaf de Veemarkt kwamen. Het was een groep van zo ??n 70 militairen. Even later verscheen aan de Nieuwe Haven een ander ?? kleiner ?? deel van diezelfde compagnie, die uiteindelijk ook enige tijd bij Plan C stelling zou kiezen. De wilde schietpartij op eigen troepen had geen slachtoffers opgeleverd, maar onbedoeld de genisten een vuurdoop gegeven. De compagnie nam posities in rond en binnen in het Beursstation, dat vrij van Duitsers bleek.

Desondanks bleef er vuur vallen tussen Plan C en het Beursstation. Dat kwam wel degelijk van Duitse posities in de omgeving, die inzagen dat de Nederlanders inmiddels tot tegenmaatregelen waren gekomen. De tactisch geplaatste Duitse mitrailleurs maakten de straten en pleinen tot grote gevarenzones, maar dat niet alleen. Ook vanuit de omgeving van de Vierleeuwenbrug bleef vuur komen. Bovendien hadden de Duitsers posities ingenomen [o.a. op het dak van Hotel Weimar aan de Spaanse Kade ?? enkele honderden meters zuidoostelijk van Plan C] die de mariniers op de daken rond Plan C zodanig onder vuur namen dat zij zich van de daken moesten terugtrekken.

Op de begane grond werden de mariniers weer verzameld door luitenant Nanninga. Er werd tussen hem en de kapitein de Bats informatie uitgewisseld. Daarop besloten de officieren beide hun eigen opdrachten tot uitvoering te gaan brengen. De eenheid van luitenant Nanninga was danig uitgedund. Acht man waren niet verschenen op het verzamelpunt, en slechts drie hunner [gewond of dood] konden worden verantwoord. Enkele mariniers ?? zo zou later blijken ?? waren op de daken in de omgeving achtergebleven omdat zij de terugtocht onder Duits vuur te riskant hadden gevonden of omdat ze niet bereikt waren. De zestien resterende manschappen werden wederom in twee mitrailleurgroepen verdeeld en er werd richting Station Delftsche Poort [tegenwoordig Rotterdam CS] gegaan. Vlak voor vertrek kwam de 2e luitenant der mariniers T. Jonkman ?? gekleed in dagelijks tenue ?? aangerend. Deze was direct uit zijn kwartier richting de strijd getrokken in de veronderstelling ter plaatse te kunnen assisteren. Op korte afstand van de mariniers van Nanninga werd zijn pad echter afgesneden door Duits mitrailleurvuur. Hij kon zich daarom niet bij luitenant Nanninga aansluiten, maar zou spoedig zijn rol in de lokale gevechten gaan opeisen.

Terwijl luitenant Nanninga en zijn mariniers onder het viaduct door richting noorden trokken, en dus het strijdperk (enige tijd) verlieten, nam de landmacht de honneurs over. Luitenant Nanninga had een aantal maal getracht telefonisch zijn kazerne op het Oostplein te bereiken. Hoewel zijn verslag niet meldt waarom, kan verondersteld worden dat hij zich bewust was dat Duitse troepen niet in Station Delftsche Poort verwacht hoefden te worden. Zijn taak om de stations te zuiveren achtte hij voldaan voor wat betreft het Beursstation en Maasstation. Luitenant Nanninga zocht vermoedelijk contact met het Oostplein om te vragen of zijn orders niet bijgesteld dienden te worden en zijn aanwezigheid niet meer opportuun zou zijn in en rond de sector waar men op dat moment contact met de vijand had gemaakt. Omdat de luitenant er niet in slaagde contact te maken, blijft het slechts gissen naar zijn overwegingen steeds contact te maken met het Oostplein. Overigens is het (auteur) ook onbekend hoe luitenant Nanninga vaststelde dat het Maasstation van Duitsers gezuiverd was. Dat was wel zo [zie onder], maar hoe dit tot luitenant Nanninga bij Plan C doorgedrongen is, blijft slechts gissen.

De genisten onder de kapitein Bats [2-III-DGT] hadden onderwijl posities in en om het station Beurs ingenomen. Patrouilles werden uitgezet en posten versterkt. Men werd steeds beschoten en beantwoorde dit vuur regelmatig. Onderwijl was een tweede deel van diezelfde compagnie onder vier sergeants [sergeants de Groot, de Koning, Drukker en Roelofs] ?? ongeveer ter sterkte van 50 tot 60 man ?? terecht gekomen aan de oostzijde van de Nieuwe Haven. Zoals gezegd trokken zij deels eveneens naar Plan C, en namen daar deel aan de vuurgevechten met de Duitsers op de Vierleeuwenbrug en de Spaanse Kade. Kort daarop besloot men richting de Boompjes te trekken. Aan de Wijnhaven trachtte de compagnie op de daken te komen zodat vuur richting bruggen en Boompjes zou kunnen worden gegeven. In de panden rondom het Witte Huis slaagde men er tenslotte in diverse tactisch gunstige schootsposities in te nemen. Een ander deel van deze halve compagnie zou later [onder de sergeanten Drukker en de Koning] die ochtend in Hotel Weimar terecht komen, en daarmee een dominerende positie aan de oostzijde van de Maasbruggen innemen. Ook een deel van de halve compagnie onder kapitein de Bats zou tenslotte in Hotel Weimar posities innemen. De gebeurtenissen rond dit hotel worden later belicht. [279] Tevens was inmiddels een ongeveer 100 man sterk detachement van het Depot Luchtvaarttroepen (deel van de 1e Luchtvaart Compagnie) onder leiding van de 1e luitenant-vlieger K. van Almelo aangesloten bij het Beursstation. Ze werden later door nog een detachement van dezelfde eenheid, ca. 40 man onder de KNIL sergeant der 1e klasse Hulscher, versterkt. Het eerst genoemde detachement zou rond het middaguur naar de westzijde van het Maasfront worden verplaatst en nabij de in aanbouw zijnde tunnel onder de rivier een positie krijgen. Daar zouden ze op 11 mei door reguliere infanterie worden afgelost.

Onderwijl was 1-III-DGT onder de kapitein W.J.G. Jurling ook deels van munitie voorzien. Meer dan de helft van de compagnie [die slechts enkele dagen onder de wapenen waren] werd niet gevechtsgereed geacht en daarom achtergelaten. De wel gevechtsgerede manschappen werden in patrouilles verdeeld. In ongeregelde orde kwamen diverse verbanden van deze compagnie rond het Maasbruggenghoofd in actie.

Naast III-DGT, kwam ook II-DGT in de eerste uren in actie.

De reserve 2e luitenant H.A. Rodrigo kreeg al vroeg op de ochtend bevel van kapitein Duhoux met een dozijn manschappen [2-II-DGT] richting de Vierleeuwenbrug te trekken en deze te bezetten. Ook dit verband kwam zodoende in de verwarrende strijd rondom deze positie terecht. De herovering en bezetting van de brug zou echter veel voeten in aarde hebben. Daar wordt later op terug gekomen.

