Wapen der Genie

Inleiding

In de beschouwingen van de gebeurtenissen van mei 1940 stuit de lezer op diverse termen die mogelijk wel direct aan technische militaire vakken worden gekoppeld, maar waarvan de werkelijke activiteiten en geschiedenis nauwelijks of niet bekend zijn.

Omdat de genie een prominente rol speelde in de strijd op het zuidfront ?? Rotterdam en Dordrecht waren immers beide kantonnementen die vooral door de genie werden bevolkt ?? is het aardig om dit wapen eens beknopt nader te beschouwen.

Het Wapen der Genie was onderverdeeld in dienstvakken, die hieronder zullen worden besproken. Het klassieke begrip 'Wapen' staat voor onderdelen van het leger binnen een bepaalde vakgroep die gevechts- of gevechtsondersteunende rollen hadden. Zo waren er ook de Wapens der Infanterie, Cavalerie en Artillerie. Alle overige onderdelen van het leger werden slechts als Dienstvak geduid, met uitzondering van enige Korpsen, zoals de Kustartillerie en Mariniers.

Techniek in het klassieke leger

De geschiedenis van de genie begon in feite al met het ontstaan van de eerste georganiseerde legers. Al in de Romeinse legers ?? waar de werktuigen als tormenta [werp- en slingertoestellen] van groot belang waren bij belegeringen ?? waren technici prominent bij de legers betrokken. Ook in andere en oudere legers waren al technici betrokken. De Grieken waren beroemd om hun toegepaste wis- en natuurkunde bij belegeringen en wapenconstructies. Archimedes [287-212 voor Christus] is voor vrijwel iedere Nederlander een bekend natuurkundige, maar weinig Nederlanders zullen weten dat hij zijn kennis en inzicht ook vooral ten bate van de strijdmacht aanwende. Zo is hij bekend geworden om zijn spiegelwapen [brandpunt versterking waardoor schepen in brand konden worden gestoken], zijn klauw [een soort slinger aan boord van een schip om gaten te slaan in de tegenstander zijn boeg of masten om te slaan] en een verbetering van de bestaande katapult. Hij ontwierp echter ook veel hijsmechanismen wat zowel een militaire als civiele toepassing kreeg. Saillant detail is dat Archimes nu juist door de Romeinen werd gedood toen zijn stad Syracuse door de laatste werd ingenomen.

In de latere jaren bleef de techniek nauw verbonden met legers. De wapenwedloop tussen wapenontwikkeling en vestingbouw was er in feite n tussen mechanici en mathematici. De eerste storten zich vooral op het ontwikkelen van krachtige wapens die veel massa konden verplaatsen om stellingen te slechten, terwijl de laatste zich vooral verdiepten in welke weerstand noodzakelijk was om de uitwerking van toegeworpen massa ??s te weerstaan.

In de Romeinse tijd was er echter ook al heel veel aandacht voor activiteiten die we vandaag de dag nog steeds als een kerntaak van de genie zouden bestempelen. Dat was het geschikt maken van wegen voor zware transporten, het transport van militaire goederen en mensen over water en de bouw van bruggen voor de verplaatsing van legers. De Romeinen hadden werkelijk brugslag in hun leger takenpakket. En dat ging niet op een ge mproviseerde wijze. Men had enorm veel kennis van de sterkte die de brugconstructie moest hebben om langdurige mee te gaan, zekere lasten te kunnen dragen en bovendien snel vervaardigd te kunnen worden. Er werd gebruik gemaakt van standaard ontwerpen en zelfs waarlijke fundatietechnieken.

In de Middeleeuwen was er weer veel meer aandacht voor de stellingbouw. Het was een tijd waarin edelen hun bezittingen hardnekkig wilden kunnen verdedigen en inkomsten wilden genereren via tolheffing. Het was hen duidelijk dat hun bezittingen en handelsroutes bedreigd zouden worden en daarom werden strategisch gelegen kastelen gebouwd, die nauwelijks ondergronds te bedreigen waren en die langdurige beschietingen met allerhande werktuigen konden weerstaan. Bouwmeesters ontwierpen allerlei soorten bouwsels die ideaal waren voor hun tijd en de wijze van verdediging. Ronde muren, sterke kantelen, schietsleuven, valhekken, slotgrachten en stortgaten voor pek en olie. De vestingen waren stuk voor stuk vruchten van bouwmeesters en ingenieurs. Dit alles was echter vooral passieve toepassing van techniek in het leger, want feitelijk tot het leger behorend waren de technici niet. Zij werden geconsulteerd als burgerlieden.

