Internationale waakzaamheid

Inleiding

De teneur van vrijwel alle bekende Nederlandse boekwerken over de strijd in mei 1940 is dat Nederland uniek slecht was voorbereid op de oorlog. Het leger was archa sch bewapend, de soldaten armoedig uitgerust, de stellingen waren ver ondermaats, de paraatheid was verre van optimaal, de toegepaste tactiek uniek gedateerd en vijfde colonne paniek sloeg vooral in Nederland wild om zich heen. Stuk voor stuk labels, die niet zonder een juiste context kunnen of die in essentie onjuist zijn.

Er bestaan in Nederland vele misverstanden en onzuivere verhalen over de meidagen in 1940 en de aanloop daar naartoe. E n van de hardnekkigste misverstanden is de vermeend unieke Nederlandse onvoorbereidheid ten tijde van de inval, met name als het aankomt op de overval uit de lucht in het westen des lands.

Het zijn onzuiverheden, misverstanden of regelrechte onwaarheden, die echter zelfs nog consequent terugkomen in moderne geschiedenisboeken en -lessen. Ze zijn gebaseerd op tendentieuze en/of isolationistische onderzoekingen van de krijgsgeschiedenis. Ze zijn niet gebaseerd op werkelijke kennis van zaken.

Om een of andere reden heeft in de historische hoek in Nederland geen der krijgshistorische onderzoekers of publicisten aanleiding gevonden om de strijd in mei 1940 in West-Europa integraal te bestuderen en kundige vergelijkingen te maken. Als gerenommeerde onderzoekers dat wel hadden gedaan, was het hardnekkig scheve beeld dat thans ?? anno 2009 ?? nog steeds bestaat over de vermeend uniek archa sche staat en status van de Nederlandse verdediging in mei 1940, allang genuanceerd geworden.

In dit beknopt beschouwende artikel wordt een vergelijking gemaakt van de paraatheid van de drie landen (die zich verweerden) die op 10 mei 1940 werden aangevallen c.q. bij de strijd werden betrokken. Bewust wordt daarbij de BEF aan het Franse leger gekoppeld, omdat zij daaraan operationeel ondergeschikt was gemaakt.

These

Binnen krijgshistorische kringen in Nederland is al direct na de capitulatie veel gediscussieerd over de paraatheid ?? of het ontbreken daarvan ?? in de laatste uren voordat de Duitse inval een feit zou zijn. Krijgshistorische werken versmallen vaak de paraatheidkwestie op 10 mei 1940 tot de overval op de brug bij Gennep en het gegeven dat luitenant-generaal J. van Andel de Vesting-Holland niet in paraatheid had gebracht ondanks dat paraatheid voor de rest van het leger was opgelegd. Hoe realistisch is dat nu in werkelijkheid, zo ??n versmalling? Leidt dat niet tot een onwerkelijke versimpeling en vooral, leidt dat niet tot een eenzijdige beeldvorming over Nederland?

Het antwoord op de laatste vraag is eenvoudig. Ja, het leidt tot versimpeling van de kwesties en vooral tot een eenzijdige beeldvorming, waarbij de indruk is ontstaan dat Nederland zich in vergelijking tot bijvoorbeeld Belgi en Frankrijk in ??snurkstand ?? had bevonden toen de Duitse machine op 10 mei 1940 in beweging kwam. En dat is volkomen onterecht. Uiteraard volgt op deze stelling een uitgebreide onderbouwing.

Paraatheid op 9 mei 1940 in Nederland

Toen op 9 mei 1940 de zon net onder was gegaan, werd op het AHK in Den Haag door de beide hoogste militairen inmiddels niet meer getwijfeld aan het feit dat de kans nog nooit zo groot was geweest dat de volgende dag de Duitse invasie zou losbarsten. Niet alleen had de militair attach [majoor Gijsbert Sas] in Berlijn onomwonden, en in eerste instantie ongecodeerd, zijn waarschuwing afgegeven, maar ook kwamen er van diverse grensposten berichten binnen van ongekende Duitse activiteiten aan de andere zijde van de grens. Toen ook via andere kanalen waarschuwingen binnenkwamen dat het toch echt ernst leek, waren generaal Winkelman en zijn chef-staf er wel uit. Het zou de komende nacht gebeuren, dat stond voor hen vrijwel vast.

Oberst Hans Oster

Er volgde toen een reeks gebeurtenissen, die naoorlogs wenkbrauwen hebben doen fronzen en indirect aanleiding zouden geven tot een tendentieuze beeldvorming. In feite begon het allemaal op 7 mei. Aan de vooravond had Sas aan zowel GS-III als de Belgische attach [kolonel George Goethals] in Berlijn doorgegeven dat het op 7 of op 8 mei zou gaan gebeuren. Omdat Sas de spin in het web was voor vrijwel alle buitenlandse inlichtingendiensten, betekende het dat er in het gehele ??Geallieerde ?? kamp een hoge gradatie van paraatheid werd aangenomen. Ook in Nederland, waar verloven niet meer werden toegestaan en de paraatheid naar ??hoog ?? werd gebracht. Maar zoals zo vaak, gebeurde er niets. Er waren weer twee uitstellen geweest. Daarom zakte de spanning op 9 mei weer. Op die dag kreeg Sas echter ook een waarschuwing van zijn informant, de Duitse Abwehr kolonel Hans Oster. Deze had Sas echter deze keer op het hart gedrukt voor een aanval op 10 mei pas een waarschuwing te geven aan zijn GS-III contactpersonen nadat 2130 uur Duitse tijd [1950 uur Nederlandse tijd] zou zijn gepasseerd. Dan zou namelijk de deadline zijn verstreken dat opnieuw uitstel kon worden verordonneerd. Zodoende gaf Sas op 10 mei geen nieuwe waarschuwing uit, tot dat hij van Oster te horen zou krijgen dat er geen tegenbevel was gekomen. Oster en Sas dineerden samen, waarna zij gezamenlijk rond 2130 uur Duitse tijd naar het hoofdkwartier in Berlijn togen, waar Sas op enige afstand wachtte op Oster, die naar binnen was gegaan. Na een half uur kwam de Duitser naar buiten en meldde Sas dat er geen tegenbevel was gekomen en de zaak dus was beklonken. Sas was pas in staat om rond 2045 uur Nederlandse tijd met GS-III te bellen. Tot zijn onbeschrijfelijke ergernis kon hij echter geen contact krijgen. Dat lukte pas na 20 minuten. Even na 2100 uur meldde hij opgewonden en zonder code dat het bij het aanbreken van de dag zover was. Zijn Belgische collega Goethals had reeds om 1950 uur [Nederlandse tijd] op basis van voorlopige informatie van Sas de Belgische inlichtingendienst ge nformeerd. Nadien zou hij zijn melding bevestigen. Later zal worden besproken hoe de Belgen daarmee omgingen.