De compagniescommandant - kapitein L. van Waegeningh - kreeg van kapitein Duhoux rond 0700 uur de opdracht met het resterende deel van zijn compagnie [2-II-DGT] naar de Maaskade te gaan en daar de Duitse operatie tot ontschepen van machinegeweren uit een schip te verstoren. Deze opdracht stond vrijwel zonder enige twijfel in direct verband met de telefonische melding die het kantonnement in de vroeger morgen kreeg van de curieuse kapitein Moquette van de 2e Compagnie Intendance Troepen, die in de vroege morgen rond 0500 uur over de Maasbruggen was gekomen (in volle vaart) en daar het ontladen van wapens uit een Zweeds schip meende te hebben waargenomen. Dat kapitein Duhoux deze vroege mededeling direct serieus nam [het is hem evident niet euvel te duiden] gaf al aan dat hij zich onbewust was dat de Duitsers de Maasbruggen al in bezit hadden. Desondanks had hij die conclusie wel kunnen trekken. Uiteraard was de compagniescommandant van Waegeningh niet in staat zijn opdracht uit te voeren. Hij kwam met zijn verband terecht in de melee van eenheden ten noorden van het Haringvliet. De reserve 1e luitenant J.F. Kreemer trok met de 1e sectie richting Oosterkade. Zij kwamen onder vuur te liggen en namen daarom stelling in huizen aan het Haringvliet [zuidzijde]. Zij beschikten over n lichte mitrailleur. Uiteindelijk nam men posities in op de hoogste verdiepingen en daken aan de zuidwestelijke zijde. Het waren met name deze militairen die de Duitsers zouden helpen verdrijven van de Vierleeuwenbrug en het Hotel Weimar. Ook de 2e sectie van 2-II-DGT kwam tenslotte ?? onder de leiding van de 2e luitenant H. Tieskens ?? aan het Haringvliet terecht. Zij zouden samen met de eenheid onder luitenant Kreemer belangrijk bijdragen aan de duurzame verdrijving van de Duitsers op het noordoostelijke deel van Rotterdam. Kapitein van Waegeningh bleef actief tussen zijn secties het commando voeren.

Een ander verband van II-DGT ?? een 75 man van 3-II-DGT onder leiding van de kapitein Dohna ?? diende naar het Maasstation te trekken en dit op de tegenstander te heroveren en bezet te houden. Die opdracht werd uitgevoerd, en verstandig genoeg werd een noordelijke benaderingsroute gekozen. Vrij eenvoudig gelukte het de halve compagnie om rond 0730 uur het station te bezetten. De Duitsers bleken er geen posities te hebben ingenomen. Men nam zelf posities in aan de oost en westzijde van het station, alsmede richting Noordereiland. Het verband bleef geheel ongeschonden bij deze actie.

[102c] Aan de Beukelsdijk [Oranje Nassauschool] lag de staf van III-39RI [C. majoor Boekweit], het enige werkelijke landmacht infanterie bataljon in Rotterdam. Aldaar was reserve 1e luitenant A.J. van Raalte [adjudant van de BC] als eerste op het bureau. Het bataljon had merkwaardig genoeg geen alarmboodschap ontvangen, maar de oorlogsgeluiden waren zo overduidelijk dat de luitenant direct de militairen van de staf verzamelde. Terwijl hij daarmee bezig was, kwam de luitenant-kolonel P.J. Gaillard [commandant van het Etappencommando en de vorige kantonnementscommandant] op het bureau langs op weg naar zijn eigen bureau. Hij gaf opdracht om direct met een patrouille naar de Maasbruggen te trekken. Onderwijl werd met de C-MC [kapitein J. van Rhijn] afgesproken dat hij diens zware mitrailleurs op diverse strategische posities in stelling zou brengen. Daarbij werden de posities Rederijstraat, hoek Boompjes / Leuvehaven en de brug over de Scheepsmakerhaven als gewenste posities besproken.

Nadien werd door de patrouille [luitenant van Raalte met tien man] de overste Gaillard naar het bureau van het Etappencommando aan de Kaasmarkt ge scorteerd [per vrachtauto], waarna de patrouille lopend via het spoorviaduct richting Beursstation trok. Via het station ging men naar de Wijnhaven, alwaar de patrouille in contact kwam met de 2e luitenant der mariniers Menger [deze was rechtstreeks vanuit zijn kwartier naar de Maasbruggen getrokken en had dus geen eigen verband]. Gezamenlijk trok men de huizen in en kwam via de daken aan de zijde van de Scheepsmakershaven terecht. Daar kreeg men met enkele aldaar reeds gepositioneerde mariniers der 1e klasse [achterblijvers van de sectie Nanninga] contact.

[102c] De MC-III-39RI bestond uit vier secties met elk twee zware mitrailleurs. Wegens bewakingsdiensten voor het Etappencommando waren de secties ondermaats bezet. Desondanks werd het bevel van overste Gaillard aan de MC om zich richting Nieuwe Maas te verplaatsen zo snel mogelijk opgevolgd. De MC werd in twee delen opgedeeld. De eerste vier stukken [2e en 3e sectie] gingen rond 0630-0700 uur onder de C-MC richting Boompjes. De andere vier stukken [1e en 4e sectie] enige tijd later onder de reserve 1e luitenant Prent richting Westzeedijk [west van de Boompjes].

[102c] De halve compagnie onder kapitein van Rhijn bereikte de Leuvehaven zonder probleem, maar constateerde dat de omgeving van de Boompjes onder Duitse controle was. Hierop werd de 3e sectie [reserve 2e luitenant Groensmit] ge nstrueerd zich aan de westzijde van de Boompjes met een stuk op te stellen en het tweede stuk in de Rederijstraat op te stellen [deze straat stond haaks op de Boompjes, ongeveer halverwege]. De 2e sectie [sergeant Hermans] kreeg opdracht op de Willemskade stelling te nemen, op de afmeerponton van de Spido havendienst aldaar [tegenover het Willemsplein, naast de ingang van de Leuvehaven]. Van daaruit zou een stuk richting de noordelijke afrit van de verkeersbrug worden gericht en het tweede stuk de Maaskade [noordwestelijke kop van het Noordereiland] onder vuur moeten kunnen nemen.

[102c] De andere halve compagnie werd per ordonnans ge nstrueerd om aan de Veerhaven opstellingen te kiezen, de 1e sectie [1e luitenant Prent] met een stuk van de 4e sectie geconcentreerd rond het Westplein aan de noordzijde van die kleine haven en n stuk van de 4e sectie [sergeant Spijkerman] aan de zuidzijde van de haven, front richting de sector Koningshaven / Spoorweghaven.

