1e Regiment Wielrijders (1 R.W.)

Verslag van de Mitrailleurcompagnie II-1 RW.
"De MitrailleurCie was ondergebracht in de Rijks H.B.S. aan het Oranjepark. Wij, de Sectie van Vaandrig Hans Metz, lagen boven. Veel patrouillegang in de binnenstad. De zogenaamde "spionnetjes" (spiegeltjes) werden van de huizen geschoten. Iedereen was gespannen. Op 12 mei moesten wij in de vroege middag naar de omgeving van het spooremplacement. Het station was bezet door delen van II-1 R.W.; Majoor Kloppenburg had aldaar de persoonlijke leiding. Luitenant Davidson, onze Compagnies-Commandant, verscheen ook ten tonele. De toestand was zeer onoverzichtelijk.

We merkten, dat de Duitsers van de zijde van de overweg (Dubbeldamseweg) het emplacement naderden. Spoorrijtuigen bezetten zij en het vuur werd op ons geopend. We werden met van alles bestookt: mortiergranaten, handgranaten, machinegeweren, geweren, Pag en zelfs artillerie. G.Meijer was een van de mannen van de Sectie MC.II-1-RW. Met anderen kwam hij aan op het kerkplein (RK St. Antoniuskerk) aan de Burg. de Raadtsingel. De pastorie werd bezet en gedurende geruime tijd was in hun midden een kapelaan. In de vestibule voelden wij ons tamelijk veilig alhoewel de pastorie met licht vuur vanaf de spoorbaan bij voortduring werd beschoten. Op de eerste verdieping hadden wij een goed uitzicht op de treinstellen en beschoten die met lichte wapens.

Vaandrig H. Metz was op eigen houtje naar de bruggen bij de rivier gereden en kwam opgewonden terug met enig oorlogsbuit. Het zal niet veel bijzonders zijn geweest want hij bereed een solomotor. Na verloop van een korte tijd tumult. Ik zie de vaandrig half liggend over de ballustrade van het klokkentorentje. Hij schreeuwt iets naar beneden. Ik kan echter niet horen wat. Mogelijk was hij gewond.

Buiten mijn gezichtsveld gleed hij daarop naar een van de kapellen. De korporaal H. Knol moet dat beter hebben gezien evenals Ir. Davidson. Wij hadden het echter druk met het beschieten van het spoor. Boven onze hoofden vielen diverse schoten in de kamer en wij merkten nauwelijks, dat de pastorie in brand was geraakt. Gewonden hadden wij niet. Nog zie ik een motor met zeer grote snelheid vanaf de overweg onze richting afstormen. Geen haar op mijn hoofd met de gedachte, dat dat wel eens een Duitser zou kunnen zijn. Maar het was er wel een. Met gierende remmen stopte hij, draaide en vloog als de weerwind terug. Er werd zelfs niet geschoten.

Daarna heb ik Metz zien liggen, voorover bij wat onkruid aan de linker kant van de RK-Kerk. Meegenomen hebben wij hem niet. Er moest gewacht worden op hospitaalsoldaten, zo werd gezegd. Een nieuwe opdracht volgde. Wij moesten naar het station. Hard rennend zijn wij de weg overgestoken. De motorfietsen stonden netjes geparkeerd, zoals was geleerd in de moblisatietijd. In de hal van het station was het een warboel. Er werd gesjouwd met zware en lichte mitrailleurs. Orders en tegenorders werden gegeven. Majoor Kloppenburg zag krijtwit. Kleine groepen gingen de perrons op. Andere, waaronder ik, naar boven. Door een venster onder de zolder van het station nam ik de situatie op. Veel schootsveld was er niet. Dan een klap rechts boven mijn hoofd. Het steengruis viel op mijn schouder.

Beneden ratelden de Schwarzlosen. De vonken vlogen van de rails en van de rijtuigwielen. Telkens proberen de Duitsers over te steken en we zijn bang dat zij op handgranaatafstand komen. Ook kleine mortieren zie ik nu. Na elk schot rennen de schutters er snel mee weg. Als we het maar volhouden. Steeds meer geraken wij geïsoleerd. De kerk staat inmiddels in lichterlaaie en de PAG van kapitein Boer laat zich nauwelijks horen."

Verslag van reserve 1e luitenant ir. C.M.R. Davidson van II-1 RW.
"Als commandant van de Mitrailleur-Compagnie II-1 R.W., had ik in de morgen van de 13e mei 1940 te Dordrecht, nabij de Spuibrug, een stelling ingenomen, waarbij ik tevens de beschikking had over een stuk Pag en een afdeling Pontonniers, ter sterkte van ongeveer tien manschappen. Persoonlijk gaf ik aan dit alles de leiding.