Reeds voordat Sas' jobstijding was ontvangen, was vanuit het AHK al een telex verstuurd aan alle belangrijke staven. Om 2045 uur ging de telex eruit met de mededeling dat van de grens zeer verontrustende berichten kwamen en alertheid was vereist. De telex stelde niet dat de onderdelen in de hoogste gradatie van gevechtsgereedheid moesten worden gebracht. Het betekende dat bijvoorbeeld de C-VH het niet noodzakelijk vond zijn ondercommandanten te informeren over de telex. Ook de commandant van het in de Vesting gelegen 1e Legerkorps werd niet ge nformeerd. Generaal Best informeerde zijn ondercommandanten ook niet, want hij vond het gegeven dat men bij de luchtverdediging volgens geldende instructies al paraat diende te zijn vanaf 0200 uur voldoende.

Een bizarre kwestie was dat enige uren voor deze waarschuwende telex, de onderdelen waren ge nformeerd omtrent een andere telex van het AHK, namelijk dat er weer speciale verloven konden worden verleend. De verloftelex leidde tot verwarring en hier en daar tot lokale commandanten, die dachten dat het wel weer zou loslopen. Dat veranderde toen om 2345 uur een nieuwe telex werd verstuurd ?? waarin de strategische beveiliging werd bevolen om 0300 uur in de hoogste gradatie van strijdvaardigheid te verkeren. De telex bepaalde voorts dat de hoogste gradatie van strijdvaardigheid niet gold voor de eenheden aan het zuidfront Vesting-Holland, het 1e Legerkorps en het territoir Zeeland. De telex werd overigens wel ter informatie aan de commandanten toegezonden, die niet direct door de inhoud werden aangesproken. Het was dus aan deze commandanten zelf te beschikken hoe zij zouden handelen.

Een en ander verdiende de schoonheidsprijs niet. Het werd nadien slecht begrepen dat niet het gehele leger - dus zonder enige uitzondering - in staat van paraatheid was gebracht, te meer daar juist zoveel informatie aan troepencommandanten was gegeven over parachutistenlandingen en luchtlandingen. De Enqu te Commissie maakte er begrijpelijkerwijs een gewichtige kwestie van en ook Lou de Jong en Nierstrasz stelden de zaak aan de kaak in hun respectievelijke beschouwingen. In retrospect was het natuurlijk ook weinig vernuftig van generaal Winkelman en zijn staf om uitzonderingen te maken op de hoogste gradatie van strijdvaardigheid, zelfs met de kennis die men toen droeg.

Toch treft de ondercommandanten ook aanzienlijke blaam. Zij hadden de zorg voor hun troepen, voor hun eenheden. Langs de grens werd door lokale commandanten en verantwoorde hogere commandanten op eigen initiatief meestal voortvarend gehandeld. Handelingen die bij een onverhoopt toch uitgestelde Duitse invasie aanleiding zouden hebben gegeven tot grote commotie. Er werden alom versperringen vernageld, bomen geveld en zelfs bruggen opgeblazen voordat het 0355 uur was geworden. Slechts een deel van die maatregelen was in de late avond van 9 mei door het AHK verordonneerd. De commandant Vesting Holland overwoog echter anders en koos het andere uiterste. Hij zag geen directe noodzaak zijn troepen in de hoogste staat van paraatheid te brengen en dacht dat zij meer gebaat zouden zijn bij een goede nachtrust (met de dingen die komen gingen). Ze zouden uiteindelijk in de ochtend wel merken of de oorlog wel of niet zou zijn uitgebroken. Het betekende niet alleen dat de informatie omtrent de paraatheid hen niet bereikte, maar evenzo de grensgeruchten hen niet bekend werden. Ze waren voor wat betreft de alarmerende berichten dus geheel in het ongewis aan het zuidfront. Het enige wat wel aan het zuidfront kenbaar werd gemaakt was de avondtelex van 1930 uur, dat speciale verloven weer werden toegestaan. Zo kon het gebeuren dat de afdeling O & O in het kamp Willemsdorp (bij Moerdijk) een gepland feestje gewoon doorgang liet vinden in de avond en vroege nacht van 9 op 10 mei en feestgangers dus net naar bed waren gegaan toen de Duitsers kwamen. Voornamer was dat de munitie voor de troepen aan het zuidfront centraal bij onderdelen opgeslagen bleef en dus niet ?? zoals in gevallen van volledige strijdvaardigheid ?? gedistribueerd werd.