De gehele ontplooiing van de MC kon relatief gemakkelijk tot stand komen. Totdat de MC aan de westzijde van het Duitse bruggenhoofd verscheen, waren de Duitsers vooral in aanraking gekomen met Nederlandse eenheden die tussen de Wijnhaven en het Maasstation een scherm aan het vormen waren. Vanzelfsprekend was er aan Duitse zijde - wegens het geringe aantal beschikbare militairen - een verschuiving van vuurkracht naar de bruggen en de daar strijdende Nederlanders gekomen. Door de onverwachte verschijning van de MC aan de westzijde van het bruggenhoofd veranderde dit snel. De opstellingen van de MC-secties waren voor de Duitsers een plotseling grote bedreiging van hun bruggenhoofd. Voornamer nog, door de tactisch verstandige opstelling van de stukken werd de logistiek van de Duitsers over de Maaskade, de Maasbruggen en de Boompjes zo goed als onmogelijk gemaakt, terwijl enige verplaatsing voordien - ondanks vuur van de diverse daken tegenover de bruggen en het Noordereiland - nog wel mogelijk was geweest. Het vuurfront, dat de vijf stukken die opgesteld waren richting het Duitse bruggenhoofd konden maken, was zeer belangrijk voor de uiteindelijk effectieve afgrendeling van de Duitse penetratie.

Bruggenhoofd Maasbruggen 0800 uur

Zo was rond 0800 uur sprake van een afgrendeling van de Duitse penetratie van Rotterdam Noord. Daarbij was de actie van de kleine sectie mariniers bepalend geweest voor de beteugeling van de ambities van de Duitsers om hun bruggenhoofd snel uit te kunnen breiden. Desondanks was het aan Duitse kant vooral bepalend geweest dat de aansluiting met de luchtlandingstroepen ?? vooral wegens de strijd rond het Afrikaanderplein ?? niet zo spoedig als gewenst tot stand was gekomen. De kleine Duitse strijdmacht rond het Noordereiland had daardoor niet de kans gekregen de zo gewenste sterke bezetting van het noordelijk landhoofd vorm te geven met voldoende manschappen. In feite diende men te volstaan met het toevoeren van enkele tientallen infanteristen, vooral parachutisten. Men hechtte eraan vooreerst de greep op het noordelijke landhoofd sterk te maken, terwijl slechts kleine patrouilles noordelijker de stad trachten binnen te dringen. Toen de mariniers echter de verbinding tussen het Bolwerk en de Oosterkade (de Vierleeuwenbrug) tijdelijk verbraken, was het aan Duitse kant duidelijk dat het verder doordringen noordwaarts de kleine strijdmacht gevaarlijk zou verspreiden. De vuurgevechten met de mariniers zullen aan Duitse kant geleid hebben tot bevelen ter consolidatie, want vanaf het eerste vuurgevecht met de mariniers zouden louter terugtrekkende bewegingen van Duitse kant worden waargenomen.

Nadat enige tijd later de genieverbanden en de MC van III-39RI de halve cirkel rond het noordelijke landhoofd gingen vormen, was het voor de Duitsers een kwestie van inrichten van goed verdedigbare posities die in direct verband met de beide Maasbruggen stonden n aan dat bruggenhoofd substantieel konden bijdragen. De inmiddels aangekomen versterkingen [zie daarvoor de beschrijving hierboven onder 'ondertussen in zuid'] konden toen slechts dienen ter versterking van de Duitse defensieve posities. Uitbreiding van het bruggenhoofd - zoals oorspronkelijk gewenst - konden zij vergeten.

De vorming van die Nederlandse halve cirkel kwam niet bewust tot stand. Het is op zijn plaats om daarop kort in te gaan. De kapitein Duhoux reageerde op de vele ontvangen - vaak onsamenhangende - berichten van Duitse verschijningen en (vermeende) veroveringen door ad hoc uitgeruste verbanden naar de locaties toe te zenden die als in Duitse handen waren gemeld. Zijn ad hoc beleid leidde ertoe dat vele eenheden ?? wegens geijkte routes langs het viaduct en via het Oostplein ?? in wezen in een trechter terecht kwamen rond het Beurstation en het Haringvliet. Vooral door eigen initiatieven, van diverse min of meer autonoom optredende (onder)officieren, verdeelde men echter de steeds toenemende verdedigingsmacht over de sector Wijnhaven ?? Beursstation ?? Haringvliet en Maasstation. Door overste Gaillard was vroeg op de ochtend - geheel zelfstandig - de MC-III-39RI naar de westzijde van de Maasbruggen gestuurd. Dat was eveneens op impuls en zonder co rdinatie met andere bevelhebbers gebeurd, maar zou leiden tot een onverwachte complettering van de halve cirkel rond het Duitse bruggenhoofd. Daarmee wist men de Duitse penetratie volkomen af te grendelen.

De rol van de mariniers was in deze bescheiden geweest. Zij hadden echter wel de eerste belangrijke tegenmaatregelen genomen, die voor de Duitsers vrijwel zeker geleid hebben tot terughoudendheid. Het ontplooien van de werkelijke afgrendeling kwam echter vrijwel geheel op het conto van de genietroepen en de MC-III-39RI. Het feit dat de Duitsers het met beperkte mensen en middelen moesten rooien in de eerste twee uur van de strijd was vooral te danken aan 2-III-39RI dat op het Afrikaanderplein de Duitse luchtlandingstroepen had opgehouden. Al met al was het Nederlandse antwoord op de Duitse overval dus - qua uiteindelijke uitwerking - adequaat gebleken. Binnen drie uur tijd na de Duitse aanval was een stevige afgrendeling van het bruggenhoofd georganiseerd.

Vanaf dat moment zou het er op aan komen om het Duitse bruggenhoofd te doen slinken en tenslotte de Maasbruggen te hernemen. Waren de eerste uren en de ontplooiing van de troepen rond de Duitse penetratie nog vrijwel zonder verliezen verlopen, de bestrijding van de door de Duitsers ingenomen posities rond Hotel Weimar en vooral langs de Boompjes zouden beslist meer gaan vragen van de verdedigers. De volgende fase - het terugdringen van de Duitsers over de Maasbruggen - zou bepaald minder voorspoedig verlopen.

Elders ten noorden van de Nieuwe Maas

Ook eenheden die niet direct aan het Maasfront hun personele bijdragen zouden brengen werden na alarmering in het geweer gebracht.