Op een goed ogenblik in de loop van die morgen meldde zich bij mij een luitenant, die ik later als de reserve luitenant J.B.F. van Hasselt (=1e luitenant, Eskadronscommandant v.h. Divisie-Mitrailleureskadron vdV) heb leren kennen. Hij had bij zich een drietal zware mitrailleurs met bediening. Ik heb deze mensen een opstellingsplaats aangewezen en de luitenant stelde zich onder mijn commando.

Nadat een vijandelijke aanval was afgeslagen kreeg ik per ordonnans de opdracht met een afdeling op motoren, de Spuiweg volgende, naar voren te paan teneinde alzo doende te trachten door de vijand in de flank aan te vallen deze uit de omgeving van het station te verdrijven. Alvorens ik echter durfde vertrekken wilde ik absoluut er zekerheid van hebben, dat ik door de zware mitrailleur, die opgesteld stond op de tweede verdieping van een café (_ "Wilhelmina" vdV) en welke de gehele Spuiweg bestreek, niet in de rug zou worden beschoten. Om deze reden heeft luitenant Van Hasselt persoonlijk het bevel over dit belangrijke stuk op zich genomen. Dit was zeer gewenst gezien de slechte geoefendheid van hat personeel, hetgeen bij het inschieten reeds was gebleken.

Nadat ik enige tijd vooruit was gegaan werden wij ongeveer ter hoogte van de spoorbaan verrast door pantserwagens waarop ik mijn mensen gelastte terug te trekken tot achter de Spuibrug. Deze brug moest terstond worden afgesloten door deze open te draaien. De pantserwagens vuurden toen reeds. Toen ik de brug was gepasseerd bereikte mij een motorordonnans van de Kantonnementscommandant (overste J.A. Mussert) met het bericht, dat op de pantserwagens niet mocht worden gevuurd daar het Franse waren.
Het konden ook Nederlandse wagens zijn. Ik heb de ordonnans uitdrukkelijk gevraagd van wie dit bericht kwam. Deze zei:"van de Kantonnementscommandant."

De vorige nacht, toen wij nog in het station waren werd ons aldaar telefonisch medegedeeld, dat Franse pantserwagens reeds bij de Moerdijkbrug waren aangekomen. Ook dit bericht kwam van de overste Mussert.
Daar ik vermoedde, dat de pantserwagens gevuurd hadden omdat deze niet wisten met Nederlandse of met Duitse opstellingen van doen te hebben, liet ik een Nederlandse vlag, met oranje wimpel halen. Toen een der wagens naderde liet ik hiermede zwaaien, ter herkenning. De pantserwagen had een oranje doek op de achterzijde van het voertuig, naar ik vermoed om het eigen kentaken te bedekken. Ik heb dit zeer goad kunnen waarnemen daar ik, ten opzichte van de naderende pantserwagen, een zijdelingse opstelling had.
Ik heb gelast niet te vuren.

Genoemde wagen, welke voorafgegaan werd door een crèmekleurige Rode-Kruisauto, welke aan de andere kant van de haven, vóór de brug, rechtsaf sloeg, stopte voor de opengedraaide brug. De wagen opende kanonvuur en daarna zwaar mitrailleurvuur. Het eerste schot stelde onze Pag, met bediening, buiten gevecht. De volgende schoten waren gericht op de zware mitrailleuropstellingen, zo ook op die van de luitenant Van Hasselt. Zelf werd ik omver geworpen. Toen ik weer ter been was zag ik, dat alles in paniek wegvluchtte. Ik kon nog juist de korporaal Mals, van het laatst overgebleven zijspan, aanroepen. Ik gelastte hem te rijden naar de commandopost van de overste Mussert, die zich, zoals de ordonnans mij had gezegd, bevond in het Kantonnementsgebouw aan de Achterhakkers.

Hier bevond zich te overste niet meer, doch luitenant Plasschaert (=2e luit. der Genie J.B.Passchaert, toegevoegd officier Staf Depot Pontonniers en Torpedisten van het Kantonnement Dordrecht vdV) verzekerde mij, dat de ordonnans van die commandopost was weggestuurd met het bericht, dat er op de pantserwagens niet mocht worden geschoten omdat het Franse waren. Overste Mussert had zichzelf inmiddels verplaatst naar zijn tweede commandopost in het Postkantoor.

Het is mij opgevallen, dat de overste zijn commandopost had op het Achter-hakkers, welke straat zich aan de vijandelijke zijde van de haven bevindt en dat, waar alle bruggen opengedraaid stonden, alleen de brug in de onmiddelijke nabijheid van deze commandopost dichtgedraaid was en bleef. Rij de pogingen mijn personeel, dat in paniek in alle richtingen was weggevlucht, weer te verzamelen, of misschien reeds bij mijn rit naar de Achterhakkers, heb ik de luitenant Van Hasselt nog ontmoet. Ik acht het zeer goed mogelijk, dat ik hem bij deze gelegenheid gevraagd heb mee te rijden, doch met zekerheid kan ik me zulks niet meer herinneren.