Een andere opmerkelijke zaak betrof de paraatheid van de staf AHK zelf. Winkelman en zijn chef-staf waren weliswaar zo goed als overtuigd van de Duitse inval op de 10e mei, maar de inlichtingendienst was ronduit negatief in de verwachtingen en dacht wederom te maken te hebben met een vals alarm. ??Het Sast weer ??, was hun schampere oordeel. Zelfs berichten uit andere hoeken werden genegeerd, of althans met ongeloof beoordeeld. Ook het hoofd operati n, overste Wilson, was n der ongelovigen. Hij ging samen met andere officieren van de stafsectie zelfs een borrel drinken in de avond van 9 mei. Overste van der Plassche, de man van GS-III op de AHK-staf, was evenzo sceptisch en vond het stemmingmakerij dat Winkelman de alarmering zo hoog opnam. Het gehele hoofdkwartier was een kakelend geheel, waar officieren van alle orden en klassen zich al maanden lang schampere opmerkingen konden permitteren over onder andere majoor Sas. Het was de weinig autoritaire Winkelman, die verzuimde de officieren tot de orde te roepen, zoals hij berhaupt moeite schijnt te hebben gehad de eigenzinnigheid van zijn ondercommandanten en stafleden te beteugelen. Een zaak die zich onder zijn autoritaire en gezaghebbende voorganger Reynders nooit zou hebben voorgedaan. Winkelman droeg daardoor bij aan een sfeer op het algemeen hoofdkwartier, die niet in verhouding stond tot de ernst van de (internationale) situatie. Het is onbegrijpelijk dat de OLZ en zijn chef-staf zelf zo goed als overtuigd waren dat op 10 mei 1940 de invasie een feit zou zijn en tegelijkertijd de chef-staf toeliet dat voorname stafofficieren, zoals het hoofd operati n, tegengestelde meningen hadden en deze mochten etaleren, door bijvoorbeeld met de sectie operati n te gaan borrelen.

In die paraatheidskwestie rond het AHK speelde dan evenzo nog de zaak van de OLZ en chef-staf die ?? ondanks de overtuiging van de aanstaande Duitse inval ?? de nacht thuis doorbrachten. Een zaak waarop niet alleen Winkelman naoorlogs bevraagd werd, maar die zelfs Minister Dyxhoorn als een te billijken besluit verdedigde. De OLZ meende dat de door de sous-chef [kolonel der GS M.W.L. van Alphen] geleide stafbezetting voldoende was voor de ondervanging van de eerste vereiste maatregelen in geval van een Duitse invasie. De instructies en draaiboeken lagen immers allemaal klaar. Hij meende ten aanzien van zijn besluit om, net als de chef-staf, thuis te slapen, dat indien zij op het hoofdkwartier zouden overnachten (waartoe voorzieningen waren) dit slechts zou leiden tot onnodig gestoord worden in de noodzakelijke nachtrust. Een zaak die de gemoederen wel altijd zal bezighouden. Het besluit de staf ?? waar bijvoorbeeld op de sectie operati n slechts n officier zat gedurende de nacht ?? niet volledig bezet te houden en slechts n hoofdofficier [de sous-chef] aanwezig te laten zijn, kan men afgezet tegen de OLZ zijn overtuiging van de voor hem vaststaande inval nauwelijks begrijpen, laat staan verdedigen. Het typeert echter de ongebreidelde na viteit ten aanzien van wat Nederland operationeel te wachten stond.

Duidelijk is dat de zaken waarbij gebrek aan paraatheid en waakzaamheid evident aan de orde waren achteraf gezien een buitengewoon negatief effect hebben gehad op de ontwikkeling op met name het zuidfront van de Vesting-Holland. Desondanks moet niet vergeten worden dat met uitzondering van de landstrijdkrachten binnen Vesting-Holland en Zeeland, alle overige landsdelen wel in de hoogste staat van strijdvaardigheid waren gebracht en ook waren, toen de Duitse inval een feit werd. Die paraatheid van met name de buitenverdediging zou over vrijwel de gehele 400 km breedte van de oostgrens aanleiding vormen voor een op vrijwel alle plaatsen succesvolle verdediging. Succesvol in de zin van weerbaarheid tegen de vijandelijke aanvallen en succesvol in de zin van tijdig versperren of vernielen van vrijwel alle kritische kunstwerken over de grote rivieren. Zou de paraatheid lager zijn geweest, dan had dit beslist geleid tot het in veel grotere mate in Duitse handen vallen van intacte rivierovergangen. Het is zaak dit duidelijk te onderstrepen. Een en ander was niet alleen van belang voor de Nederlandse territoriale verdediging, maar voor wat betreft Limburg minstens zo voornaam voor de operaties in Belgi . De Duitse logistiek zou tijdens de eerste dagen van de veldtocht zwaar te lijden hebben onder de logistieke wanorde, die ontstond als gevolg van de grootschalige vernietiging van bruggen in Limburg.

De luchtverdediging was volledig paraat. Op de meeste vliegvelden waren de jachttoestellen conform instructies warmgedraaid toen de Luftwaffe verscheen. Hoewel historisch Nederland graag het debacle van ( ??het verraad van ??) Bergen uitlicht en het vaak onwerkelijk als symbolische anekdote uitvergroot om daarmee de vermeende lamlendigheid van het leger te illustreren, was de Duitse luchtoverval op Bergen ?? die uiteindelijk slechts een handvol G-1 ??s werkelijk permanent buiten gevecht stelde ?? een uitzondering. Op alle andere vliegvelden vertrokken de jagers en bommenwerpers op tijd van de grond en wisten zij de Luftwaffe aanzienlijke verliezen te berokkenen. Daarbij gingen weliswaar enkele tientallen vliegtuigen verloren, maar er was geen sprake van een uitschakeling op de grond, zoals veel te vaak abusievelijk gesuggereerd. Ook de luchtafweer was paraat en had de wapens gereed vanaf 0300 uur, de aggregaten voor de vuurleiding stonden onder stroom. Een kwestie, die de Luftwaffe maar al te duidelijk werd en zware Duitse verliezen opleverde, met name in die sectoren waar de luchtlandingen de Luftwaffe op de laagste vliegniveaus bracht.

