De fototechniek van de Duitse luchtverkenning

De luchtfototechniek ontwikkelde zich het snelst tijdens WOI, waarna het interbellum de investeringen van militaire zijde minimaliseerde. Civiele ontwikkelingen, vooral ingegeven door de toenemende vraag naar carthografische producten, gingen echter door. Infrarood fotografie werd zelfs al in de twintiger jaren ontwikkeld, hoewel het voorlopig nog nauwelijks gebruikt zou worden. Daarnaast werden automaten ontwikkeld om seriefoto’s direct te kunnen aanwenden voor carthografische toepassing. De in 1934 in Duitsland ontwikkelde Aeroprojektor Multiplex was niet alleen geschikt voor directe verwerking tot kaarten, maar kon tevens dienen als betrouwbare ondergrond voor driehoeksmetingen waardoor afstanden en verhoudingen konden worden berekend.

Alle camera's die men gebruikte waren spiegelreflex camera's, die al sinds de 19de eeuw bestonden.In de jaren twintig en begin jaren dertig gebruikte men nog vooral zogenaamde overboordcamera’s.  Dit waren toestellen die buitenboord handmatig werden bediend. De bekendste was de HK [Handkammer] 13 x 18 cm, een zware camera, en een andere de HK 12,5 / 7 x 9 cm. In de jaren dertig werd echter als snel een seriecamera gebruikt, zoals de succesvolle Carl Zeiss RB [Reihenbildgerät] 21 / 18, RB 20 / 30 en de RB 12,5 / 7 x 9. Deze werden op afstand vanuit de cockpit bediend, terwijl de camera zelf middels een luik was in te bouwen onder de romp.

De Duitse seriecamera’s – de meeste waren half- of volautomatisch en bedienbaar vanuit de cockpit – waren in staat honderden foto’s te maken in een enkele run. Deze werden bij terugkeer op de basis direct ontwikkeld en afgedrukt. Foto interpretatie werd meestal ook terplekke gedaan, op de basis. Hiervoor waren speciale bijzonder goed uitgeruste teams georganiseerd. Deze hadden alle benodigde apparatuur en gereedschappen om een snelle maar zorgvuldige interpretatie van de foto’s mogelijk te maken, inclusief ingenieuze stereoscopen. Eveneens werden in speciale studio's hele series verwerkt tot een enkelvoudige overzichtsfoto, en desgewenst omgezet in een carthografisch product. Interpretaties werden gedeeld met de Lufwaffe en de Abwehr, afhankelijk van de dienst die de foto's nam of daartoe opdracht had gegeven.

Vertical en obliquen

Er waren twee toepassingen van luchtfotografie die algemeen werden gebruikt: verticalen en obliquen.

Voor de vervaardiging van kaarten en overzichten gebruikte men eigenlijk standaard alleen maar verticalen, ofwel strikt verticale opnamen. Deze werden meestal uitgevoerd in een of meer ‘foto-runs’ waarbij men zorgde voor een grote overlapping [minimaal 60%]. Het was daarbij bijzonder belangrijk dat het zicht goed was [geen wolken, lage luchtvochtigheid], geen turbulentie, en waarbij door de vlieger de hoogte zo strak mogelijk werd aangehouden. Bovendien diende die hoogte exact te zijn, zodat verhoudingen teruggerekend konden worden. De foto’s werden vrijwel altijd bij de hoogst mogelijke zonnestand genomen, zodat de schaduwen het korste waren. Bij zo’n foto-run werd een langgerekt gebied gefotografeerd, en als dit gepaard ging met een aantal parallelle runs dan was een zeer betrouwbare gebiedsfoto te construeren uit de vele overlappende foto’s. De Duitsers maakten daarbij in de hoogste echelons gebruik van stereo-interpretatie van verticalen. Door een grote overlap van runs konden zij door de runs naast elkaar te leggen een stereoscopisch beeld creëren, waardoor diepte kon worden gebracht in de twee dimensies die de foto bevat. Hierdoor werd als het ware de derde dimensie van het beeld 'teruggebracht'.

De schalen die de Duitsers gebruikten variëerden sterk. De meeste schalen lagen in de range van 1:13.000 tot 1:16.000, maar ook foto’s op een schaal van 1:10.000 of 1:7.000 zijn bekend.  Men moet zich hoeden voor de klassieke fout door te denken dat een foto met een schaal van 1:10.000 dus op een hoogte van 10.000 meter is genomen. Men bedenke dat een foto - zonder gebruik te maken van een telelens - een verkleining is van het werkelijke beeld, en daardoor de vlieghoogte aanzienlijk lager was dan de schaal bij voorbaat al doet vermoeden. Bovendien konden foto's vergroot worden afgedrukt of anderszins vanuit het negatief worden gemanipuleerd. Er is dus geen vaste verhouding tussen schaal en vlieghoogte, althans; zonder informatie te dragen van vlieghoogte en lens- en cameratypen - zoals interpretatie specialisten natuurlijk wel deden - kan men uit de schaal van een luchtfoto nooit zomaar exact de vlieghoogte interpreteren. 

Op de foto’s [of op de negatieven] werden de voorname militaire objecten aangetekend, vaak zelfs met een afmeting in een legenda in de kantlijn of op de achterkant. Het fotonummer, de geografische coordinaten, soms de naam van het gebied en het vluchtnummer werden op de foto aangetekend. Vaak ook werden, zeker bij de kleinere schalen, foto’s aan elkaar geplakt om zo een overzichtsbeeld te genereren.

Voor het verkennen van een gebied, en het gedetailleerd waarnemen van stellingen, wapenssystemen, hoogteverschillen en details van gebouwen of obstakels maakte men juist gebruik van ‘obliquen’. Een ‘oblique’ [fr. lett: scheef, schuin] was een foto die in een (of meer) hoek(en) werd genomen. In de regel werd een (verticale) hoek tussen de 30º en 60º gehanteerd. Naast verticale hoeken, werden (c.q. worden) 'obliquen' ook over links of over rechts genomen. Men heeft dan dus schuine hoeken over alle assen. In de regel spreekt men dan ook over een 'verticale oblique', een 'linkse oblique' of een 'rechtse oblique'. Daarbij zijn de laatste twee dus voorzien van 'een extra' dimensie omdat zij ook over de z-as gehoekt worden genomen 

Omdat een ‘oblique’ foto niet bedoeld is voor carthografische doelen, maar juist om ‘drie’ dimensies [ofwel 'diepte'] te kunnen weergeven, is het veel minder van belang dat een bepaalde hoogte wordt aangehouden. Immers, juist de details van het object of het doelgebied tellen. Niet de schaal of de (exacte) verhoudingen. Het nadeel van een ‘oblique’ was echter dat voor de juiste details vaak aanzienlijk lager diende te worden gevlogen dan voor het produceren van de verticalen. Daarom werden deze ‘obliques’ vermoedelijk ook vaker door als civiele toestellen vermomde verkenners genomen. Een laagvliegend militair uitgedost toestel zou immers in de neutraliteitsperiode teveel aandacht hebben getrokken.