In de late Middeleeuwen nam het belang van technici in de legers en legerstaven sterk toe. Legers werden steeds vaker vooral offensief gebruikt en in toenemende mate was men in staat belegeringen sneller succesvol te laten zijn. De introductie en ontwikkeling van buskruitwapens was daar vooral debet aan. Het betekende een revolutie in de wapenwedloop tussen wapens en vestingwerken. De wapensystemen namen enige tijd een belangrijke voorsprong.

In de 16e eeuw ontstond de werkelijke behoefte om relatief grote scharen technici een prominente rol te geven in de strijdende legers. Mathematici en natuurkundigen kregen voorname posities in de adviesgroep rondom de veldheren en vorsten.

De 16e en 17e eeuw

De 16e en 17e eeuw mogen in feite de eeuwen worden genoemd waarin de moderne genie haar wortels werkelijk vindt. Gedurende dit era ontwikkelden zich slagveldfuncties die vandaag de dag met moderne middelen nog steeds bestaan. Legers werden in veel belangrijker mate afhankelijk van kundige (veld)stellingbouwers.

Het waren vooral mineurs en ingenieurs die de basis vormden. De mineurs waren in feite niet veel meer dan werklieden die ingenieuze belegeringsloopgraven en ondermijningen van vijandelijke bolwerken moesten bewerkstelligen. Zij deden dit op basis van berekende plannen van technici, meestal mathematici of natuurkundigen zoals de Belg Simon Stevin. De ingenieurs berekenden bijvoorbeeld de projectbanen van de wapens van de tegenstander en konden zo aanwijzing geven voor de diepte of weerstand die een loopgraaf moest hebben voor effectieve bescherming. Tegelijkertijd bepaalden zij de ideale opstelling voor de eigen artillerie om cruciale doelen binnen het belegerde bolwerk te kunnen raken. Ondermijningen (mineurs) of ondergravingen (sappeurs) van vijandelijke bolwerken werden eveneens door de technici berekend en uitgewerkt in aanwijzingen voor de mineurs.

Eind 16e eeuw werden de eerste schipbruggen door het Nederlandse (Staatse) leger in gebruik genomen. Deze werden met veelal gevorderde schepen door 'pontgasten' bediend. Zij waren het die later pontonniers genoemd zouden worden en van meet af aan standplaats Dordrecht kregen. Zo was vanaf 1590 Dordrecht de plaats waar de maritieme geniesoldaat zijn thuis vond. Met de (veel latere) inschakeling van maritieme minneurs - wat torpedisten werden genoemd - zou uiteindelijk de Dordtse geniebasis een vaste vorm krijgen, die anno 1940 dus nog helemaal intact was.

Tijdens de 16e eeuw was Nederland in 1568 in opstand gekomen tegen het overheersende Spanje van Philips II. Nadat het eerste decennium vanuit Nederlands perspectief vooral een defensieve strijd zag met twee voorname Spaanse veldtochten in het noorden, werd geleidelijk een kentering waargenomen waarbij de zelfuitgeroepen Republiek zich steeds meer offensief ging profileren. Met name de opvolger van de in 1584 vermoorde Willem van Oranje, Maurits, zou de grondlegger worden van een technisch vernuftig leger. Hij introduceerde een nieuwe en zeer progressieve visie op oorlogvoeren waarbij technische dienstvakken als artillerie en genie een hoofdrol kregen. Niet langer was het leger een vrijwel pure infanterie en cavalerie aangelegenheid.

Een naam die heel sterk verbonden wordt met het era van Maurits is die van Simon Stevin [1548-1620], die uit Brugge kwam. Nadat hij zich in Leiden had gevestigd om aldaar aan de universiteit te studeren, werd hij spoedig door Prins Maurits opgemerkt. Vanaf 1590 maakte deze gebruik van zijn diensten. De opvolger van Maurits, de Stedendwinger [Frederik Hendrik], maakte ook nadrukkelijk gebruik van Stevin ??s kennis van schansen en vestingbouw, hoewel Frederik Hendrik zelf ook veel inzicht toonde. In de tweede helft van de oorlog met Spanje, en dus het begin van de 17e eeuw, werd een beleg zorgvuldig gepland door een hele staf specialisten. Daarbij werd een beleg uitgetekend, berekend en uitgevoerd door een groot technisch begeleidingsteam. Een team dat men thans gerust een geniestaf zou mogen noemen.