Paraatheid op 9 mei 1940 in Belgi

Belgi ontving zowel via Sas als via het Vaticaan [monseigneur Clemente Micara] op 7 mei 1940 waarschuwingen dat ieder moment een Duitse inval aan de orde kon zijn. Het leger werd in verhoogde staat van paraatheid gebracht en verloven werden beperkt. Vervolgens gebeurde er weer twee dagen niets en liet men de teugels weer vieren. De chef-staf van het Belgische leger, generaal Oscar Michiels, had bovendien op 9 mei bekend gemaakt dat binnenkort het aantal verlofdagen verhoogd zou worden van twee naar vijf dagen per maand. Eenzelfde signaal ging er van die slecht getimede boodschap uit als het Nederlandse telexbericht in de avond van 9 mei dat meldde dat speciale verloven weer toegestaan werden.

Toen attach Goethals in de vroege avond van 9 mei een gecodeerd bericht verstuurde dat de bekende bron (Sas / Oster) meldde dat het de volgende dag raak zou zijn, maar dat bericht onderschreef met een toevoeging dat een voorbehoud aan de orde was, omdat er nog een bevestiging moest komen, werd niet gehandeld. Ook het later op de avond ontvangen gecodeerde bericht van Goethals, dat de zaak nu echt zeker leek, leidde niet direct tot het in hoogste paraatheid brengen van de troepen. Pas rond 2300 uur werden de hogere commando ??s ingelicht dat de hoogste staat der paraatheid moest worden bereikt. Omdat het bericht telefonisch via de bevelsketen naar beneden werd doorgegeven, werden de lagere eenheden vaak pas na middernacht bereikt. Pas omstreeks 0100 uur waren de laatste eenheden in de voorste verdedigingssectoren ingelicht. Maar de indruk werd van hoog naar laag gewekt dat het wel weer op niets zou uitdraaien. In tegenstelling tot de noordelijke zijde van de grens, was men in Belgi lang niet overtuigd dat het nu menens was.

De Belgische verloven werden pas na middernacht ingetrokken. De aanleiding voor die late afkondiging, die betekende dat geen der verlofgangers van de buitenverdediging nog in staat zou zijn op tijd zich bij zijn eenheid te voegen, lag mogelijk verscholen in de affaire rond het ontslag van de vorige chef-staf. Generaal Van den Bergen was kort na de Maas-Mechelen affaire (naar aanleiding van het onderschepte Duitse aanvalsplan op 10 januari 1940) ontslagen, omdat hij als reactie de Belgische detachementen aan de grens met Frankrijk opdracht had gegeven de grensversperringen open te zetten. Toen het echter vals alarm bleek, en de grenzen drie dagen aaneengesloten open hadden gestaan, was het voor de Duitse inlichtingendiensten een koud kunstje om vast te stellen hoe de hazen zouden lopen in geval van een Duitse aanval. De Belgen, die net als Nederland een neutraliteitspolitiek aanhingen, voelden zich zwaar opgelaten. Generaal Van den Bergen had ontslag moeten nemen als chef-staf. Toen generaal van Overstraeten in de loop van 9 mei alarmerende berichten ontving, hield hij de boot af om direct te alarmeren. Toen in de loop van de avond de zaken ernstiger vormen aannamen, alarmeerde hij weliswaar alsnog, maar voegde menig commandant toe dat hij onzeker was of er werkelijk wat zou gebeuren. Toen tegen middernacht chef-staf generaal Michiels opdracht kreeg per radio het intrekken van alle verloven bekend te maken, huiverde deze voor een verkeerd signaal, bewust als hij was van het lot van zijn voorganger. Pas toen de generaal helemaal zeker was van de zaak liet hij het bericht uitgaan. Het was inmiddels 0200 uur, op 10 mei ?

In de late middag en vroege avond van 9 mei was er een inspectie van troepen bij de brug te Vroenhoven [nabij Eben-Emael], waarbij de inspecterende majoor constateerde dat het gros van het detachement een feest bijwoonde ter gelegenheid van koningin Elisabeth, de moeder van koning Leopold. Toen de majoor zich hierover beklaagde bij zijn superieuren, werd hij tot rust gemaand. De indicatie dat binnenkort langere verloven waren toegestaan zagen de officieren als een teken dat het alarm een paraatheidsoefening was. Vrijwel overal in den lande was men lankmoedig en menig positie werd niet of half bezet, zelfs in de buiten- en voorverdediging. Troepen werden maar al te regelmatig door hun officieren ge nstrueerd naar de stelling te gaan met de boodschap dat het wel weer een drill zou zijn.

Minstens zo kwalijk was het dat op Eben-Ema l eenzelfde lankmoedigheid post had gevat. Majoor Jottrand, commandant van het Fort, had uiteindelijk gedurende de nacht een alarmeringsinstructie gekregen. In plaats van direct zijn positie in de hoogste alarmfase te brengen, temperde hij iedere opwinding en ook hij verwees naar de offici le instructie die kort ervoor was ontvangen dat binnenkort vijf dagen verlof per maand zouden worden toegestaan. De majoor ging zelfs zover dat hij diverse geschutsposities onderbemand of geheel onbemand liet in weerwil van de procedures dat alle geschutstorens direct bij alarm bezet moesten worden. Sterker, het afgesproken geschutsappel [20 losse schoten], dat de omgeving diende te waarschuwen voor de hoogste alarmeringsfase, liet de majoor pas ruim een uur na het alarmbericht uitvoeren. Toen vervolgens het betreffende geschut mechanische problemen vertoonde, werd het waarschuwingsvuur niet door een ander stuk overgenomen, maar nam men een uur de tijd om het malfunctioneren op te lossen, om pas nadien het salvo te geven. Deze opvallende lankmoedigheid bij de fortcommandant infecteerde alle officieren. In alle rust werden gereedheidprocedures afgewerkt, werden zelfs de geschutspiketten ingeschakeld om levensmiddelenvoorraden het fort in te brengen, in plaats van het geschut gereed te maken. Niemand die zich werkelijk in ernst instelde op wat kon gaan komen.