[267] Er was een mobiel vendel der burgerwacht paraat in de morgen van 10 mei. Officieel was de burgerwacht echter nog niet ingevorderd door de landmacht. Zij had dan ook de bedoelde regulerende bescherming bevolking taak. De Burgerwacht in Rotterdam stond onder bevel van de luitenant-kolonel A.P.H. Boellaard. Een afdeling onder de kapitein der burgerwacht W.H.M. Uilenbroek kreeg al in de avond van 9 mei opdracht het terrein van de Gemeentelijke Drinkwaterleiding [GDL] te bezetten als preventie tegen sabotage of Vijfde Colonne activiteit. Een vendel ter grootte van 20 manschappen, twee onderofficieren en de kapitein zou deze opdracht uitvoeren. De GDL bevond zich in de toen uiterste bebouwde kom van Rotterdam Noord, langs de noordoostoever van de Nieuwe Maas, in de bocht van de rivier tegenover de wijk Feyenoord.

Het vendel werd in de morgen verrast door het plotseling landen van zes watervliegtuigen voor hun neus op de Nieuwe Maas. Hierop werd direct met geweren het vuur geopend, dat door de Duitse boordschutters prompt werd beantwoord. De landing werd direct door het vendel gemeld met het verzoek extra munitie aan te voeren. Die munitie kwam, vergezeld van drie 1e luitenants [M.W. Voogt, D. Smit en S.A.J. Bijl], een sergeant [Kalis] en een korporaal [Boddaert]. Even later volgde nog een versterking met 20 manschappen onder twee onderofficieren. Men zou patrouilles uitvoeren in de omgeving en diverse malen vuur afgeven op Duitse vliegtuigen. Voor het overige had men geen taak in de verdediging.

[8, 269] De 6e Compagnie Bewakingstroepen ?? in wezen de 5e Compagnie van het 6e Depotbataljon uit Delft ?? bestond uit twee officieren, drie vaandrigs 12 onderofficieren en 120 minderen. De compagnie was pas op 8 mei in Rotterdam aangekomen en door de kapitein Duhoux op diezelfde dag aangewezen als bewakingsdetachement voor het PTT hoofdkantoor in Rotterdam en het bijkantoor te Maassluis. Die laatste locatie werd met 25 manschappen en korporaals onder een sergeant en een vaandrig bezet. Zodoende resteerde een compagnie van 95 man, 2 vaandrigs, 11 onderofficieren en 2 officieren voor Rotterdam. Zij versterkten het grote kantoor ?? dat een sleutelfunctie had in de communicatie tussen noord en zuid Nederland alsmede alle internationale lijnen en waarin twee bureaus van de Luchtverdediging huisden ?? met zandzakken en namen tien permanente posten in het gebouw in. Vier lichte mitrailleurs waren op de Coolsingel geplaatst, twee aan de achterzijde van het gebouw. In de morgen van 10 mei werd de gehele compagnie ?? waarvan een derde paraat was geweest ?? snel geactiveerd en werden versterkingen rond het PTT kantoor geconstrueerd. De commandant van de compagnie, reserve kapitein G.J. van Oortmerssen, liet direct nadat de Duitse landing op de Nieuwe Maas aan hem bekend werd, alle straten in de omgeving afsluiten en barricaderen en de bewoners werd kenbaar gemaakt dat zij binnen moesten blijven met de ramen en deuren gesloten. Het leverde een spookachtig beeld op in de omgeving.

[8, 309] In het PTT kantoor aan de Coolsingel was het hoofdkwartier van de Commandant Luchtverdedigingskring Rotterdam- ??s Gravenhage gevestigd. De commandant [Kr.C.] was de (heropgeroepen) luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter (13). De Kr.C beschikte over een staf met zes officieren, waarvan de reserve luitenant-kolonel der infanterie W. Baron van Ittersum de chef-staf was. Hij voerde het commando over 13 batterijen luchtdoelartillerie, twee compagnie n luchtdoelmitrailleurs, een zelfstandig peloton luchtdoelmitrailleurs, twee zelfstandige luchtafweerpunten [Willemsdorp en Zwijndrecht] en vijf zoeklicht afdelingen (14). In totaal 3.106 man [8].

(13) Luitenant-generaal der artillerie Sicco Godefridus Nauta Pieter [Breda 1878 - Den Haag 1975] was een gepensioneerd opperofficier, die weer in actieve dienst was geroepen tijdens de mobilisatie. Als artillerieofficier kwam hij voort uit de stam van 2.RA. Een aantal van de luchtverdedigingscommandanten waren geheractiveerde opperofficieren, zoals de OLZ generaal Winkelman zelf voordien ?? als Kr.C. van Utrecht-Soesterberg ?? ook een opnieuw in actieve dienst geroepen pensionaris was geweest. Staat van dienst [NIMH]: 1899: 2e lt, 1903: 1e lt, 1914: kapt, 1925: maj, 1929: lt-kol, 1931: kol, 1933: gen-maj, 1936: lt-gen en pensionnering. In de periode 1930-1931 was generaal Nauta Pieter commandant van 6.RA. In 1975 overleed hij te Den Haag op bijna 97 jarige leeftijd.

(14) Dit waren de 3e, 4e, 6e, 13e, 14e, 17e, 19e, 23e, 76e, 77e, 78e, 163e en 164e Batterij Luchtdoelartillerie, de 13e en 14e Compagnie Luchtdoelmitrailleurs, het 3e Peloton van de 1e Compagnie Luchtdoelmitrailleurs, de Luchtverdedigingpunten Willemsdorp en Zwijndrecht alsmede de IIIe, Ve, VIIe, Xe en de 3e en 4e Sectie van de XIe Afdeling Zoeklichten tegen luchtdoelen. Het geheel bestond uit 36 vuurmonden 7.5 tl, 6 vuurmonden 4.tl, 38 snelvuurkanonnen 2. tl, 108 zware mitrailleurs M.25 en 70 zoeklichten. Het merendeel stond echter in de sector Den Haag opgesteld. [8]

[2, 8] In het naastgelegen Stadhuis van Rotterdam had de commandant reserve kapitein P.J.C. Casteleijn van de VLSK Lwd [Vrijwillige Landstorm Korps Luchtwachtdienst] zijn bureau ingericht. Deze had in de Afdeling Rotterdam 17 officieren, 55 onderofficieren en 531 minderen onder zijn bevel. Het HBL kantoor zelf zat echter in het PTT kantoor, waar de grote telefooncentrale van de luchtverdediging ook was gevestigd.

[2, 8, 255] Het VLSK Luchtafweerdinest [Vrijwillige Landstorm Korps Luchtafweerdienst] in Rotterdam stond onder bevel van reserve kapitein H.F. Hoyer en deze had 2 officieren, 5 onderofficieren en 117 minderen onder zijn commando [waarvan er 26 nimmer tot de afdeling zouden doordringen daar zij aan de zuidzijde van de Nieuwe Maas woonden]. Het was op 10 mei 1940 nog in oprichting en had nog slechts negen 20 mm Oerlikon stukken ter beschikking. Het werd in de vroege morgen van 10 mei ad hoc georganiseerde en opgericht en direct onder bevelen van de Kr.C. gebracht. Het zou posities kiezen in Vlaardingen (ten westen van de Fordfabrieken, west van de Keilehaven) en op het terrein van Stokvis en Zoon oost van de IJsselhaven bij de wijk Delfshaven. De drie pelotons kwamen tussen 0700 en 0800 uur gereed in hun opstellingen.