Menno van Coehoorn [1641-1704] is wellicht de bekendste naam in Nederland als het aankomt op stellingbouw. Hij was in tegenstelling tot Stevin een militair die zich later zou ontplooien als een waarlijk genist. Eerst maakte van Coehoorn als officier tijdens het Rampjaar [1672] en de veldtochten daaropvolgend diverse grote beleggen mee, waaronder dat van Maastricht in 1673. Uit zijn ervaringen en natuurlijke inzichten ontwikkelde hij een visie hoe stellingen te bouwen op de drassige en sterk verzakkende gronden in de noordelijke Nederlanden.

Tijdens de Negenjarige Oorlog [1688-1697] ?? de oorlog tussen de Republiek en Frankrijk ?? vocht Menno van Coehoorn in het leger van Willem III en vergaarde hij enorm veel roem voor zijn verdediging van Namen [Namur] en Luik [Liege], dat toen tot de Spaanse Nederlanden behoorde, maar door de Republiek was bezet. In de periode tijdens de oorlog dat de Republiek aan sterkte won onderscheidde hij zich juist door de verloren steden te heroveren. Het leverde hem de rang van generaal-majoor op en enkele jaren later opdrachten om enkele voorname steden te fortificeren [o.a. Zwolle, Nijmegen, Breda, Bergen op Zoom]. Hij was eveneens verantwoordelijk voor de ontwerpen voor de IJssellinie en de Grebbelinie. Stellingen die in 1940 opnieuw dienst zouden doen en toen beheerd en gemoderniseerd werden door ? het bureau stellingenbouw dat door civiele technici en militaire genisten werd bemand.

Oorsprong en geschiedenis dienstvakken

Het Wapen der Genie anno 1940 kende in feite vier dienstvakken: de pioniers, de verlichtingstroepen, de verbindingstroepen en de pontonniers & torpedisten. Afgeleide eenheden bestonden ook, zoals de Vaartuigendienst en de Dienst Veren en Bruggen.

De pioniers zetten in feite de traditie voort van de mineurs. Zij waren de stellingbouwers te velde, die zowel zorg droegen voor de bouw van zaken als de vernieling ervan. In 1672 werd de eerste zelfstandige compagnie der mineurs opgericht. In 1748 werd het regiment mineurs en sappeurs geboren, dat onder de Franse overheersing in 1806 bij het wapen der artillerie werd ingedeeld. Desondanks werd in de periode 1806-1810 [het eerste Koninkrijk ...] het Korps der Genie een feit.

De pontonniers waren de mannen van de genie voor het ??natte terrein ??. Hun naam ontsproot uit het bedienen van een pont of ponton. Het woord pont stamt uit het Gallisch en was een woord voor een drijvend transportmiddel. Pontonniers waren die militairen die voor vervoer te water zorg droegen; vervoer van goederen, middelen en mensen. Door het fenomeen van pontonbruggen, bruggen die steunden op aaneengeschakelde pontonvaartuigen, kregen de pontonniers belangrijke opdrachten in het vervaardigen van noodbruggen. Prins Maurits maakte al gebruik van pontonniers, wat in die dagen nog schippers en ervaren schepelingen waren. Naast de compagnie mineurs en sappeurs werd in 1672 een compagnie pontonniers opgericht dat in 1804 opging in de artillerieorganisatie om enkele jaren later alsnog tot het Korps der Genie toe te treden.