Qua paraatheid was het Belgische leger ook in andere zin verre van in een alerte status. Verloven waren niet, zoals in Nederland, ingetrokken of slechts zeer beperkt mogelijk, maar alom waren militairen met regulier verlof, speciaal verlof en vooral economisch verlof. Er waren eenheden die 20% onder de sterkte waren vanwege deze redenen. Voor de eenheden in de buitenverdediging beliep dit zelfs hier en daar nog 15%!

Bevelen tot vernietiging der bruggen waren niet gegeven voordat de Duitse inval een feit was. Belgi had (t.o.v. Nederland) het voordeel dat met uitzondering van de sector Eben-Ema l, welke zelfs al enige minuten voor X-Zeit werd overvallen uit de lucht, een ruime waarschuwing in de vorm van de werkelijke staat van oorlog aan de orde was, voordat de Duitsers op conventionele wijze het Belgisch territoir konden betreden. Duitse troepen lagen immers niet direct tegenover de sterke Maasverdediging. Bevelen om de bruggen rond Eben Ema l te vernielen, moesten van het 1e Legerkorps komen, maar door de eerste Duitse bommen waren de verbindingen spoedig vernield. Het betekende dat op eigen initiatief vernielingen rond het fort moesten worden verricht, dat zoals bekend, slecht bij Kanne succes had.

De Belgische luchtmacht was niet paraat en werd op de grond gereduceerd tot een niemendalletje [136 toestellen werden vernietigd], waarbij bovendien alle moderne toestellen verloren waren gegaan, op een handvol semimoderne Fairey Battles na. Wat resteerde waren enkele tientallen dubbeldeks Fiat, Gladiator en Fairey Fox jagers, alsmede een negental Battles. Men had zich niet moeten voorstellen dat ook Belgische vliegvelden waren verrast met massale luchtlandingen, want de kans op Duits succes was daar beduidend groter geweest dan rond Den Haag. En dan te bedenken dat dit oorspronkelijk het plan voor de inzet van 7.FK was geweest ?

Paraatheid op 9 mei 1940 in Frankrijk

Hoewel men zou denken dat een vroegtijdige waarschuwing en alerte legerorganisatie voor Frankrijk minder van belang was dan voor Nederland en Belgi , was dit in de ??grand strategy ?? van de Fransen beslist niet aan de orde. Frankrijk had twee voorname redenen om direct te handelen nadat een casus belli aan de orde was. De eerste reden was het prominente Franse plan om direct Luxemburg te bezetten om daar Duitse troepen voor te zijn. De tweede was dat de strategie van Gamelin (tot het vroegtijdig ontplooien van de grote Franse cavaleriebrigades in het voorterrein van de hoofdverdediging in Nederland en Belgi ) zeer tijdskritisch was. Die eenheden zouden namelijk in het geval van opmars naar het noorden lange afstanden moeten afleggen. De opmars van de hoofdmacht en het BEF moest ook zo spoedig mogelijk aanvangen, maar zij moesten toch wachten tot de snelle eenheden de wegen naar de grens hadden vrijgemaakt. Wat ten aanzien van de gemotoriseerde troepen van de hoofdmacht echter zeer wezenlijk tijdskritisch was, was de tijdige alarmering van de logistieke eenheden, die deze eenheden van motorisatie der infanterie moesten voorzien. Dat was namelijk in het Franse leger niet binnen de gemotoriseerde divisies zelf geregeld, maar middels aparte auto- en vrachtwagenbataljons.

De hoogste Franse staven ?? het GQG alsmede de landmachtstaf ?? werden al sinds de late avond van 9 mei vanuit Belgi en Luxemburg ge nformeerd omtrent opvallende Duitse grensactiviteiten. Gamelin nam hiervan notie voordat hij zich ten ruste begaf, maar vond de berichten niet alarmerend genoeg om het leger in verhoogde paraatheid te brengen. Zelfs het BEF werd niet ge nformeerd omtrent de grensberichten. Rond 0230 uur werd een alarmerend bericht vanaf de grens bovendien verkeerd genoteerd en zodoende met een veel lagere status doorgegeven aan het hoofdkwartier van g n ral Georges. Tegen 0300 uur belde de chef-staf van de Franse landmacht, g n ral Doumenc, naar Gamelin en kreeg diens kabinetchef aan de lijn. Die meldde de chef-staf dat de generalissimus op de hoogte was van de berichten, maar ze niet ernstig genoeg vond en daarom instructie had gegeven pas bij werkelijk alarmerende berichten gewekt te mogen worden. Iedere WOII kenner herkent wat dit betreft de parallellen met de slapende F hrer op D-Day!

Pas tegen 0500 uur ?? een uur nadat de feitelijke Duitse aanval was losgebarsten ?? werd via de staf van het Noordoostelijke leger de 1e legerkorpsgroep van g n ral Bilotte in verhoogde paraatheid gebracht. Men verzuimde op het GQG echter de staf van de BEF te informeren. Afspraken waren dat alarmering in drie fasen van alertheid zou verlopen. Het was reeds 0530 uur dat groot alarm werd gegeven en de BEF werd ge nformeerd, maar daarbij werd dit direct in de hoogste alarmfase gebracht. Dat leidde uiteraard tot woede bij de staf van General Gort. Onwerkelijk tegen het licht van de gebeurtenissen was het dat Gamelin pas om 0545 uur uit zijn slaapvertrek verscheen. Deze liet zich eerst uitgebreid inlichten en besloot toen even na 0600 uur om het Plan Dyle-Breda van toepassing te verklaren. Kostbare uren waren verspild.