Die ochtend (13 mei), toen luitenant Van Hasselt zich onder mijn commando had gesteld, was hij zeer flink in zijn optreden en ik kan me voorstellen, dat iemand, die meegemaakt heeft een voorval zoals ik hiervoren schetste, met de pantserwagens, volslagen de kluts enige tijd kwijt raakt en diens handelen , welke korte tijd hierna plaats hadden, moeten mijns inziens dan ook zeer zeker met de meest mogelijke voorzichtigheid beoordeeld worden. In de namiddag van de 13e mei hielden enkele officieren, onder leiding van majoor De Bie, krijgsraad in de Incassobank te Dordrecht in verband met de kritieke toestand, veroorzaakt door het binnendringen van vijandelijke gevechts- en pantserwagens. Tevens de bevelen van de overste Mussert om:

1e Stand te houden tot de laatste man:
2e Niemand over te laten zetten bij het Papendrechtse veer;
3e De K-Rollen (=rollen gevlochten staaldraad waarin o.a. vechtwagens zich vastrijden vdV) op te ruimen.

Het ging erom of men de bevelen van overste Mussert zou opvolgen of niet. Op dat moment kwam de overste Mussert zelf binnen en verzocht de majoor De Bie en de majoor Kloppenburg met hem mee te gaan. Overste Mussert gelastte opnieuw de K-rollen op te ruimen "teneinde het verkeer niet te hinderen". Hij verklaarde verder, dat hij van burgers, voor wier integriteit en betrouwbaarheid hij kon instaan, vernomen te hebben, dat het Franse pantserwagens waren die hier rondreden. De majoor De Bie antwoordde niet af te gaan op verklaringen van burgers, al waren deze nog zo betrouwbaar, doch op onze eigen waarnemingen. Kennelijk had de majoor De Bie de door mij opgedane ervaringen op het oog. Ik was bij dit alles zelf tegenwoordig.

Daarna vroeg overste Mussert genoemde majoors mee te gaan om zijn commandopost (Postkantoor Dordt) eens te bezichtigen. De houding van de overste maakte op ons allen een zeer vreemde indruk. Wij subalterne officieren bleven het gezelschap volgen tot het telefoonkantoor, waarin de commandopost van Mussert zou zijn gevestigd. Naar mijn overtuiging zou er toen op de overste Mussert zijn geschoten indien majoor De Bie zulks niet had belet. Wij bleven buiten genoemd gebouw wachten tot de majoors terug kwamen en zijn vervolgens met hen teruggegaan naar de Incassobank, even verderop. Daar werd besloten om bevelen te vragen bij een andere instantie dan die van overste Mussert. Majoor Kloppenhurg heeft toen de Commandant Vesting Holland gebeld en kreeg de luitenant-generaal Van Andel aan de telefoon.
Ik hoorde de majoor zeggen: "dat er te Dordrecht verraad in het spel was." De majoor noemde daarbij geen naam. Het gesprek duurde slechts kort.

Na afloop daarvan zei de majoor Kloppenburg ons, dat de generaal geantwoord had: "Wees voorzichtig met uw woorden" althans woorden van die strekking.
De majoor zei voorts: "hij meende de stem van overste Mussert te herkennen in de stem van de generaal". Het eigenaardige schorre stemgeluid van Mussert viel hem op Aanvankelijk leek ons dit vermoeden zeer gegrond, omdat de overste zijn commandopost had in het telefoonkantoor.

Later in de avond ben ik nog gekomen op de commandopost van overste Mijsberg (luitenant-kolonel H.Nijsberg, cdt. 2e Regiment Wielrijders, vdV) bij het Papendrecht veer. Aldaar waren eveneens aanwezig majoor De Bie en de kapitein adjudant A.J.G. Boutmy (staf 2 R.W., kapt. Boutmy was een K.N.I.L, officier). Overste Mijsberg telefoneerde met overste Mussert. Ik begreep uit het gesprek, dat de overste van Mussert verschillende bevelen ontving en ik merkte uit de wijze waarop de overste Mijsberg sprak, dat deze niet van plan was de gegeven bevelen op te volgen zonder dit nochtans openlijk Mussert te zeggen. Na afloop van dit telefoongesprek zei de overste Mijsberg:"Ik heb hem lekker bedonderd..."