De torpedisten verschenen pas veel later op het toneel. Om precies te zijn in 1876. Zij ontsproten niet uit de zijtak der pontonniers, maar uit het dienstvak der mineurs en sappeurs. Die oorsprong kan men verklaren uit het feit dat de pontonniers in feite niets te maken hadden met zogenaamde ernstvuurwerken [deftig woord voor explosieven], terwijl de mineurs en sappeurs dat uiteraard wel hadden en de torpedisten dit eveneens als voornaam deel van hun vak kenden. Zij werden ingezet om mijnversperringen in water te plaatsen, wat toentertijd als 'torpedo's' bekend stonden. Vandaar de naam 'torpedist'. Zij waren dus als het waren de middenweg tussen mineurs ?? die dit te land deden ?? en de pontonniers, die de genie te water vormden. Enkele jaren later, in 1881, werden de torpedisten echter alsnog gekoppeld aan de pontonniers, waaruit uiteindelijk in 1922 het Korps Pontonniers en Torpedisten ontstond. Zo was de maritiem geori nteerde genie verenigd in n korps.

In 1811 werden de beide technische wapenvakken artillerie en genie officieel samengevoegd. Het Koninklijk Korps der Artillerie en Genie. In de periode daarna tot aan 1881 waren er heel veel verschuivingen qua organisatie van de technische dienstvakken. In 1881 echter werd het Wapen der Genie onder leiding van een heuze Inspectecteur der Genie [naar traditie van Maurits] opgericht waarin ingenieurs, sappeurs en mineurs opgingen. De pontonniers ?? die inmiddels een zusterorganisatie hadden gekregen in de torpedisten ?? bleven tot 1927 een zelfstandig onderdeel dat geressorteerd bleef onder de artillerie. Pas in 1927 kwamen de drie onderdelen onder het Wapen der Genie samen: pontonniers & torpedisten, genietroepen en de staf der genie.

Wie de geschiedenis van de technische dienstvakken erop naslaat, zich bovendien verdiept in de vele gedaantes die de militaire vakopleidingen doormaakten in de loop der tijd, herkent duidelijk het patroon van de grote aandacht die de beide technische vakgebieden Artillerie en Genie kregen. Lange tijd waren beide vakgebieden gepaard. Dat was wel logisch. Schansen en vestingwerken werden gebouwd om enerzijds de eigen artillerie een goede en gunstige positie te bieden, maar uiteraard anderzijds om passieve weerstand te kunnen bieden aan de vijandelijke artillerie. Bovendien hadden beide dienstvakken met ernstvuurwerken te maken. De beide specialismen werkten dus op synergetische wijze samen.

Hoewel die samenwerking nooit helemaal verdween, werd de genie door de ontwikkeling van wapens, wapensystemen en vooral de mobiliteit en dynamiek van legers, een wapenvak dat veel meer in het teken kwam te staan van de algemene tactiek en soms zelfs prominent de strategie van een leger [denk daarbij aan de grote verplaatsing van het 3e Legerkorps]. Het veroverde aldus een prominente plaats in de legerorde en won aanzienlijk aan importantie, nadat het enige eeuwen aan belang had verloren. Het Duitse leger anno 1940 gaf daarvan een sprekend voorbeeld doordat vrijwel ieder onderdeel een eenheid pioniers in haar midden had voor allerhande technische taken in het veld, in eerste en tweede lijn. Samen met de hogere echelons genie eenheden in het Duitse leger bestonden zij zelfs uit bijna een miljoen man. Grotendeels waren dit zogenaamde 'Bautruppen', gemilitariseerde stellingbouwers, wegwerkers en bruggenbouwers, die later de ruggengraat van de Organization Todt zouden gaan vormen. Een schaduwleger van bouwers.

Technisch militair onderwijs

De genie was in Nederland tijdens het interbellum nog enige tijd ondergeschikt aan de artillerie, maar daarmee was het wapenvak op zich niet minder prominent aanwezig. In feite was het een van de vier voorname wapenvakken. Samen met de infanterie, cavalerie en artillerie was het de vierde hoofdpijler van de wapenvaktechnische officiersopleiding. Een opleiding, die in het begin van de 20ste eeuw [KMA als maatstaf] een soort tweedeling kende, waarbij enerzijds de traditionele wapens der infanterie en cavalerie en anderzijds de wapens der artillerie en genie werden gesorteerd. Als men de lesprogramma ??s van beide clusters beschouwt, kan men opvallend genoeg constateren dat de infanterie en cavalerie veel minder Wapentechnisch werden opgeleid dan de artillerist en genist. De laatste twee besteden ruimschoots meer dan de helft van de tijd aan de mathematische onderlegger van hun militaire werkzaamheden, terwijl de traditionele twee een veel algemener opleiding kregen. Voorts is opmerkelijk, niet onverklaarbaar overigens, dat de militair tactische vorming bij de artillerie beduidend minder, bij de genie zelfs bijna afwezig was. Daarentegen werd men dus in wetenschappelijke zin zeer uitgebreid gevormd en onderricht. Nadeel van de beperkte of (vrijwel) ontbrekende militair tactische opleiding was dat artillerie en genie officieren een grote achterstand kenden in tactisch en operationeel leiding geven en dus ook in vaktechnische vreemde operationele concepten bezwaarlijk hun bijdrage konden leveren. Hoe anders was dit bij de toekomstige tegenstander, waar artillerieofficieren zelfs opvallend veel hoge functies vertolkten en uitmuntend waren opgeleid in de tactiek en strategie.