Die kostbare uren kwamen bovenop het gegeven dat het Franse leger, en dus ook de BEF, voor de nacht van 9 op 10 mei niet eens in een hogere staat van paraatheid was gebracht. Omdat de draaiboeken zo waren dat er minimaal vijf uur zaten tussen alarmering en marsgereedheid, was de late alarmering funest voor het tijdschema. Zoals al gememoreerd gold dit in belangrijke mate voor de gemotoriseerde Franse infanterie eenheden, die grotendeels hun externe motorisatie eerst moesten afwachten. Het betekende voor de geplande operatie in Luxemburg een beslissende vertraging, want de Franse cavalerie van het 3e Leger werd door de Duitsers ruim verslagen in progressie, waardoor de blokkade van cruciale wegen in Luxemburg door de Fransen niet kon worden uitgevoerd. Het betekende voorts dat de gemotoriseerde eenheden van het 2e en 9e Leger laattijdig in de voorverdediging in de Ardennenregio zouden aankomen, en daardoor de twee Belgische divisies aldaar een aanzienlijke tijd alleen zouden moeten strijden tegen de voorhoedes van Panzergruppe Kleist, alsmede dat het van tijdige operationele Belgisch-Franse afstemming niet kwam. Juist deze beide gevolgen waren cruciaal voor de successen van de Panzergruppe Kleist, die daardoor nauwelijks gehinderd door de tegenstander, door de Ardennen zou kunnen kruisen.

De verloven in het Franse leger, net als in het Belgische ??ruimhartig ?? toegestaan, werden pas ingetrokken gedurende de nacht van 9 op 10 mei. Het betekende dat diverse eenheden ruim onder hun sterkte uit Frankrijk richting zuiden vertrokken. Ook bij Franse eenheden waren 10-20% verlofgangers geen ongebruikelijke zaak.

De Franse luchtmacht was ook niet gealarmeerd geweest. Het was echter een geluk voor de luchtmachtcomponent in noord Frankrijk, dat de Luftwaffe het noorden van Frankrijk in veel mildere mate op de korrel nam dan Belgi en Nederland. Daar waar ze actief was werden vooral de Britse bases aangevallen. De met veel militaire vliegvelden bezette sector Parijs werd in de eerste fase zelfs geheel gespaard.

Beschouwing paraatheid

Nederlandse krijgshistorici ?? al dan niet als professional geafficheerd ?? plachten in hun werken de Nederlandse krijgsmacht en de gebeurtenissen in mei 1940 slechts dan af te zetten tegen die van de Duitsers of de verbonden landen, als een vergelijking in het nadeel van de Nederlandse krijgsmacht uitvalt. Een tendens die opvallend breed wordt gehanteerd. Dat geldt lang niet alleen voor populaire krijgshistorische auteurs, maar vrijwel over de gehele linie van krijgshistorische werken. Een zaak die bijvoorbeeld in ??bestsellers ?? over die episode nooit behoorlijk over het voetlicht is gebracht, is de algemene paraatheid der aangevallen landen op 10 mei 1940. Slechts over de Nederlandse paraatheid vindt men een beschouwing in dergelijke ??bestsellers ??.

In Nederlandse geschiedenisboeken en geschriften wordt vaak maar al te nadrukkelijk gesuggereerd dat het Nederlandse leger onvoldoende paraat was en ook daarin schril afstak tegen de andere aangevallen landen. De buitengewoon onfortuinlijke affaire Gennep (de geslaagde Duitse overval aldaar op de brug over de Maas) en het niet alarmeren van de troepen binnen Vesting Holland worden maar al te vaak als een onwerkelijk pars pro toto uitgelicht als symbolen van een na ef en onvoorbereid Nederland. De affaire Gennep ziet in realiteit echter vooral op slecht en ondeskundig legerbeleid en veel minder op sec onvoldoende paraatheid (wat er natuurlijk wel een gevolg van was!). Die kwestie mag ?? als pars pro toto ?? wel model staan voor ondoordacht en ondeskundig militair beleid binnen het Nederlandse leger, dat buiten die algemeen bekende affaire Gennep immers voor talloze andere kwesties gold. De achterwegen gebleven alarmering van de landmacht eenheden binnen Vesting-Holland was op zichzelf een na viteit van formaat, maar was beslist geen symptoom van algehele onderschatting door de legerleiding van de invasiekansen op 10 mei 1940. Dat mag duidelijk blijken uit de vele maatregelen die w l werden genomen, zoals het vroegtijdig alarmeren van het veldleger, de buitenverdediging en zelfs het fiatteren van talloze vernielingen in de grensstreken voordat het tot een feitelijke inval was gekomen.

Als men de Nederlandse paraatheid afzet tegen die van de zuiderburen of Frankrijk, dan valt die vergelijking op werkelijk ieder vlak in Nederlands voordeel uit.

Het Belgische leger kende een enorm groot contingent verlofgangers. Zelfs oplopend tot zo ??n 20% van sommige eenheden, waarbij de eenheden in de buitenverdediging (langs de Maas en het Albertkanaal, alsmede de directe grensstreken) niet opvallend lagere verlofcijfers kenden. De exacte verlofpercentages aan Franse kant zijn niet bekend, maar waren volgens diverse bronnen aanzienlijk. Ook in het Franse leger was economisch verlof van grote invloed, wat gezien de ??aanslag ?? [bijna een kwart van de weerbare mannen was opgeroepen of stand-by], die het grote Franse leger op de ??werkende klasse ?? pleegde, ook weer begrijpelijk is. Aan Nederlandse zijde waren op 9 mei in de avond slechts bijzondere verloven toegestaan en die werden alweer ingetrokken in de late avond. Daardoor waren slechts weinig militairen vanwege verlofredenen niet bij hun onderdelen. Daar waar de Franse en Belgische eenheden dus gevoelig onder sterkte waren wegens verloven, was dit aan Nederlandse kant niet aan de orde.