De sector waar de Kr.C bevel over voerde was onwezenlijk groot. Hoewel uiteraard de aard van de ontwikkelingen tijdens de strijd deze kwestie sterk zouden uitvergroten, is het merkwaardig te noemen dat in wezen vrijwel alle vitale doelen binnen Vesting Holland uit door deze enkelvoudige kring, met geringe staf, moesten worden geco rdineerd. Vooroorlogs waren er plannen geweest de grote Kring te scheiden. Daartoe waren echter de eerste stappen nog niet eens gezet toen op 10 mei 1940 de oorlog voor Nederland uitbrak.

[8, 258, 309] Generaal Nauta Pieter was al rond 0330 uur gewekt wegens de alarmerende radioberichten van de Luchtwachtdienst. Het gaf direct instructie de overige stafofficieren te wekken, zodat rond 0400 uur het stafbureau nagenoeg volledig bezet was. De naastgelegen (stadhuis) Groepscommandant van de Luchtwachtdienst [Groep Rotterdam] kwam rond 0500 uur op zijn bureau en vroeg aan de Veemarkt direct een bewakingsdetachement van het Depot Genie aan, omdat zijn bureau onverdedigd was en de commandant van de 6e Bewakingscompagnie zijn taak al overmatig achtte gezien zijn ??zwakke ?? eenheid. Uiteindelijk zou door het kantonnement een groep van 20 genisten van III-DGT, met twee onderofficieren en onder bevel van de cadet-vaandrig G.G. van Tol, naar het Stadhuis worden gestuurd voor de bewaking van het bureau.

Uiteraard speelde bij de diverse commandanten de overweging mee dat de Duitse luchtlanding hen spoedig in direct contact met gelande Duitse militairen zou brengen. Niet heel vreemd, want de Coolsingel was slechts (hemelsbreed) zo ??n 500 meter van het Duitse bruggenhoofd verwijderd. Achteraf bezien komt hun reactie wellicht enigszins overtrokken over, daar een 100 man militairen voor bewaking van twee naast elkaar gelegen objecten wellicht voldoende lijkt. Men dient zich echter te beseffen dat de centrale in het PTT kantoor een dusdanige sleutelrol in de communicatie van west Nederland speelde, dat het verlies ervan het gehele telefoon- en (voor de militaire communicatie essenti le) telexverkeer in het westen zou ontregelen en ?? voor een niet onaanzienlijk deel ?? duurzaam zou uitschakelen. De afhankelijkheid van de telefoon en telexdiensten die het leger anno 1940 kende, hoeft niet nader te worden geduid: ze was van imperatieve importantie! De waarde van het Rotterdamse PTT netwerk zou enkele dagen later nog eens goed blijken, toen in een plotselinge paniek een belangrijk deel van de installatie zou worden vernield.

[269, 309] De kapitein Casteleijn nam de touwtjes ter plaatse stevig in handen. Naast het barricaderen van de straten [Coolsingel, Meent] en het nader beschermen van het PTT kantoor en het naastgelegen Stadhuis met zandzakken en hout, liet de kapitein een opdracht uitgaan om alle passanten ter plaatse te controleren. Bovendien achtte de kapitein het wijs om zijn soldaten op alle vliegtuigen die in beeld kwamen te laten schieten met de geweren. Een zaak die de bevelhebbers van de Luchtverdediging buitengewoon stoorde, omdat hierdoor telkens de indruk werd gewekt dat er vuurgevechten met vermeende indringers werden gevoerd. Hoewel de generaal Nauta Pieter formeel geen gezagsverhouding had tot de kapitein van de bewakingscompagnie, zou hij in de vroege middag deze bevelen onmiddellijk de zinloze beschieting van vliegtuigen te staken.

[2, 310] Luitenant-Kolonel L.A.M. Koppert ?? commandant van het Depot Luchtstrijdkrachten ?? was al vroeg gewekt wegens de meldingen van de Luchtwachtdienst en begaf zich naar SROML in de Baljuwstraat [ten noorden van station Delftsche Poort]. Hij was in de veronderstelling dat de Duitsers zich wel bewust zouden zijn van zijn eigenlijke bureau [Parklaan, vlak achter de Westerkade] en besloot daarom in de SROML zijn hoofdkwartier te improviseren. Aldaar zocht de overste contact met de kantonnementscommandant, maar die was nog niet aanwezig. Daarop ging hij te rade bij de CMM. Na de contacten met kapitein Duhoux en de CMM besloot de overste zelfstandig om zijn eenheden, voor zover daartoe geschikt geacht, de sector Westerkade ?? Parkkade te laten bezetten. De ambities van de C-D.Lsk reikten echter beduidend verder. Hij gaf opdracht de Maasbruggen af te sluiten, een bewakingscontingent te vormen voor bezetting van het Stadhuis en het PTT kantoor alsmede het Hoofdbureau van Politie en het station Delftsche Poort te bezetten. Bovendien het station ZHESM [station van de Zuid Hollandse Electrische Spoorweg Maatschappij] aan het Hofplein.

[2, 310] De C-D.Lsk verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat er in Rotterdam nog totaal geen maatregelen waren genomen, en was daartoe mogelijk gesterkt door zijn contact met de CMM die niet al te enthousiast over het kantonnement zal hebben gesproken. Hoe slecht de overste echter op de hoogte van zaken was, blijkt wel uit zijn bevelen ook het PTT kantoor en het Hoofdbureau van Politie te bezetten. Beiden vielen immers sinds 8 mei onder de bewakingsobjecten van de speciale bewakingscompagnie. Het leek er bovendien op alsof de overste de indruk had direct heel Rotterdam te moeten ??redden ??, want een bezetting richting Maasbruggen sturen alsmede met stationswachten bewaakte stations bezetten, leek wel wat veel van het goede voor als infanteristen volmaakt ongeoefende militairen van de luchtstrijdkrachten!

[2, 310] Het werd nog curieuzer. De eerste groep die op pad werd gestuurd was er een onder AOO J. Sinnig van de 3e Luchtvaartcompagnie, met twee sergeanten en 25 minderen. Zij moesten met twee vrachtauto ??s direct naar de Parkkade en aldaar passerende schepen aanhouden om deze te controleren! Voorwaar een taak voor het grote contingent waar de CMM over beschikte, maar niet voor met geweren bewapende, landgebonden troepen. Onderweg kwam de adjudant echter kapitein-vlieger-waarnemer Grandia tegen [chef staf D.Lsk] die hem instrueerde eerst de Veerkade van burgers schoon te vegen en dit gebied vervolgens te barricaderen. Daarbij diende bovendien het veer ?? als dit in bedrijf was ?? te worden gecontroleerd. Uiteindelijk leidde Duitse vuur er toe dat de kleine sectie zich rond de Willemskade zou ophouden en uiteindelijk aansluiting vond bij het stuk van MC-III-39RI dat op de hoek Veerkade / Parkkade zou worden geplaatst.