Het uitstekende technische onderwijs was ook duidelijk terug te zien in het aanzien dat genisten ?? in nadrukkelijke tegenstelling tot andere militairen ?? hadden in een maatschappij die enorm neerkeek op het militaire metier. Genie officieren stelden zich veel ten dienste van zuiver civiele projecten en hadden aanzien wegens hun technische verstand van zaken. Uit hun midden kwamen gelauwerde bouwmeesters, architecten en vakdeskundigen. Een man als Willem Dudok ?? beroemd stadsarchitect ?? was in feite een genieofficier die zich met stelling- en fortenbouw had bezig gehouden. Er zijn echter weinig oude steden in Nederland, die geen prominente Dudok gebouwen hebben staan. De bekende kantonnementscommandant van Rotterdam, kolonel Scharroo, was een betonspecialist en prominent betrokken bij bijvoorbeeld de bouw van het Olympisch stadion in Amsterdam. Genieofficieren waren gewilde specialisten bij complexe bouwprojecten en werden ook in het civiele technisch onderwijs veel gevraagd. Het was een teken aan de wand voor de vakkundigheid waarmee men op de KMA en binnen het dienstvak was opgeleid. Daarbij dient te worden aangetekend dat de samenwerking tussen de KMA en de Technische Hogeschool Delft lange tijd groot was. Sommige delen van de opleiding van genieofficieren werden geheel bij de TH gegeven.

Het voorgaande geldt in haast gelijke mate voor de artillerie. Nederland had een artillerietraditie die wederom terugging tot Maurits. Maar ook in latere jaren bleef die traditie ?? zij het met korte periodes van verval ?? gehuldigd. Onder de Franse overheersing leerden de Nederlanders veel van de Franse artillerieofficieren en toonden zich wederom uitstekende artilleristen onder Frans bevel en herhaalden dit toen zij later weergekeerd waren tot geallieerde zijde. In mei 1940 zou het niet anders zijn. De artillerie verstond haar taak buitengewoon goed, hoewel het duidelijk ontbrak aan tactische inzichten. Theoretisch en praktisch bleken de beroepsofficieren echter uitmuntend geschoold als het aankwam op zuiver artilleristische zaken. Zelfs reserveofficieren waren relatief gezien prima geschoold in de technische kant van hun werkzaamheden.

Hoewel menig politicus in de periode 1850 -1920 pogingen ondernam het militaire onderwijs ?? vooral voor de beroepsmilitairen ?? voor de technische dienstvakken uit te kleden en met name de wis- en natuurkundige componenten te devalueren, verzette men zich uit militaire kring met succes tegen dergelijke naieve burgerinitiatieven. Het betekende dat KMA officieren zeer goed opgeleide vakspecialisten bleven, maar - wegens de eenzijdige technische focus - dat hun tactische kennis vrijwel nihil was. Dat werd in de praktijk ook niet bijgespijkerd en zo kon het gebeuren dat hoofdofficieren der Genie in mei 1940 veel tactische beslissingen moesten nemen zonder daar ooit ?? in enige aanvaardbare mate ?? in te zijn onderricht.

Dienstvakken anno 1940

In 1940 bestonden binnen de genie nog steeds de eigen zuilen. Alle genisten die in het parate leger zaten, in welke functie of zijtak dan ook, waren in de basis geschoold bij de pioniers, verlichtingstroepen, verbindingsdienst of pontonniers & torpedisten. Ook was er een fenomeen bij gekomen, de Spoorwegtroepen. Tenslotte was er een hoogwaardige opleiding voor genieofficieren die bij de schoolcompagnie was ondergebracht, die een geniedependance hadden bij de Technische Hogeschool in Delft.