De overste Mijsberg verklaarde ons later, dat hij nogmaals bevelen had ontvangen overeenkomstig de vorengenoemde drie punten. Dadelijk na het telefoongesprek met overste Mussert gaf overste Mijsberg het bevel Dordrecht te ontruimen. Alles moest worden teruggetrokken op Papendrecht. Ik kan niet verklaren namens wie overste Mijsberg dit bevel gaf. Wel weet ik dat de overste "van hoger hand" instructies heeft ontvangen mat betrekking tot de terugtocht.

De overtocht aan het Papendrechtse veer had het karakter van een wilde vlucht. In Papendrecht heb ik overste Mijsberg voorgesteld om Den Haag in te lichten. Dit moest dan gaan over een telefoonlijn, die niet over Dordrecht liep. Hiermede ging de overste akkoord. Ik ben toen per motorfiets naar de Kantonnementscommandant te Gorinchem gereden. Aldaar was men doodsbenauwd. Men vond mijn mededelingen zeer gewichtig en de kapitein-adjudant, ik geloof, dat hij Willems heette, van het regiment der Grenadiers (waarschijnlijk is bedoeld de chef Staf, de kapitein infanterie K.N.I.L.,T. Willer van Groep Merwede vdV) telefoneerde met de commandopost van een hogere chef en deed daarbij zeer geheimzinnig. De Kantonnementscommandant, een majoor, ik meen, dat hij "Schrek" heette,(=de Cdt. Vak Arkel, de reserve majoor D.K.Schrek, Cdt I-73 R.I. vdV) liet zich maar even zien. De kapitein zette mij in een taxi en liet me naar een andere commandopost brengen. Hiervan mocht ik de naam niet weten.

Aldaar telefoneerde ik met een kolonel, ik meen, dat deze De Jong was genaamd, (= de cdt. Groep Merwede, de reserve kolonel dr. J. de Jong vdV) die mij zei naar zijn cp. door te rijden. Die tocht duurde ontzaglijk lang door de geweldige hoeveelheid troepen, die blijkbaar binnen de Waterline waren getrokken.
Op de commandopost van de kolonel De Jong deed ik mijn verslag aan de kapitein van het K.N.I.L., ik meen Ter Meulen genaamd en een mij onbekende majoor, wiens naam ik ben vergeten. Aanvankelijk vond men mijn verslag belangrijk; toen werd ik met groot wantrouwen behandeld. Tenslotte werd ik in een militaire auto gezet om persoonlijk verslag te gaan uitbrengen aan de Commandant van het Veldleger te Zeist. Deze plaats was echter onbereikbaar waarschijnlijk omdat het Alg. Hoofdkwartier Veldleger zich had teruggetrokken. Wij kwamen niet verder dan Utrecht. Ik reed daarop naar Den Haag en bracht verslag uit op het Algemeen Hoofdkwartier waar ik te 11.00 uur aankwam. Aan de kapitein Romer, (=toegevoegd officier Inlichtingendienst, Sectie III, R. Romer vdV) die daartoe word aangewezen heb ik toen omstandig verslag uitgebracht inzake mijn bevindingen in Dordt. Een en ander werd in extenso genotuleerd.

Men zei mij verheugd te zijn over mijn meldingen daar nu duidelijk werd het verschil in de berichten opgeven door de overste Mussert en die van de commandant Lichte Divisie. Terwijl ik mij op het Algemeen Hoofdkwartier bevond werd daar een telex-bericht ontvangen van kolonel Van der Bijl, Cdt. Lichte Divisie, inhoudende: "Mussert heult met de vijand".... Dadelijk na ontvangst daarvan is mij de inhoud medegedeeld. Ik kan niet pertinent verklaren dit telex-bericht met eigen ogen te hebben gelezen. Het telex-bericht kwam tussen 12.C0 en 14.00 uur binnen. Vanaf het begin, dat ik mijn verklaringen deed, werden mijn berichten, zodra een vel vol was, aan de Chef Staf Landmacht, de generaal-majoor H.F.M. Baron Van Voorst tot Voorst, doorgezonden. Omstreeks twee uur 's middags verliet ik het A.H.K.

Voorts is mij nog bekend, dat op maandagavond 13 mei 1940 de kapitein R.Boer (=compagniescommandant Pag II-1 R.W. vdV), gepoogd heeft contact te verkrijgen met de commandant lichte Divisie, de kolonel der Wielrijders H.C.v.d.Bijl te Papendrecht inzake het gedrag van overste Mussert. De cp. van de Cdt Lichte Divisie was mij onbekend. Wel moet het gelukt zijn verbinding met genoemde kolonel, althans met de Legerleiding te Den Haag, te krijgen. Immers, overste Mijsberg ontving, gelijk ik hiervoor reeds verklaarde, het bevel om van Dordrecht op Papendrecht, met alle onderdelen, terug te trekken."