[2, 310] Een ander detachement werd door reserve 1e luitenant N. Martijnsen uitgestuurd richting de Maasbruggen. Het was een verband van circa 100 manschappen van de kaderschool van de 1e Luchtvaartcompagnie onder reserve 1e luitenant van Almelo, in bezit van enkele lichte mitrailleurs. Zij kwamen via de bekende viaductroute aan bij het Beursstation alwaar zij reeds andere eigen troepen troffen. Het verband trok door via de Wijnhaven, maar werd daar onder vuur genomen vanuit het gebouw van de Nationale Verzekeringsbank dat een uitstekend schootsveld richting noorden bood. Hierna nam men bezit van enkele huizen aan de Wijnhaven en kwam daar pas in de loop van de ochtend weer uit. Nadien achtte C-D.Lsk het noodzakelijk n g een detachement ter versterking te sturen. Zodoende waren later op de ochtend nog enkele tientallen manschappen onder de KNIL sergeant H lzinger naar de Maasbruggen gestuurd, per vrachtwagen. Zij werden onderweg echter door enkele Messerschmitts gemitrailleerd en verlieten geschokken de vrachtwagens. Te voet kwam men in het toen inmiddels overvolle gebied rond het Beursplein. De overdaad aan Nederlands personeel constaterende werd contact met het bureau van de C-D.Lsk gezocht en kreeg men instructie terug te keren.

[2, 269, 310] Het detachement dat naar het Stadhuis en het PTT kantoor werd gestuurd [circa 40 man onder SM Fokkens] kwam pas later in de ochtend aan. Kennelijk had de C-D.Lsk onderwijl nog steeds geen contact met de kantonnementscommandant gemaakt, want dan was hem wel de instructie gegeven dat de Coolsingel al ruim voldoende beveiligd was. Toen het detachement dan ook aankwam trof het de 6e Bewakingscompagnie en het verband onder de vaandrig van Tol al in volledige paraatheid aan. Desondanks werd de sterkte van de 6e Bewakingscompagnie opgevoerd met de luchtmacht mensen.

[2, 310] De twee laatste verbanden vertrokken naar het Hoofdbureau van Politie, waar 1e luitenant-waarnemer W.J. Kramer, twee sergeanten en 30 sergeanten adspirant-officier terecht kwamen als versterking, en naar het ZHESM station aan het Hofplein, waar reserve 2e luitenant Weinberg met enkele stafminderen terecht kwam.

[2, 310] Enige tijd later zou nog een nieuw verband worden gevormd, dat de uitvalswegen richting Overschie en Schiedam zou gaan bezetten. Zodoende was een groot deel van het Depot Luchtstrijdkrachten in de loop van de morgen verspreid over de stad Rotterdam.

[2] Tenslotte het Depot Vaartuigendienst, dat onder de reserve luitenant-kolonel der VLSKVD [Vrijwillig Landstorm Korps der Vaartuigendienst] C.D.H. Dijxhoorn [broer van de Minister van Defensie Dijxhoorn] viel. Het Depot was vooral bedoeld voor maritiem militair vervoer en had geen krijgstaken. Desondanks beschikte het Depot over zes lichte mitrailleurs.

[306] In de vroege morgen was men al snel klaarwakker omdat aan de overkant van het water het vliegveld Waalhaven werd gebombardeerd. Spoedig begonnen bovendien de zware mitrailleurs op het dak van het Lloyd gebouw [van het 56e Pel LuMi onder de sergeant-capitulant A. Fonteyn] het vuur te openen op de telkens laag overkomende Luftwaffe vliegtuigen.

[2] De reserve Ltz1 J.G. Schnetler was commandant van het contingent marinetroepen binnen het Depot, die hij direct liet bewapenen. De circa 300 marinemensen werden in twee groepen verdeeld van 120 en 180 man. De eerste groep bezette het westen van het Lloyd terrein, de andere groep het oosten. Opstellingen werden ingericht en mitrailleurnesten gebouwd. Men verwachtte de duidelijk in grote getallen op Waalhaven gelande vijand ieder moment tegenover zich.

[2] Even na 0500 uur kwam een contingent van 50 Jagers en enkele leden van de ML / Luchtvaarttroepen vanaf de Waalhaven kade naar het noorden over. Zij brachten de berichten van de strijd op en rond het vliegveld en sloten zich aan bij de Depottroepen.

[2, 8, 33, 306] Men was even later massaal getuige van een He-59D die vanaf de Maasbruggen komende zich net los had gemaakt van het water maar door treffers van de 56e Pel LuMi Spandau ??s weer in noodlanding op het water moest landen. Even later wist men zelfs een Ju-52 zodanig in de motoren te treffen dat het toestel een korte bocht maakte en direct weer op Waalhaven landen moest. Het waren resultaten die het moreel goed deden.

Vier voor gewondenbehandeling aangewezen schepen werden tussen 0500 en 0600 uur uit de Waalhaven in veiligheid gebracht en naar Delfshaven verplaatst. Dat gebeurde in gevaarlijke omstandigheden, met Duitse vliegtuigen op geringe hoogte in de buurt.

[2] Er werd een lijst opgemaakt van te consigneren en in gebruik te nemen schepen voor noodzakelijk militair transport. Bovendien werden door het Depot schepen in de haven doorzocht. Men construeerde daarnaast van schepen een dusdanige gestaffelde blokkade dat watervliegtuigen niet opnieuw zouden kunnen landen of opstijgen.

Uiteraard waren er nog diverse andere eenheden en contingenten die in de vroege ochtend van mei 1940 hun (lokale) maatregelen namen. Zoals echter in de aanhef van dit uitgebreide hoofdstuk reeds aangehaald, ligt de focus op de gebeurtenissen aan de Nieuwe Maas. Daarom wordt de beschrijving beperkt ?? voor wat betreft de eerste uren ?? tot hetgeen hierboven vermeld.

De Duitsers

[geheel: 410, 463, 500, 501] Het primaire doel van de Duitsers was geweest de Maasbruggen stevig in handen te krijgen en te houden en vernieling ervan in elk geval duurzaam te voorkomen. Dat doel slaagde volkomen. Daarnaast hadden zij nagestreefd een goed verdedigbaar bruggenhoofd aan de noordzijde van de Maasbruggen in handen te krijgen.