Genisten die paraat kwamen, waren verdeeld bij de Staf der Genie (Sectie V AHK, Ministerie), de Brigade Genietroepen [pioniers, verbindingstroepen en verlichtingstroepen], het Korps Pontonniers en Torpedisten, Spoorwegtroepen of de Militaire Gasschool. Het geheel aan genisten had een sterkte van ongeveer 20.000 man, wat betekende dat 7,5% van het leger genist was. Dat lijkt een aanzienlijke sterkte, maar was dat wel zo?

Men dient zich te bedenken dat het takenpakket van de genie anno 1940 buitengewoon breed was. Het betrof niet alleen (in vredestijd) hoger echelons werk zoals ontwerpen, bouwen en onderhouden van stellingen en fortificaties, maar eveneens het inrichten van stellingen, forten, gebouwen, legeringplaatsen, magazijnen en zelfs veel taken op de militaire vliegvelden. Daarbij hoorde ook taken als de aanschaf of constructie van inrichtingen [meubelen, eetzalen, magazijnstellingen, etc.], het inrichten en aanleggen van oefenterreinen en schietbanen en ?? last but not least ?? het aanleggen, onderhouden en beheersen van de inundaties. Ook de Spoorwegtroepen ?? behorend tot het Regiment der Genie ?? waren een onderdeel van dit wapenvak. Zij hadden vooral tot taak om spoorwegvernielingen [versperring, coupures, vernieling] en bewaking van essenti le spoorwegknooppunten uit te voeren, alsmede het overschrijdbaar maken van spoorbruggen voor wieltransporten. Bovendien waren er voor pontonniers en torpedisten de maritieme taken, zoals (lichte) bruggenbouw, veerdiensten, pontonbruggen, waterversperringen, drijvende mijnversperringen en lichte maritieme bewakingstaken. De verbindingstroepen hadden hun veldtaken alsmede de bemensing van telefooncentrales in den lande. De verlichtingstroepen waren vrijwel geheel bij de luchtverdediging actief, maar ook bij de kustartillerie en enkele posities in het binnenland. Op de activiteiten, en hoe ze per geniebranche verdeeld waren, wordt kort ingegaan.

Staf

De staf had zijn organisatie per hoofdactiviteit verdeeld in arrondissementen en directoraten. Er waren ingenieurs, opzichters en technische ambtenaren. Zij allen vormden vooral een militair bestuurlijke entiteit.

De staf hield zich bezig met de stellingbouw en de onderhoud van stellingen en fortificatie n. Het is duidelijk dat dit veelomvattende en bovendien zeer belangrijke zaken waren. Nederland kende anno 1939-1940 nog een grote dichtheid aan forten die nog actief waren of gereactiveerd werden. Veel forten hadden slechts een rol als legeringskwartier, maar sommige forten hadden ook een actieve rol in de defensie. Ze moesten heel snel geschikt worden gemaakt voor langdurige legering en in de gevallen van een actieve defensietaak, voor gewapend verweer. Dat was een zware taak.

Daarnaast werden in de tweede helft van de jaren dertig en in de mobilisatietijd in het bijzonder, veel werkzaamheden verricht aan het ontwerpen en construeren van nieuwe linies en stellingen, of uitbreiding c.q. modernisering van bestaande stellingen. Deze activiteiten werden in nauwe samenwerking verricht met andere staven en civiele entiteiten. De genie leverde echter alle militairtechnische diensten, zoals onder meer werd verwerkt in stellingbouwspecificaties en procedures.

Het inundatiebureau werd vooral in de mobilisatietijd een intensief bemande activiteit, waarbij in den lande allerlei regionale afvaardigingen (inundatiestations) samen met waterschappen en de waterstaat samenwerkten om de peilen van waterwegen voldoende te (kunnen) houden voor snelle inundatie van daartoe beoogde landdelen.

Uiteraard leverde de staf de verantwoordelijke substaven voor diverse activiteiten. Daarbij moet men denken aan de bemanning van de hogere legerstaven met stafofficieren voor genietaken, zoals inundaties, stellingbouw, veren- en bruggen, etc.