Het Nederlandse leger werd gefaseerd vroegtijdig in paraatheid (de hoogste gevechtsgereedheid) gebracht. De grensbewaking was dit al in de avond van 10 mei en het veldleger in de voor- en hoofdverdediging werden dit (op 9 mei 's avonds al vooraangekondigd) om 0300 uur in de ochtend van 10 mei. Voor de luchtverdediging was er al voordien sprake van geldende maatregelen tot paraatheid gedurende een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopkomst. Vliegtuigmotoren dienden vanaf 0200 uur te worden warmgedraaid en stand-by patrouilles gereed te staan. Het vliegend personeel diende op de bases te zijn. Voor de luchtafweer gold dat deze om 0300 uur volledig bezet diende te zijn en alle hulpapparaten onder stroom moesten staan, zodat men direct in actie kon komen. Voor eenheden die met behulp van zoeklichten ook tijdens de nacht actief moesten zijn was dit geen gradatieverhoging. Hoewel de luchtverdediging niet werd ge nformeerd omtrent de telex der verontrustende berichten van de grens, was zij wel paraat. Bovendien waren de vliegveldbezettingen der landmacht vanaf 0300 uur eveneens paraat. De marine wordt in deze buiten beschouwing gelaten.

Aan Belgische zijde werd men gedurende de nacht gefaseerd ?? meestal middels directe contacten tussen legerleiding en de grootverbanden ?? in staat van paraatheid gebracht. Daarbij werd echter in tegenstelling tot in Nederland, de paraatheidboodschap door de legertop gepresenteerd als een vermoedelijk schijnalarm. Die ondertoon moet zo sterk hebben doorgeklonken, dat lagere eenheden zoals het Fort Eben-Ema l de boodschap ontvingen als een quasi oefening, maar in elk geval zonder dat de ernst van de zaak hen bekend werd. Het leidde tot een psychologisch effect dat de geestelijke paraatheid van eenheden zeer laag hield. Dat werd nog versterkt door de boodschap op 9 mei dat kort nadien langere standaardverloven zouden worden toegekend. De opdracht tot paraatstelling van eenheden in de buitenverdediging geschiedde pas tussen 2400 en 0100 uur. Sommige detachementen kregen het nog later te horen. De Belgische luchtmacht was niet in dezelfde paraatheid gebracht als de Nederlandse, zodat deze niet met warmgedraaide motoren bij de eerste overval het luchtruim kon kiezen. Voor de Belgische luchtafweer is auteur dezes geen bijzonderheid bekend. Wellicht was deze wel paraat.

Een Franse paraatheidstelling was helemaal niet aan de orde. Het Franse leger ?? en daarmee de BEF ?? werd pas uit haar lage gereedheidgraad gehaald nadat de Duitse inval al meer dan een uur oud was. Het gevolg was dat het Franse leger ruim na het tijdstip van de Duitse inval pas van de situatie op de hoogte werd gesteld. Dat gold evenzo voor de BEF. De Franse luchtmacht was evenmin in de hoogste gevechtsgereedheid. Omdat de Franse gereedheidstelling op 9 mei nog laag was, waren verloven nog van toepassing en waren gemotoriseerde verbanden ter motorisatie van de mobiele eenheden nog in hun eigen legeringsplaatsen in plaats van bij de te vervoeren eenheden.

Er is naoorlogs in Nederland eveneens veel kritiek geweest op het onvoorbereid zijn op grote luchtlandingen. Dat de legerleiding zich niet had ingesteld op omvangrijke parachutistenlandingen, is een gegeven. Desondanks had generaal Best wel verwachtingen gedeeld met vliegbasiscommandanten dat wel tot 3,000 man per vliegveld (en omgeving) konden landen in korte tijd. Een zeer accurate inschatting, zo zou blijken. Men had ook maatregelen tegen luchtlandingen genomen buiten de vliegbases (hoewel deels door Rijkswaterstaat uitgevoerd, middels eigenmachtig handelen van de Minister van Defensie) en bovendien troepen ingelicht dat stand-by eenheden moesten worden beschikbaar gehouden voor handelingen tegen gelande parachutisten. Men had bij dat laatste slechts kleinschalige inzet in het achterhoofd. Dat bleek achteraf een onderschatting.

In Belgi en Frankrijk waren de voorzorgsmaatregelen tegen grote luchtlandingen en parachutisten echter veel minimaler en abstracter geweest dan in Nederland. In Frankrijk redeneerde men dat met in de diepte gelande parachutisten en luchtlandingseenheden door de hoge echelons wel kon worden afgerekend. Maar een werkelijk sprekend voorbeeld is toch wel de zeer geslaagde Duitse overval op de bruggen en het fort Eben Ema l, dat in alle opzichten een Duits succes werd, omdat de Belgen in het geheel geen rekening met luchtlandingen hadden gehouden. Nederland sprong er dus in de algemene informatieverschaffing aan haar veldcommandanten, de genomen voorzorgsmaatregelen en het activeren van de vliegbases ten opzichte van de Fransen en Belgen ook al positief uit. Hoewel daarmee overigens niet kan worden gezegd dat Nederland het terzake nu zo goed had gedaan. Het had zich echter t.o.v. de Belgen en Fransen beter voorbereid.