In eerste instantie lukte het de parachutisten en luchtlandingstroepen om zich meester te maken van de Oosterkade, de Spaanse Kade, het spoorviaduct tot vlak aan het Beursstation, de Wijnhaven en de Boompjes. Dat was min of meer het gewenste bruggenhoofd, immers verdedigbaar en naar alle zijden een goede en korte verbinding met de Maasbruggen. Men voelde zich zo comfortabel dat zelfs de eerste pamfletten met verordeningen onder de nieuwe orde tegen muren en deuren werden geplakt. Die relatieve rust van het eerste uur na de landing zou echter spoedig omslaan in een chaotisch volgend uur.

Om het wankele noordelijke bruggenhoofd te consolideren had men tenminste een troepenmacht van zo ??n 200 man nodig, en die ontbrak. Totdat de eerste luchtlandingstroepen arriveerden, beschikte de Duitsers over zo ??n 70 man luchtlandingstroepen, enkele vliegers en circa 35 man parachutisten. Daarmee moest men bovendien de bruggen aan de zuidkant van het Noordereiland beveiligen (met name op de Stieltjesstraat en Nassaukade), de landhoofden bij de bruggen zelf met enige manschappen bezetten, een commandopost opzetten en de beide uitersten van het Noordereiland [Antwerpse Hoofd en Prinsenhoofd] beveiligen tegen maritieme tegenacties van de Nederlanders. Het was volkomen duidelijk dat daardoor slechts enkele tientallen manschappen het bruggenhoofd aan de noordzijde konden bezetten.

Toen die vermoedelijk maximaal 30 a 40 man troepen [410] ?? circa 15 parachutisten en een gelijk aantal overlevenden van de Zug Gottbeh de ?? in het noordelijk bruggenhoofd geconfronteerd werden met de eerste tegenstand (de mariniers van luitenant Nanninga), werd het al spoedig duidelijk dat als de versterking vanuit Waalhaven niet snel zou arriveren, er op de Maasbruggen zou moeten worden teruggetrokken. Bovendien werden door de mariniers de eerste verliezen toegebracht, die het toch al kleine contingent voelbaar troffen. Er werd direct over gegaan tot consolidatie. De mitrailleurgroepen werden verdeeld over het bruggenhoofd. Op alle strategische punten werden mitrailleurs opgesteld. Onder meer enkele op de Boompjes, op het spoorwegviaduct, bij de Vierleeuwenbrug, Hotel Weimar en aan de noordzijde van de Maasbruggen. Bovendien werden op de beide Hoofden mitrailleurs opgesteld in hoge gebouwen. Op de Stieltjesstraat en Nassaukade werden twee mitrailleurnesten ingericht en een opstelling kwam aan de noordzijde van de Koninginnenbrug.

De opstellingen aan de noordzijde kwamen echter steeds meer onder druk, omdat het aantal Nederlandse troepen na 0700 uur zeer snel groeide. De Gruppe Duitsers die zich aan weerszijde van de verkeersbrug provisorisch had ingegraven, werd door Nederlands vuur vanaf de daken verdreven. Op de Vierleeuwenbrug werd een mitrailleursectie gedood en ging het wapen verloren. De mitrailleuropstelling op de spoorbrug kon nauwelijks meer vuren, omdat de kogels hen om de oren vloten. De Boompjes kwamen langzamerhand onder werkzaam vuur te liggen vanaf de westzijde en even later kreeg men vuur vanaf het oosten. Het Bolwerk was niet zonder groot levensgevaar meer over te steken, en de Oosterkade was een door vuur afgesloten terrein geworden. De Maasbruggen zelf kwamen onder steeds dichter vuur te liggen. Het betekende dat de verplaatsingen en munitieaanvoer stagneerde, wat nog eens duidelijk werd doordat diverse manschappen bij hun verplaatsingen werden neergeschoten of in permanente dekking werden gedwongen.

Terwijl de Nederlandse afgrendeling van het noordelijk bruggenhoofd werd vervolmaakt, arriveerden eindelijk ?? en geen minuut te laat ?? de eerste versterkingen vanuit het zuiden, waarbij een stuk PAK. Bliksemsnel werd het stuk richting de Willemsbrug gestuurd en in stelling gebracht tegen de Nederlanders aan de noordzijde. Daarmee zou een Nederlandse heroveringspoging goed kunnen worden bestreden. Arriverende mortieren en zware mitrailleurs van de zware compagnie van III./IR.16 werden snel opgesteld. De mortieren zodanig dat ze vanuit het centrum van het Noordereiland in een straal van 1,5 km overal konden assisteren. De zware mitrailleurs vervingen de lichte in de opstellingen bij de bruggen en bij de beide Hoofden, zodat de lichte mitrailleurs in diverse panden met hoogtewerking konden worden ingezet. Deze opstellingen waren rond 1000 uur gereed.

Manschappen werden verdeeld over het gehele Noordereiland, waarbij met name de Hoofden flink werden versterkt, bevreesd als men was voor Nederlandse maritieme acties. Versterkingen naar het noorden werden niet verstuurd voordat de verdediging van het Noordereiland belangrijk was verbeterd. De kleine groepjes die uiteindelijk onder een ware vuurbarrage naar de overkant konden worden gestuurd, leden verliezen en daarom bleef het beperkt tot slechts enkele manschappen.

Het was voor de Duitsers duidelijk dat de kans dat ze het noordelijke bruggenhoofd spoedig zouden verliezen erg groot begon te worden. Er waren al vele manschappen in het gebied gedood of gewond, en het aanvoeren van versterkingen was levensgevaarlijk. Er werd daarom duidelijk voor gekozen om de Maaskade gebouwen en aangemeerde schepen zwaar te bezetten. Bovendien werden troepen naar de Rijnhaven gestuurd om daar aan boord van schepen en op de kaden een vuurfront richting noordzijde te kunnen vormen.

Oberstleutnant von Choltitz, de commandant van III./IR16 en zodoende van het contingent op het Noordereiland, had een commandopost ingericht op het Noordereiland en liet zich uitgebreid informeren door de beide luitenants die de overval hadden geleid. De meegebrachte Nederlandse krijgsgevangen officieren waren getuige van dit alles.

Voordat de nieuw gearriveerde troepen allemaal in positie waren, was het al rond 1000 uur geworden, terwijl nieuwe verbanden van III./IR16 groepsgewijs bleven binnendruppelen aan de zuidzijde van het Noordereiland. Daarna werd het tijd het noordelijk bruggenhoofd te versterken. Von Choltiitz organiseerde een aanvalsverband om dat doel te bereiken. Dat zou echter pas na 1100 uur zijn acties kunnen inzetten, omdat de verbanden voordien nog verre van compleet waren.