Regiment Pioniers

Het Regiment Pioniers was het onderdeel dat de ??basale ?? genietaken uitvoerde binnen de legeronderdelen die te velde, in de stellingen, forten en de linies lagen. Het was het grootste onderdeel van de genie.

Het regiment was onderverdeeld in 18 compagnie n. De 8 veldlegerdivisies en de brigades A en B hadden ieder een volledige compagnie. Daarnaast hadden de Lichte Divisie en de Peeldivisie beiden een compagnie en was n.a.v. de nieuwe strategie van Winkelman in april 1940 nog een tweede compagnie toegevoegd aan de Peeldivisie. Voorts waren er twee compagnie n voor het Zuidfront [13 C.Pn en 14.C.Pn], n voor Friesland [TBF] en n voor Overijssel [TBO]. Tenslotte was er een compagnie die ter beschikking stond van het Commando Veldleger.

De meeste compagnie n bestonden uit ruim 200 man, soms zelfs 250. Zij hadden prominente taken in het organiseren en voorbereiden van vernielingen, het vervaardigen van versperringen en mijnenvelden en bovendien assistentie en controle op de bouw van vooral de semipermanente versterkingen. Het vernielen van strategische objecten was overigens een taak die met de Politietroepen werd gedeeld.

Tot het regiment behoorde ook het bataljon Spoorwegtroepen, waarin vier compagnie n ondergebracht waren. Deze speciale eenheid had evident haar taken bij de spoorwegen liggen. Merendeels bezette zij belangrijke stations, spoorknooppunten en zorgde zij voor vernielingen en versperringen. Zij hadden echter nadrukkelijk ook een belangrijke taak in juist het herstellen van spoor, als dit door vijandelijk handelen was vernield en wegens militaire noodzaak hersteld diende te worden. Daarnaast waren zij voorbereid voor het overschrijdbaar maken van enige spoorbruggen voor gemotoriseerd wielvervoer.

Regiment Verbindingstroepen

Het hoofdpersoneel van de verbindingsdienst sorteerde onder de genie. Zij werden opgeleid binnen de genie om vervolgens de verbindingsafdelingen te vormen bij de legereenheden. Veel personeel dat in het veld de verbindingen bediende was echter geen geniepersoneel, maar gewoon onderdeel van de betreffende eenheid die in een van de verbindingsvormen [de bediening ervan] door genisten van de verbindingsdienst waren opgeleid.

Verbindingspersoneel dat uit de genie voortkwam was verantwoordelijk voor de aanleg en onderhoud van verbindingen [telefoon, telegraaf, telex, veldverschrijvers] of opgeleid voor de radiotelegrafie [ultrakorte golf of UGK] en radiotelefonie [ML]. Er waren daarbij nog allerhande andere methoden zoals de ouderwets verbindingen door middel van licht- en geluidsignalen of postduivendiensten. Bovendien werden in oorlogstijd grotere telefooncentrales door militairen bezet en bediend.

Regiment Verlichtingstroepen

De afdeling verlichtingstroepen was de eenheid van de genie die was geoefend in de bediening van de zoeklichten die waren opgesteld langs rivieren, bij de kustverdediging en ter ondersteuning van de luchtverdediging. Het grootste deel was ingedeeld bij de luchtverdediging, dat in het gehele westen des lands op vele locaties eenheden met drie of vier zoeklichten had geplaatst.

De verlichtingstroepen waren in afdelingen ingedeeld, welke op hun beurt uit secties bestonden. Een sectie bestond uit een kleine staf, een opsporingsteam en drie of vier zoeklichten. Een totale sectie bestond uit ca. 70-75 man. De moderne zoeklichtsecties hadden de beschikking over elektrische lichten, Trado ??s en dynamowagens; de oudere secties beschikten over paard en wagen en gaslampen. Zij hadden een aanzienlijke trein met gasflessen en zuurstof bij zich.

Het aantal zoeklichten tegen luchtdoelen was relatief groot, 164 stuks verdeeld over 42 secties. Daarnaast waren er enkele secties ingedeeld bij kustbatterijen [voor zeedoelverlichting] en rivierpassages. De zoeklichten bij rivierkazematten werden overigens niet door geniepersoneel bediend, maar door de Politietroepen.