Er is nog n aspect betreffende paraatheid dat niet werd besproken, maar hier nog wel kort toelichting verdient. Dat is de wijze waarop de buitenste verdediging was vormgegeven in kwalitatieve zin, wat tenslotte net zo goed een onderdeel vormt van de paraatheidskwestie. Nederlandse historici bekritiseren nogal eens de opzet van de buitenverdediging in de Maas- en IJssellinie, waarbij men schamper praat over de lichte betonnering, het ontbreken van zware wapens en de ondermaatse faciliteiten. Het is een gegeven dat de buitenverdediging veelal zwaardere wapens ontbeerde of het met stokoude vuurmonden moest doen. Handgranaten waren niet of nauwelijks voorhanden, communicatielijnen nauwelijks aanwezig. Dergelijke argumenten doen zeker opgeld. Vergelijkt men echter de situatie bij het tweemaal zo grote leger der zuiderburen, dan ziet men gelijke taferelen. Het aantal permanente versterkingen in Belgi was een veelvoud bescheidener, buiten de vele gehandhaafde forten ?? met name rond Luik ?? om. In de regel hadden bruggen slechts n kazemat, die slechts bij uitzondering was voorzien van een antitank vuurmond. De meeste rivier- of kanaaloevers kenden echter slechts n kazemat om de duizend meter, en net zo kwetsbaar en zichtbaar als de gemiddelde Nederlandse kazemat. Verbindingen in de voorverdediging waren belabberd, bovengronds op paaltjes of gewoon over de grond, of zelfs geheel afwezig. Schootsvelden waren niet geruimd, omdat daarvoor geen toestemming was. De uitrusting van veel grenstroepen en eenheden in de voorverdediging (zoals het Albertkanaal) was archa sch. Zij waren meestal voorzien van de oudste geweren en oudste mitrailleurs. Talloze oude wapens waren niet onderhouden. Er zijn gevallen bekend van massaal weigerende vuurwapens. Handgranaten had men niet of waren (regelmatig) zonder slaghoedjes gedistribueerd. Versperringen of vernielingen mochten slechts worden gesteld als de hoogste bevelhebbers (korpscommandanten) in een sector daartoe via schakels van de bevelsketen opdracht hadden verleend. Het enige dat voor een deel van de Belgische voorverdediging ?? ten voordele ?? wel gold, was dat met name de sector langs de Maas door fortartillerie kon worden gesteund en ook in de diepte eenheden voorhanden waren om penetraties der vijand te repareren. Dat deze beide zaken niet altijd voldoende waren, toonde de strijd bij Eben Emael, waarbij de in de diepte liggende hoofdmacht van de Belgische 7e divisie het onderspit moest delven. Maar desondanks was de Belgische uitgangssituatie in die aspecten ten opzichte van de Nederlandse buitendefensie beduidend gunstiger. Daarentegen was het ongunstige aspect eraan, dat die veldleger eenheden achter de voorverdediging grote risico ??s liepen. Risico ??s die de Nederlandse legerleiding niet had willen nemen met haar beperkte legeromvang en dus bewust had gemeden. De Belgen namen die risico's wel en konden dat met hun grotere leger zich ook beter permitteren, hoewel het hen uiteindelijk veel eenheden zou kosten. In hoofdzaak waren de stellingen van waaruit de Belgische en Nederlandse voorverdediging moesten werken dus vergelijkbaar. Aan Belgische kant was het qua permanente versterkingen (buiten de fortsectoren om) slechter gesteld, maar aan Nederlandse zijde was het qua artillerieondersteuning of diepteopstelling van troepen dus beduidend minder. De bewapening en kwaliteit der facilitaire zaken was goed vergelijkbaar, waarbij zelfs op de kwaliteit van de infanteriewapens aan Nederlandse kant niet veel valt af te dingen.

Uit bovenstaande vergelijking van algemene paraatheid aan de vooravond van de Duitse inval in het westen blijkt duidelijk dat Nederland helemaal niet negatief afstak tegen de vermeend beter voorbereidde Fransen en Belgen. In tegendeel, in veel opzichten was Nederland parater geweest dan de Belgen, en ten opzichte van de Fransen zelfs in alle opzichten alerter geweest.

De reden waarom het Nederlandse leger alerter reageerde op de waarschuwingen op 9 mei 1940 lag vooral in de ernst van de toon die de legerleiding meegaf in haar offici le telexinstructies aan de ondercommandanten. Die ernstige toon kwam voort uit het gegeven dat de top van de legerleiding in Nederland min of meer was overtuigd van de werkelijke dreiging. Merkwaardig is echter dat op basis van dezelfde informatie de Belgische legerleiding bepaald niet was overtuigd en de Franse legerleiding zelfs ronduit ongelovig was.

Onwillekeurig komt daarin een patroon naar voren van volksaard. Immers hoe noordelijker hoe nuchterder, en dat kan ?? met alle reserves van dien ?? in dit geval toch ook een rol te hebben gespeeld. Dat merkwaardige volksaardpatroon was omgekeerd evenredig aan de sterkte van de legers. Wellicht dat Nederland zich als slechtst voorbereidde land ?? in de zin van de algemene kwaliteit en kwantiteit van het leger ?? het meest realiseerde dat waakzaamheid voor haar extra voornaam was. Frankrijk, dat zich had voorbereid op een langdurige oorlog en vertrouwen had in een uiteindelijk goede afloop, vreesde ongetwijfeld veel minder voor haar existentie. Wellicht dat dit onwillekeurig doorwerkte binnen de geestelijke waakzaamheid in de Franse legertop.

Een andere werkelijk aanwijsbare reden waarom Nederland, Belgi en Frankrijk zo anders reageerden op dezelfde intelligence, valt niet te geven. Althans niet door auteur dezes. Wellicht moet daar ook verder niet teveel over worden gespeculeerd en dienen de feiten voor zich te spreken.