De Koninklijke Marine

[10] De Koninklijke Marine binnen het nationaal Nederlands territoir bestond in mei 1940 uit circa 7.400 man [op een totale sterkte van 15.378 man]. Een aanzienlijk deel van dit personeel was echter op land gestationeerd wegens verzorgende c.q. ondersteunende taken of wegens een te voltooien opleiding. Zoals reeds in de sterktebeschouwing van Rotterdam opgenomen, was een aanzienlijk deel in Rotterdam aanwezig toen de oorlog uitbrak. Daar zou het echter niet bij blijven. De KM zou eveneens met oppervlakteschepen bijdragen aan de strijd.

[10] De marine was reeds in de vroege ochtend op de hoogte van de Duitse luchtlanding in het hart van de marinestad Rotterdam. De Chef Marinestaf [vice-admiraal J.Th. Furstner] nam daarop spoedig actie door vier hulpmijnenvegers (15) vanuit Hoek van Holland de Nieuwe Waterweg op te sturen. Zij moesten patrouilleren en eventuele Duitse oversteekpogingen tegengaan. Deze opdracht leidde om 0545 uur tot ontmeren van de vier mijnenvegers. Deze schepen waren slechts licht bewapend.

(15) Het betrof de hulpmijnenvegers HMV.I Walrus [1929, 372 ton], HMV.II Azimuth [1911, 229 ton] , HMV.III Alkmaar [1914, 310 ton] en HMV.IV Hollandia [1917, 220 ton]. De eerste drie zouden later in de Kriegsmarine worden opgenomen en alle gedurende de oorlog verloren gaan. De laatste werd ook door de Duitsers in dienst genomen, maar overleefde de oorlog. Ze werd naoorlogs als havensleepboot bij de Koninklijke Marine weer in dienst genomen. Het waren alle voormalige vissersschepen die in 1939 door de Koninklijke Marine waren gemilitariseerd. Ze werden met enkele mitrailleurs van 7,7 en/of 12,7 mm uitgerust.

Torpedoboot Z-5

[10] De Hr.Ms. Z5 (16) kreeg om 0550 uur opdracht van de Chef Marinestaf om de Nieuwe Waterweg op te stomen en met haar boordgeschut te assisteren bij de strijd in Rotterdam. Aangezien de Waterweg door magnetische mijnen was besmet ?? in de vroege morgen afgeworpen door een aantal Duitse vliegboten ?? was dit een riskante operatie, ondanks het feit dat de Z5 van een degaussingkabel [ontmagnetiserend middel tegen het verstoren van het aardmagnetisch veld, wat als ontsteking voor magnetische mijnen werkt] was voorzien. De beide hulpmijnenvegers Walrus en Alkmaar moesten met hun mitrailleurs assisteren bij de zeer gevaarlijke vaart over de relatief smalle Waterweg. Doordat boten hier nauwelijks konden manoeuvreren waren ze evident zeer kwetsbaar voor luchtaanvallen.

(16) De Z-5 was een kleine torpedoboot van de Z-klasse. Deze klasse was tijdens WOI gebouwd op Nederlandse werven. Oorspronkelijk als torpedoboot ontworpen en gebouwd, was de Z-5 later gemodificeerd voor koloniale taken waarbij de torpedobuizen waren verwijderd. Het was daardoor een patrouilleschip geworden van 263 ton waterverplaatsing. De bewapening bestond uit een dieptebom lanceerrek, twee 7,5 cm [7 lang 30] Bofors no.4 kanons en twee 12.7 mm Browning watergekoelde mitrailleurs tegen luchtdoelen. De beide kanons verschoten een 5,9 kg zware brisantgranaat. De stukken waren open op het voor- en achterdek geplaatst en zodoende hadden de schutters nauwelijks dekking.

[10] Tot aan de Parkkade [circa 1,500 meter van het Noordereiland] voeren de drie boten op, alwaar werd aangemeerd om nadere informatie te krijgen omtrent de gewenste assistentie. Nadien zou de Z-5 als eerste een korte aanval inzetten [zie Maasbruggen - 2e fase] en nadien terugkeren voor nadere afstemming met de CMM. Terwijl men aangemeerd lag, arriveerde toen de torpedomotorboot TM-51 (17) uit Schiedam, die aan de werf Gusto had gelegen voor torpedobuisproeven. Haar commandant had om 0615 van de Chef Marinestaf opdracht gekregen de Z-5 te gaan ondersteunen.

(17) De TM-51 was de eerste boot uit een geplande serie van 11 torpedomotorboten naar het voorbeeld van de Britse MTB ??s. Het was een 32 tons boot die een topsnelheid van 42 knopen kon halen, geleverd door drie RR motoren van circa 1,000 pk elk. De bemanning bestond uit tien man, de bewapening uit vier 17 ? torpedobuizen en twee Hispano Suiza HS.404 20 mm kanons. Volgens sommige bronnen had de TM-51 mogelijk nog een derde 20 mm snelvuurkanon, hoewel dit erg onwaarschijnlijk is. De Hispano Suiza 20 mm snelvuurkanons waren door de KM gekocht voor de Dornier Do-24 vliegboten, TM klasse en de Hr.Ms. Jacob van Heemskerk lichte kruiser (in aanbouw). Het snelvuurkanon had een vuursnelheid van ruim 600 schoten per minuut en werkte met magazijnen die 30 granaten 20 x 110 mm konden bevatten. Het in Frankrijk gebouwde wapen was uitzonderlijk licht [45 kg] en zeer handelbaar, waardoor het als boordwapen voor de diverse luchtmachten zeer populair zou worden tijdens WOII.

De TM-51 was als enige van de serie geplande torpedomotorboten in Engeland [The Power Boat Company, Hythe] gebouwd en in november 1939 overgegaan naar de KM wegens een dreigende in beslagname door de Royal Navy. Naar voorbeeld van de TM-51 waren er nog enige bij Gusto besteld. Deze lagen in diverse stadia van afbouw op de werf ten tijde van de Duitse inval. Ook een aangepast ontwerp was reeds ten dele in aanbouw. Alle bij Gusto op stapel liggende schepen zouden later door de Kriegsmarine worden geconfisqueerd en uiteindelijk aan Bulgarije worden geleverd omdat de Kriegsmarine de boten niet zelf wenste te gebruiken. De TM-51 zou op 14 mei naar Engeland ontsnappen. Als MGB-46 en later MTB-433 zou ze dienst doen. Naoorlogs kwam ze terug in de KM.

De TM-51 was eerst zelfstandig richting de Waalhaven, later de Maasbruggen, gevaren, maar kreeg zoveel Duits vuur te verwerken dat men omkeerde om op de Z-5 te wachten. Kort na 0900 uur werden de trossen weer los gegooid en werd er opgestoomd richting de Maasbruggen. Het zal spoedig duidelijk worden waartoe deze inzet zou leiden.

[De bronnen vindt u hier]