Korps Pontonniers en Torpedisten

De pontonniers waren ingedeeld in zowel veldleger verband als in zelfstandige eenheden die onder taakgerichte staven vielen. Alle legerkorpsen hadden een eigen pontonafdeling, net als de Lichte Divisie en het hoofdkwartier van het Veldleger. Daarnaast waren er pontonniers ingedeeld bij de Etappen- en Verkeersdienst, de Dienst Bruggen en Veren en er was een afdeling Schipbruggentrein. Er werden bovendien talloze pont- en veerdiensten door de pontonniers bediend. Drie depotcompagnie n waren beschikbaar.

De torpedisten waren een kleine vakgroep binnen het leger. Naast de ene depotcompagnie waren er drie compagnie n ingedeeld in het parate leger. Zij waren uiteraard verdeeld over maritieme posities. Een groot deel had tot taak om mijnversperringen te zetten op de grote rivieren, maar eveneens om uitgestrekte waterpartijen [zoals de Biesbosch] te bewaken. Ook in vredestijd verrichten zij op binnenwateren controles van schepen en bewaking van kunstwerken. Daarom waren de torpedisten goed bewapend met zware mitrailleurs [M.18 Vickers] die op gevorderde vletten en kleine schepen konden worden geplaatst. De torpedisten werkten met name aan de kust en bij belangrijke havens nauw samen met de marine.

De militaire Gasschool

Het laatste en meest recent toegevoegde genieonderdeel was de militaire gasschool. Het was ontstaan aan de hand van het omvangrijke gebruik van strijdgassen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op de gasschool werden onderofficieren en officieren opgeleid die in het land onderricht en instructie moesten geven aan militairen die de gasofficieren te velde moesten assisteren bij hun werkzaamheden.

Nederland bezat geen actief bruikbare strijdgassen, hoewel er wel een kleine voorraad was voor experimenten. Men werd dus opgeleid in een zuiver defensieve gasbestrijdingsrol. De opgeleide kaderleden gaven op hun beurt instructie bij de onderdelen. Bovendien waren bij het veldleger in de staven gasofficieren ingedeeld die als hoofdtaak hadden het gebruik van strijdgassen te signaleren en de juiste maatregelen te adviseren.

Locaties en kantonnementen

Toen de mobilisatie werd afgekondigd, werden depots en overige dependances van alle militaire onderdelen die zich buiten Vesting-Holland bevonden verhuisd naar een locatie binnen de Vesting.

Voor de genie betekende dit dat de depots zich in Rotterdam, Utrecht en Dordrecht concentreerden. In Rotterdam kwamen de depots voor Verbindingstroepen, Verlichtingstroepen en Spoorwegtroepen. In Dordrecht werd het Depot Pontonnier en Torpedisten geplaatst en in Utrecht het (vredes) geniehoofdkwartier, met Schoonhoven als voornaam dependance waar de opleiding tot pionier plaatsvond.

In sectoren die geen stellinggebied waren, maar waar wel aanzienlijke contingenten troepen lagen met een vaste verblijfplaats, werden offici le kantonnementen gevormd. Binnen zo ??n kantonnement werd een kantonnementscommandant aangewezen die verantwoordelijk was voor al het militaire reilen en zeilen en in geval van de Staat van Beleg, ook voor uitoefening van het Militaire Gezag. In de legeringsteden waren meestal de commandanten van de grootste depots de kantonnementscommandant geworden. Zo kon het gebeuren dat het Zuidfront van Vesting Holland gedomineerd werd door de genietroepen. In Rotterdam was de commandant van de genie opleidingen de kolonel Scharroo, terwijl in Dordrecht de commandant van de pontonniers en torpedisten opleidingen de overste (Jo) Mussert was. Beiden waren zij aangewezen als kantonnementscommandant.

Kantonnementscommandanten waren geen veldcommando ??s, niet ondergeschikt aan lokale (hogere) veldcommandanten en waren lokaal ten aanzien van kantonnementszaken functioneel meerdere van iedere militair. Zij vielen rechtstreeks onder de Commandant Vesting-Holland [lt-gen. J. van Andel]. Een bevelstructuur die in geval van oorlog uiterst onpraktisch zou blijken, omdat de autonomie van de kantonnementen niet altijd praktisch samenviel met de belangen van de militaire verbanden die binnen een kantonnement opereerden.